6.3Het oordeel van de rechtbank
Na te melden maatregel is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van het feit
De verdachte heeft in de kamer in de GGZ-instelling waar hij verbleef brand gesticht door zijn kleding in brand te steken. Hij deed dit omdat hij boos was omdat de begeleiding, volgens hem, niet naar hem luisterde en hem niet wilde helpen. De rook die vrij kwam bij die brand veroorzaakte prikkende ogen en ademhalingsproblemen bij een van de toegesnelde begeleiders. Naast schade aan de vloer van de kamer, was er door de rookontwikkeling ook gevaar voor de overige bewoners en het personeel van de instelling. De brand kon (gelukkig) zonder tussenkomst van de brandweer worden geblust. Dat neemt echter niet weg dat brandstichting een ernstig feit is, vanwege het risico op uitslaande brand en het gevaar voor spullen en het leven van mensen.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 3 oktober 2023, waaruit blijkt dat de verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor brandstichting. Verder heeft de rechtbank acht geslagen op de rapportendie over de verdachte zijn opgemaakt op hetgeen de deskundigen ter terechtzitting van 13 november 2023 naar voren hebben gebracht.
Uit die informatie blijkt dat – samengevat – de verdachte lijdt aan schizofrenie, een ongespecificeerde neurocognitieve stoornis en een stoornis in cannabisgebruik en dat die stoornissen ook aanwezig waren ten tijde van het plegen van het bewezenverklaarde feit.
Volledige ontoerekenbaarheid kan volgens de deskundigen niet met zekerheid worden uitgesloten, omdat het niet duidelijk is geworden hoe groot de achterdocht van de verdachte was naar zijn behandelaren en hoe groot de rol van de psychose bij het tenlastegelegde gedrag speelde. De vraag is daarbij welk deel van de boosheid werd veroorzaakt door met zijn schizofrenie samenhangende (restverschijnselen van een) psychose en welk deel werd veroorzaakt door boosheid die niet met psychotische verschijnselen te maken heeft. Omdat deze vraag niet met zekerheid kan worden beantwoord, adviseren de deskundigen om het tenlastegelegde in een verminderde mate aan de verdachte toe te rekenen.
De rechtbank is van oordeel dat de conclusies van de deskundigen op deugdelijke wijze tot stand zijn gekomen en maakt die conclusies tot de hare. De rechtbank zal het bewezenverklaarde in verminderde mate aan de verdachte toe rekenen.
Maatregel
De verdachte was vanwege een zorgmachtiging opgenomen bij [instelling] en ingesteld op depotmedicatie. Het beveiligingsniveau van de instelling waarin de verdachte verbleef betrof beveiligingsniveau 1. Dit beveiligingsniveau is niet toereikend gebleken, zoals ook door de deskundigen is geconcludeerd. Uit de rapporten blijkt dat de deskundigen de kans erg hoog inschatten dat de verdachte nogmaals brand zou stichten.
De vraag waarvoor de rechtbank zich gesteld ziet is welk juridisch kader zowel voor de bescherming van de maatschappij als voor de persoon van de verdachte het meest passend is.
De houding van de verdachte kenmerkt zich door – het niet mee willen werken aan opgelegde voorwaarden en een gebrek aan intrinsieke motivatie voor een langdurige klinische opname en het oraal innemen van medicatie. Daarbij komt dat de verdachte geen enkel ziekte-inzicht of probleembesef heeft. Deze kenmerken en de verwachting dat zijn psychische stoornissen en toestandsbeeld mogelijk onveranderd blijven, maken dat een langdurige klinische behandeling en het toedienen van depotmedicatie volgens de deskundigen noodzakelijk is. De rechtbank is gelet hierop dan ook van oordeel dat het opleggen van bijzondere voorwaarden niet passend is.
Naar het oordeel van de rechtbank is het wijzigen van de reeds opgelegde zorgmachtiging evenmin passend. De verdachte verbleef immers al meerdere jaren in een zorginstelling op basis van die zorgmachtiging en heeft in die tijd meerdere keren brand gesticht. De laatste brandstichting, zoals ten laste is gelegd, was voor de instelling dusdanig ernstig dat zij zich genoodzaakt zag aangifte te doen. Gelet op het als hoog tot zeer hoog ingeschatte gevaar op herhaling acht de rechtbank het wijzigen van de zorgmachtiging een maatregel die de maatschappij onvoldoende bescherming biedt, mede gelet het vereiste beveiligingsniveau.
De enige resterende en passende maatregel is naar het oordeel van de rechtbank dan ook de tbs-maatregel, zoals ook geadviseerd door de psycholoog. De rechtbank stelt vast dat is voldaan aan de wettelijke voorwaarde voor het opleggen van tbs dat het bewezen verklaarde feit een misdrijf is als genoemd in artikel 37a, eerste lid, onder 2, van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr). Ook bestond tijdens het begaan van dat feit bij de verdachte een ziekelijke stoornis van de geestvermogens. De rechtbank is verder van oordeel dat is voldaan aan het wettelijke vereiste dat de veiligheid van anderen of de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van de maatregel eist. Daartoe is redengevend hetgeen de deskundigen naar voren hebben gebracht over de chronische stoornis en de complexe problematiek van de verdachte en het hoge risico op herhaling. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank dan ook de terbeschikkingstelling van de verdachte gelasten.
Nu blijkens het reclasseringsadvies en hetgeen de deskundigen ter zitting naar voren hebben gebracht, het voor de verdachte vanwege zijn stoornis onmogelijk is om zich aan voorwaarden te kunnen houden, zal de rechtbank bevelen dat de verdachte van overheidswege wordt verpleegd. Daarbij acht de rechtbank vooral van belang dat er sprake is van dusdanig gevaar voor ernstige recidive dat dwangverpleging geboden is voor de algemene veiligheid van goederen of personen.
Deze maatregel wordt opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Het bewezenverklaarde feit betreft brandstichting met onder andere levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel. De totale duur van de op te leggen maatregel kan daarom een periode van vier jaar te boven gaan.
De rechtbank acht het niet opportuun om naast de tbs-maatregel een gevangenisstraf op te leggen.