ECLI:NL:RBDHA:2023:1933

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 februari 2023
Publicatiedatum
21 februari 2023
Zaaknummer
AWB 22/3390
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen buiten behandeling stellen aanvraag uitstel van vertrek op grond van artikel 64 Vw 2000

Op 21 februari 2023 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tussen een eiser van Sierra Leoonse nationaliteit en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser had een aanvraag ingediend voor uitstel van vertrek op basis van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000, maar deze aanvraag werd door de Staatssecretaris op 21 januari 2022 buiten behandeling gesteld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de aanvraag buiten behandeling was gesteld omdat de gevraagde bewijsmiddelen niet tijdig waren ingediend. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd door de Staatssecretaris ongegrond verklaard. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld tegen dit besluit.

Tijdens de zitting op 20 december 2022 heeft de rechtbank de zaak behandeld. De rechtbank heeft overwogen dat de Staatssecretaris ten onrechte de aanvraag buiten behandeling heeft gesteld, omdat er voldoende informatie beschikbaar was om een medisch advies uit te brengen. De rechtbank oordeelde dat de Staatssecretaris niet had kunnen stellen dat de aanvraag incompleet was, aangezien de eiser had aangetoond dat de medicatie niet door een huisarts werd voorgeschreven, maar door een psychiater van een gespecialiseerd centrum. Hierdoor was de beslissing van de Staatssecretaris in strijd met artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht.

De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en de Staatssecretaris opgedragen om een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Tevens is de Staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van de eiser tot een bedrag van € 1.674,--. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen griffierecht is geheven, waardoor er geen vergoeding van griffierecht plaatsvindt.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 22/3390

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 februari 2023 in de zaak tussen

[naam] , eiser,

geboren op [geboortedatum] ,
van Sierra Leoonse nationaliteit,
V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. N.B. Swart),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. C. Veenstra).

Procesverloop

Bij besluit van 21 januari 2022 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser om uitstel van vertrek als bedoeld in artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) buiten behandeling gesteld.
Bij besluit van 20 mei 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser (kennelijk) ongegrond verklaard.
Eiser heeft op 31 mei 2022 beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Op 29 juni 2022 zijn de gronden van beroep ingediend.
Op 4 november 2022 heeft verweerder een verweerschrift overgelegd.
De rechtbank heeft het beroep op 20 december 2022 op zitting behandeld. Eiser en zijn gemachtigde zijn verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat bij de beoordeling uit van het volgende.
1.1.
Namens eiser is op 25 november 2021 een aanvraag om toepassing van artikel 64 van de Vw 2000 ingediend.
1.2.
Bij het primaire besluit heeft verweerder de aanvraag buiten behandeling gesteld, omdat gebleken is dat de gevraagde bewijsmiddelen niet conform de vereisten, zoals neergelegd in paragraaf A3/7.2.4 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000), binnen de gestelde termijn zijn opgestuurd. Evenmin is gebleken van een geldige reden voor het niet aanleveren van de benodigde bewijsmiddelen, aldus verweerder.
1.3.
Op 21 januari 2022 is namens eiser bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit. Bij schrijven van 5 februari 2022 zijn de gronden van bezwaar aangevoerd.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiser (kennelijk) ongegrond verklaard.
2.1.
Eiser kan zich niet verenigen met het bestreden besluit. Op hetgeen namens hem in dat verband is aangevoerd, wordt hierna - voor zover van belang - ingegaan.
3. De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of verweerder de aanvraag buiten behandeling heeft kunnen stellen op de grond dat niet alle benodigde gegevens zijn overgelegd.
3.1.
Artikel 4:5, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) geeft aan een bestuursorgaan de bevoegdheid om een aanvraag buiten behandeling te stellen indien de aanvrager niet heeft voldaan aan enig wettelijk voorschrift voor het in behandeling nemen van de aanvraag of indien de verstrekte gegevens onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of de voorbereiding van een beschikking, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad de aanvraag binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn aan te vullen.
3.2.
Ingevolge paragraaf A3/7.2.6 van Vreemdelingencirculaire 2000 wordt het BMA niet verzocht om een advies uit te brengen als de vreemdeling incomplete of ontbrekende bewijsmiddelen overlegt en deze niet heeft aangevuld, ondanks dat verweerder hem daartoe in de gelegenheid heeft gesteld.
4. De rechtbank stelt het volgende vast.
4.1.
Naar aanleiding van onderhavige aanvraag heeft verweerder op 1 december 2021 aan het Bureau Medische Advisering (BMA) verzocht om een medisch advies uit te brengen. In reactie hierop heeft het BMA bij nota van 13 december 2021 aangegeven dat geen medisch advies kan worden uitgebracht, omdat informatie van de behandelaar ontbreekt. In aanvulling hierop heeft het BMA toegelicht dat eiser medicijnen gebruikt voor psychische klachten, waarvan wordt aangenomen dat deze worden voorgeschreven door de huisarts. Bij schrijven van 14 december 2021 heeft verweerder aan eisers gemachtigde medegedeeld dat de namens eiser ingediende aanvraag niet compleet is, omdat zowel het formulier “
Bijlage Toestemmingsverklaring medische gegevens” alsmede het formulier “
Bijlage Bewijs omtrent medische situatie vreemdeling” ten behoeve van de behandelend huisarts ontbreken, maar ook relevante medische gegevens van de huisarts. Gelet hierop is aan de gemachtigde van eiser verzocht om voornoemde aanvraag binnen vier weken aan te vullen en is medegedeeld dat verder uitstel van deze herstelperiode niet worden verleend.
4.2.
Vervolgens heeft verweerder het primaire besluit uitgebracht en de aanvraag buiten behandeling gesteld, omdat de gevraagde gegevens niet binnen de gestelde termijn zijn overgelegd. In de gronden van bezwaar is aangevoerd dat eiser niet onder behandeling staat van een huisarts, hetgeen betekent dat het BMA over voldoende informatie beschikt om een medisch advies uit te brengen. In het bestreden besluit blijft verweerder bij zijn standpunt dat uit de hiervoor onder 4.1. genoemde nota is gebleken dat de door eiser gebruikte medicatie voor zijn psychische problemen lijken te worden voorgeschreven door een huisarts en dat informatie van deze huisarts, ondanks daartoe in de gelegenheid te zijn gesteld, niet is overgelegd. Volgens verweerder was ten tijde van het primaire besluit (ook) niet bekend wie de medicatie voor eiser voorschrijft. Dit alles maakt dat de aanvraag terecht buiten behandeling is gesteld, aldus verweerder.
4.3.
Ter zitting heeft eisers gemachtigde aangegeven dat het Centrum voor Transculturele Psychiatrie Noord-Nederland “De Evenaar” in november 2021 een declaratieformulier aan het BMA heeft toegezonden met daarbij gevoegd een brief waaruit blijkt dat zij de medicatie aan eiser voorschrijven. De rechtbank stelt vast dat de 1e pagina van het declaratieformulier zich in het procesdossier bevindt en dat deze is ingevuld door (of namens) een psychiater werkzaam bij “De Evenaar”. Gelet hierop ziet de rechtbank geen aanleiding om te twijfelen aan de uitleg van eisers gemachtigde. Dit maakt naar het oordeel van de rechtbank dat verweerder ten tijde van het primaire besluit op de hoogte had kunnen zijn van de omstandigheid dat eisers medicatie niet werd voorgeschreven door een huisarts. Dit betekent dan ook dat verweerder onderhavige aanvraag ten onrechte buiten behandeling heeft gesteld en dat het (bestreden) besluit is genomen in strijd met artikel 4:5 van de Awb. Daarom ziet de rechtbank aanleiding om het beroep gegrond te verklaren en het bestreden besluit te vernietigen. De rechtbank draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak.
5. Omdat het beroep gegrond is, veroordeelt de rechtbank verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.674,-- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting met een waarde per punt van € 837,-- en wegingsfactor 1). Indien aan eiser een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding aan de rechtsbijstandverlener.
6. In beginsel wordt aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoed, omdat het beroep gegrond is. De rechtbank heeft echter geconstateerd dat in onderhavige procedure geen griffierecht is geheven. Een vergoeding van het griffierecht blijft derhalve achterwege.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.674,--.
Deze uitspraak is op 21 februari 2023 gedaan door mr. H. van der Werff, rechter, in aanwezigheid van R. de Boer, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
griffier de rechter is buiten staat te tekenen
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.