ECLI:NL:RBDHA:2023:19287

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 november 2023
Publicatiedatum
11 december 2023
Zaaknummer
09/041424-23
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Brandstichting door een man met psychische stoornissen in een GGZ-instelling met als gevolg levensgevaar voor anderen

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 27 november 2023 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 36-jarige man die brand heeft gesticht in zijn kamer in een GGZ-instelling. De man, die lijdt aan schizofrenie en andere psychische stoornissen, verbleef in de instelling op basis van een zorgmachtiging. De rechtbank oordeelde dat het feit de man in verminderde mate kan worden toegerekend, maar dat het risico op herhaling hoog is. De rechtbank heeft daarom besloten om de zorgmachtiging niet te wijzigen, omdat dit onvoldoende bescherming voor de maatschappij zou bieden. In plaats daarvan is aan de man een ongemaximeerde tbs-maatregel met dwangverpleging opgelegd. De rechtbank achtte het niet opportuun om een gevangenisstraf op te leggen, gezien de omstandigheden van de verdachte en de ernst van het gepleegde feit. De rechtbank heeft de terbeschikkingstelling gelast, waarbij de verdachte van overheidswege zal worden verpleegd, gezien het hoge risico op recidive en de noodzaak voor langdurige behandeling.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/041424-23
Datum uitspraak: 27 november 2023
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren in 1987 te [geboortedag] ,
BRP- [adres] ,
op dit moment gedetineerd in de penitentiaire [inrichting] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzittingen van 24 mei, 21 augustus (beide pro forma) en 13 november 2023 (inhoudelijke behandeling).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. T. Berger en van hetgeen door de verdachte - op de terechtzittingen van 24 mei en 21 augustus 2023 - en zijn raadsman mr. E.R. Schenkhuizen naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 10 februari 2023 te 's-Gravenhage opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met kleding, althans met een brandbare stof ten gevolge waarvan die kleding en/of (de vloer van) een kamer in GGZ- [instelling] geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, en daarvan
- gemeen gevaar voor het gebouw van GGZ- [instelling] , in elk geval
- gemeen gevaar voor goederen en/of
- levensgevaar voor bewoners en/of personeel van de GGZ-instelling, in elk geval levensgevaar voor een ander of anderen en/of
- gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor bewoners en/of personeel van de GGZ-instelling, in elk geval gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was.

3.De bewijsbeslissing

3.1
Opgave van bewijsmiddelen
De rechtbank zal voor het feit met een opgave van bewijsmiddelen, als genoemd in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering volstaan. De verdachte heeft dit bewezen verklaarde feit namelijk bekend en daarna niet anders verklaard. Daarnaast heeft de raadsman geen vrijspraak bepleit.
De officier van justitie heeft met betrekking tot dit feit eveneens gerekwireerd tot bewezenverklaring.
De rechtbank gebruikt de volgende bewijsmiddelen:
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het [nummer] , van de politie eenheid Den Haag, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 33).
I. Het proces-verbaal van verhoor verdachte, opgemaakt op 11 februari 2023 (p. 30 - 33);
II. Het proces-verbaal van aangifte, opgemaakt op 10 februari 2023 (p. 5 - 7);
III. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 11 februari 2023 (p. 28 en 29).
3.2
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
hij op 10 februari 2023 te 's-Gravenhage opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met kleding, ten gevolge waarvan die kleding en de vloer van een kamer in GGZ- [instelling] gedeeltelijk is verbrand, en daarvan
- gemeen gevaar voor het gebouw van GGZ- [instelling] ,
- gemeen gevaar voor goederen en
- levensgevaar voor bewoners en personeel van de GGZ-instelling en
- gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor bewoners en personeel van de GGZ-instelling te duchten was.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan de verdachte de ongemaximeerde maatregel van terbeschikkingstelling (hierna: tbs-maatregel) wordt opgelegd met bevel dat de verdachte van overheidswege wordt verpleegd (hierna: dwangverpleging).
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat door de deskundigen niet uitgesloten wordt dat er redenen zijn om de verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar te verklaren. Subsidiair heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar moet worden verklaard en dat de zaak afgedaan zou moeten worden in een civielrechtelijk kader door middel van afgifte van een zorgmachtiging, eventueel aangevuld met een gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden maatregel is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van het feit
De verdachte heeft in de kamer in de GGZ-instelling waar hij verbleef brand gesticht door zijn kleding in brand te steken. Hij deed dit omdat hij boos was omdat de begeleiding, volgens hem, niet naar hem luisterde en hem niet wilde helpen. De rook die vrij kwam bij die brand veroorzaakte prikkende ogen en ademhalingsproblemen bij een van de toegesnelde begeleiders. Naast schade aan de vloer van de kamer, was er door de rookontwikkeling ook gevaar voor de overige bewoners en het personeel van de instelling. De brand kon (gelukkig) zonder tussenkomst van de brandweer worden geblust. Dat neemt echter niet weg dat brandstichting een ernstig feit is, vanwege het risico op uitslaande brand en het gevaar voor spullen en het leven van mensen.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 3 oktober 2023, waaruit blijkt dat de verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor brandstichting. Verder heeft de rechtbank acht geslagen op de rapporten [1] die over de verdachte zijn opgemaakt op hetgeen de deskundigen ter terechtzitting van 13 november 2023 naar voren hebben gebracht.
Uit die informatie blijkt dat – samengevat – de verdachte lijdt aan schizofrenie, een ongespecificeerde neurocognitieve stoornis en een stoornis in cannabisgebruik en dat die stoornissen ook aanwezig waren ten tijde van het plegen van het bewezenverklaarde feit.
Volledige ontoerekenbaarheid kan volgens de deskundigen niet met zekerheid worden uitgesloten, omdat het niet duidelijk is geworden hoe groot de achterdocht van de verdachte was naar zijn behandelaren en hoe groot de rol van de psychose bij het tenlastegelegde gedrag speelde. De vraag is daarbij welk deel van de boosheid werd veroorzaakt door met zijn schizofrenie samenhangende (restverschijnselen van een) psychose en welk deel werd veroorzaakt door boosheid die niet met psychotische verschijnselen te maken heeft. Omdat deze vraag niet met zekerheid kan worden beantwoord, adviseren de deskundigen om het tenlastegelegde in een verminderde mate aan de verdachte toe te rekenen.
De rechtbank is van oordeel dat de conclusies van de deskundigen op deugdelijke wijze tot stand zijn gekomen en maakt die conclusies tot de hare. De rechtbank zal het bewezenverklaarde in verminderde mate aan de verdachte toe rekenen.
Maatregel
De verdachte was vanwege een zorgmachtiging opgenomen bij [instelling] en ingesteld op depotmedicatie. Het beveiligingsniveau van de instelling waarin de verdachte verbleef betrof beveiligingsniveau 1. Dit beveiligingsniveau is niet toereikend gebleken, zoals ook door de deskundigen is geconcludeerd. Uit de rapporten blijkt dat de deskundigen de kans erg hoog inschatten dat de verdachte nogmaals brand zou stichten.
De vraag waarvoor de rechtbank zich gesteld ziet is welk juridisch kader zowel voor de bescherming van de maatschappij als voor de persoon van de verdachte het meest passend is.
De houding van de verdachte kenmerkt zich door – het niet mee willen werken aan opgelegde voorwaarden en een gebrek aan intrinsieke motivatie voor een langdurige klinische opname en het oraal innemen van medicatie. Daarbij komt dat de verdachte geen enkel ziekte-inzicht of probleembesef heeft. Deze kenmerken en de verwachting dat zijn psychische stoornissen en toestandsbeeld mogelijk onveranderd blijven, maken dat een langdurige klinische behandeling en het toedienen van depotmedicatie volgens de deskundigen noodzakelijk is. De rechtbank is gelet hierop dan ook van oordeel dat het opleggen van bijzondere voorwaarden niet passend is.
Naar het oordeel van de rechtbank is het wijzigen van de reeds opgelegde zorgmachtiging evenmin passend. De verdachte verbleef immers al meerdere jaren in een zorginstelling op basis van die zorgmachtiging en heeft in die tijd meerdere keren brand gesticht. De laatste brandstichting, zoals ten laste is gelegd, was voor de instelling dusdanig ernstig dat zij zich genoodzaakt zag aangifte te doen. Gelet op het als hoog tot zeer hoog ingeschatte gevaar op herhaling acht de rechtbank het wijzigen van de zorgmachtiging een maatregel die de maatschappij onvoldoende bescherming biedt, mede gelet het vereiste beveiligingsniveau.
De enige resterende en passende maatregel is naar het oordeel van de rechtbank dan ook de tbs-maatregel, zoals ook geadviseerd door de psycholoog. De rechtbank stelt vast dat is voldaan aan de wettelijke voorwaarde voor het opleggen van tbs dat het bewezen verklaarde feit een misdrijf is als genoemd in artikel 37a, eerste lid, onder 2, van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr). Ook bestond tijdens het begaan van dat feit bij de verdachte een ziekelijke stoornis van de geestvermogens. De rechtbank is verder van oordeel dat is voldaan aan het wettelijke vereiste dat de veiligheid van anderen of de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van de maatregel eist. Daartoe is redengevend hetgeen de deskundigen naar voren hebben gebracht over de chronische stoornis en de complexe problematiek van de verdachte en het hoge risico op herhaling. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank dan ook de terbeschikkingstelling van de verdachte gelasten.
Nu blijkens het reclasseringsadvies en hetgeen de deskundigen ter zitting naar voren hebben gebracht, het voor de verdachte vanwege zijn stoornis onmogelijk is om zich aan voorwaarden te kunnen houden, zal de rechtbank bevelen dat de verdachte van overheidswege wordt verpleegd. Daarbij acht de rechtbank vooral van belang dat er sprake is van dusdanig gevaar voor ernstige recidive dat dwangverpleging geboden is voor de algemene veiligheid van goederen of personen.
Deze maatregel wordt opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Het bewezenverklaarde feit betreft brandstichting met onder andere levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel. De totale duur van de op te leggen maatregel kan daarom een periode van vier jaar te boven gaan.
De rechtbank acht het niet opportuun om naast de tbs-maatregel een gevangenisstraf op te leggen.

7.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen maatregel is gegrond op de artikelen: 37a, 37b, 38e en 157 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

8.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, zoals hierboven onder 3.2. bewezen is verklaard en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
gelast de terbeschikkingstelling van de verdachte;
beveelt dat de terbeschikkinggestelde van overheidswege zal worden verpleegd.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J. Snoeijer, voorzitter,
mr. C.M.A. de Koning, rechter,
mr. A.M. de Wit, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. M. Wouters, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 27 november 2023.

Voetnoten

1.Reclasseringsadvies tbs met voorwaarden d.d. 7 september 2023, psychiatrisch onderzoek pro Justitia d.d. 13 juli 2023, psychologisch onderzoek pro Justitia d.d. 5 juli 2023 en een reclasseringsadvies d.d. 20 juli 2023.