ECLI:NL:RBDHA:2023:1927

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 februari 2023
Publicatiedatum
20 februari 2023
Zaaknummer
C/09/639997 / FA RK 22-8671 en C/09/640025 / FA RK 22-8685
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging ouderlijk gezag en benoeming voogdij in de zaak van minderjarigen

Op 6 februari 2023 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende de beëindiging van het ouderlijk gezag over vijf minderjarigen, naar aanleiding van verzoeken van de Raad voor de Kinderbescherming. De rechtbank heeft vastgesteld dat de ouders, ondanks eerdere hulp en ondertoezichtstelling, niet in staat zijn gebleken om de zorg voor hun kinderen adequaat te dragen. De minderjarigen verblijven al geruime tijd bij familieleden, en de rechtbank oordeelt dat het in het belang van de kinderen is om duidelijkheid te scheppen over hun toekomstperspectief. De ouders zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag, maar de situatie is zodanig dat de rechtbank het gezag van beide ouders beëindigt en de gecertificeerde instelling benoemt tot voogdes. De rechtbank heeft daarbij de belangen van de kinderen vooropgesteld, in overeenstemming met de relevante wetgeving en internationale verdragen. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad en kan binnen drie maanden worden aangevochten.

Uitspraak

rechtbank DEN HAAG
Team Jeugd- en Zorgrecht
Zaaksgegevens: C/09/639997 / FA RK 22-8671 en C/09/640025 / FA RK 22-8685
Datum uitspraak: 6 februari 2023

Beschikking van de enkelvoudige kamer

Beëindiging ouderlijk gezag en benoeming voogdij

in de zaak naar aanleiding van de op 19 december 2022 ingekomen verzoeken van:

de Raad voor de Kinderbescherming, regio Haaglanden,hierna te noemen: de Raad,

betreffende de minderjarigen:
  • [minderjarige01], geboren op [geboortedatum01] 2008 te [geboorteplaats01] ,
    hierna te noemen: [minderjarige01] ;
  • [minderjarige02], geboren op [geboortedatum02] 2009 te [geboorteplaats01] ,
    hierna te noemen: [minderjarige02] ;
  • [minderjarige03], geboren op [geboortedatum03] 2011 te [geboorteplaats01] ,
    hierna te noemen: [minderjarige03] ;
  • [minderjarige04], geboren op [geboortedatum04] 2016 te [geboorteplaats01] ,
    hierna te noemen: [minderjarige04] ;
  • [minderjarige05], geboren op [geboortedatum05] 2019 te [geboorteplaats01] ,
    hierna te noemen: [minderjarige05] ,
De rechtbank merkt als belanghebbenden aan:

[de man01]hierna te noemen: de vader,BRP-adres te [woonplaats01] ,

[de vrouw01] ,hierna te noemen: de moeder,wonende te [woonplaats02] ,

[naam01] en [naam02] ,de grootouders vaderszijde, tevens pleegouders van [minderjarige01] , [minderjarige02] en [minderjarige03] ,hierna te noemen: de grootouders,wonende te [woonplaats03] ,

[naam03] en [naam04] ,de oom en tante vaderszijde, tevens pleegouders van [minderjarige04] en [minderjarige05] ,hierna te noemen: de oom en tante,wonende te [woonplaats03] ,

William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering,hierna te noemen: de gecertificeerde instelling.

Het procesverloop
De rechtbank heeft kennisgenomen van de verzoekschriften met bijlagen.
Op 6 februari 2023 heeft de rechtbank de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld, gelijktijdig met het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling en machtigingen tot uithuisplaatsing met zaaknummer C/09/639533 / JE RK 22-2578. Daarbij zijn verschenen:
  • [naam05] namens de Raad;
  • de vader;
  • de moeder;
  • de grootouders;
  • de oom en tante;
  • [naam06] namens de gecertificeerde instelling.
[minderjarige01] , [minderjarige02] en [minderjarige03] zijn voorafgaand aan de zitting apart van elkaar gehoord.

Feiten

  • Het huwelijk van de vader en de moeder is door echtscheiding ontbonden.
  • De vader en de moeder zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag.
  • De kinderrechter heeft bij beschikking van 7 februari 2020 de kinderen onder toezicht gesteld van de gecertificeerde instelling. Bij deze beschikking is ook een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige01] , [minderjarige02] en [minderjarige03] in een voorziening voor pleegzorg verleend.
  • De kinderrechter heeft bij beschikking van 3 juni 2021 een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige04] en [minderjarige05] in een voorziening voor netwerkpleegzorg verleend.
  • Bij beschikking van 4 februari 2022 zijn de ondertoezichtstelling en machtigingen tot uithuisplaatsing van de kinderen laatstelijk verlengd tot 7 februari 2023.
  • [minderjarige01] , [minderjarige02] en [minderjarige03] verblijven feitelijk sinds maart 2018 bij de grootouders.
  • [minderjarige04] en [minderjarige05] verblijven feitelijk sinds juli 2021 bij de oom en tante.

Verzoek

De Raad verzoekt het ouderlijk gezag van de moeder en de vader over alle kinderen te beëindigen en de gecertificeerde instelling te benoemen tot voogdes. Aan het verzoek ligt, kort weergegeven, het volgende ten grondslag.
Sinds de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing is de situatie van de ouders niet dusdanig verbeterd dat zij (alleen of samen) weer in staat zijn om zelf voor de kinderen te zorgen. Er is een intensief traject ingezet (VUHP) en aan de ouders is geadviseerd hulp voor zichzelf en hun relatie in te schakelen, een advies dat zij deels hebben opgevolgd, met wisselend resultaat. Ook is geprobeerd om hen te ondersteunen in de zorg voor alleen de jongste kinderen. De trajecten zijn echter niet geslaagd. Voor de kinderen is het van belang dat het duidelijk wordt dat zij in de netwerkpleeggezinnen zullen opgroeien. Het is belangrijk om hier duidelijkheid over te verschaffen omdat de ouders de wens koesteren om voor de kinderen te zorgen en dit ook aan hen laten weten. Bovendien is de samenwerking tussen de ouders en de familieleden bij wie de kinderen op dit moment opgroeien in de afgelopen tijd ernstig verstoord, waardoor de kinderen klem en verloren dreigen te raken in de complexe familiedynamiek. Om die reden kan de voogdij het beste belegd worden bij de gecertificeerde instelling als neutrale derde.

Standpunten

De belanghebbenden hebben – kort weergegeven – het volgende naar voren gebracht.
De vader is het oneens met het verzoek. Hij vindt dat er onvoldoende hulp is ingezet sinds de uithuisplaatsing. Ook betwist hij dat hij beslissingen waarvoor hij zijn handtekening moet zetten frustreert. Hij heeft verder verklaard dat hij zich zorgen maakt over de kinderen bij de pleegouders. Dit komt door zijn eigen ervaringen met het familiesysteem. De vader is tot het inzicht gekomen dat bij hem sprake is van onderliggend trauma uit zijn jeugd door de manier waarop hij door zijn ouders is opgevoed.
Voor de moeder is het dubbel. Zij ziet dat de kinderen het goed hebben bij de pleegouders, maar als zij geen gezag meer heeft voelt het alsof de band tussen haar en de kinderen wordt verbroken. Zij vindt het verzoek ook onnodig, omdat zij gezagsbeslissingen niet belemmert. Zij zou willen dat zij de kinderen vaker kan zien en dat ze soms kunnen komen logeren. De moeder heeft verklaard dat zij niet meer samen met de vader is.
De grootouders hebben verklaard dat [minderjarige01] , [minderjarige02] en [minderjarige03] bij hen kunnen blijven wonen en dat er door de beëindiging van het gezag voor de kinderen feitelijk niet veel verandert. Wel kunnen bepaalde belangrijke beslissingen dan sneller worden genomen zonder dat de kinderen daar last van hebben, zoals zaken rondom school en hulp voor de kinderen. [minderjarige01] krijgt hulp via de [naam07] en [minderjarige03] via [naam08] .
De oom en tante hebben verklaard dat [minderjarige04] en [minderjarige05] bij hen kunnen blijven wonen. De kinderen ontwikkelen zich goed, maar wel zichtbaar anders dan andere kinderen door de gebeurtenissen die zij hebben meegemaakt. [minderjarige04] krijgt daar hulp voor. De oom en tante vinden het jammer dat de band tussen de vader en de familie is verslechterd. Belangrijke beslissingen zoals over vakanties en vaccinaties kunnen daardoor ook niet snel worden genomen.
De gecertificeerde instelling onderschrijft de zorgen en het verzoek van de Raad. Het opgroeiperspectief van de kinderen ligt bij de netwerkpleeggezinnen. Het is belangrijk dat daar duidelijkheid over komt door de beëindiging van het ouderlijk gezag, temeer omdat het contact tussen de vader en de familie de afgelopen periode erg verslechterd is. Duidelijkheid over het perspectief kan er toe bijdragen dat de onderlinge banden worden hersteld, in het belang van de kinderen.

Beoordeling

De rechtbank kan op grond van artikel 1:266, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) het gezag van een ouder beëindigen, indien (a) een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd en de ouder niet in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of (b) de ouder het gezag misbruikt.
Beëindiging van het ouderlijk gezag is een maatregel die ingrijpt in het gezinsleven van zowel de ouder van wie het gezag wordt beëindigd als de minderjarige over wie het gezag wordt uitgeoefend. Daarbij is van belang dat artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) onder meer eist dat de belangen van het kind en die van de ouders tegen elkaar worden afgewogen. Ten aanzien van het belang van het kind volgt uit het bepaalde in de artikelen 3 en 20 van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK) dat de belangen van het kind voorop staan bij het nemen van een beslissing tot het beëindigen van ouderlijk gezag. Het kind dat niet verblijft in het eigen gezin heeft recht op zekerheid, continuïteit en ongestoorde hechting in de alternatieve leefsituatie en duidelijkheid over zijn opvoedingsperspectief. Deze belangen kunnen zwaarder wegen dan het belang van de ouders om te blijven streven naar thuisplaatsing of behoud van het gezag, indien de ouders instemmen met de uithuisplaatsing.
De rechtbank is van oordeel dat aan het criterium van artikel 1:266, eerste lid, onder a BW is voldaan en dat beëindiging van het gezag een gerechtvaardigde inmenging vormt in het gezinsleven van de ouders en de kinderen, zoals bedoeld in artikel 8 EVRM. Op basis van de overgelegde stukken en de verklaringen ter zitting overweegt de rechtbank als volgt.
Toen de kinderen bij de ouders woonden zijn zij getuige geweest van hoogoplopende ruzies tussen de ouders. Ook lukte het de ouders onvoldoende om structuur aan te brengen in het huishouden en de opvoeding. Zij werden in beslag genomen door persoonlijke problemen op meerdere gebieden en konden de kinderen toen niet bieden wat zij nodig hadden. In het belang van hun veiligheid en ontwikkeling zijn de kinderen uit huis geplaatst en opgevangen door familieleden. Voor het verbeteren van de thuissituatie zijn verschillende vormen van hulp ingezet, eerst op vrijwillige basis en daarna in het kader van de ondertoezichtstelling. Eén van de meest intensieve vormen van hulp (VUHP) gericht op een terugplaatsing en het voorkomen van een uithuisplaatsing, is niet geslaagd. De negatieve patronen van en tussen de ouders herhaalden zich en de zorgen over – onder andere – forse relatieproblemen, huiselijk geweld en middelengebruik waren onverminderd aanwezig. Ondanks de hulp voor en adviezen aan de ouders werd hun situatie niet beter. Daardoor is het onmogelijk gebleken de bedreigingen in de ontwikkeling van de kinderen in de thuissituatie weg te nemen. Naar het oordeel van de rechtbank is die situatie tot op heden onvoldoende veranderd, waardoor niet anders kan worden geconcludeerd dan dat beide ouders onvoldoende in staat zijn de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van de kinderen te dragen. Dat zij inmiddels officieel gescheiden zijn maakt dat oordeel niet anders. Bovendien verblijven de kinderen al geruime tijd bij de familieleden. [minderjarige01] , [minderjarige02] en [minderjarige03] wonen bijna vijf jaar bij de grootouders en [minderjarige04] en [minderjarige05] – na een korte terugplaatsing en een periode bij de grootouders – anderhalf jaar bij de oom en tante. Daar wordt hen een stabiele thuisbasis geboden en zij ontwikkelen zich, naar omstandigheden en met professionele hulp, positief. De termijn die voor de kinderen aanvaardbaar is om in onzekerheid te verkeren of zij in het pleeggezin of bij (één van) de ouders zullen opgroeien is verstreken. Het belang van de kinderen om duidelijkheid te krijgen over hun toekomstperspectief is zwaarwegend en weegt in dit geval zwaarder dan het belang van de ouders om weer voor hen te willen zorgen. Dat er nu onmin is ontstaan binnen de familie is erg onrustig voor de kinderen en vergroot het belang van duidelijkheid over ieders rol in de verzorging en opvoeding. Er zijn daardoor ook geen mogelijkheden om deze duidelijkheid te bieden met een minder verstrekkende maatregel dan beëindiging van het gezag.
Gezien dit alles is de rechtbank van oordeel dat het gezag van de ouders beëindigd moet worden. Dat betekent dat de ouders niet meer de gezagsbeslissingen over [minderjarige01] , [minderjarige02] , [minderjarige03] , [minderjarige04] en [minderjarige05] zullen nemen, maar zij zullen wel hun ouders blijven. Daarom is het belangrijk dat de ouders en de kinderen contact blijven houden en dat dit contact als het kan verder wordt uitgebreid. De rechtbank verwacht dat de betrokkenen dit uitgangspunt voor ogen houden en blijven werken aan hun onderlinge verstandhouding in het belang van de kinderen. Als een ouder niet in staat is de zorg voor de kinderen te dragen, is het doorgaans het beste alternatief in het belang van het kind als het kan opgroeien bij naaste familieleden, in nabijheid van de ouder(s).
Aangezien de beëindiging van het gezag van de ouders ertoe zal leiden dat een gezagsvoorziening over de kinderen komt te ontbreken, dient de rechtbank op grond van artikel 1:275, eerste lid, BW een voogd over hen te benoemen. De rechtbank is van oordeel dat de voogdij in dit geval het beste belegd kan worden bij de gecertificeerde instelling. De grootouders en de oom en tante hebben bij de Raad aangegeven dat zij op dit moment niet met de voogdij willen worden belast, gelet op hun familiaire verhouding met de ouders en hun zorg dat deze relatie (nog meer) onder druk komt te staan. De rechtbank acht het in het belang van de kinderen als de gecertificeerde als neutrale partij de belangen van de kinderen kan behartigen.
De gecertificeerde instelling heeft zich schriftelijk en ter zitting bereid verklaard de voogdij over de kinderen te aanvaarden.
Gelet op het voorgaande zal als volgt worden beslist.

Beslissing

De rechtbank:
beëindigt het ouderlijk gezag van de vader:
- [de man01]
, geboren op [geboortedatum06] 1985 te [geboorteplaats02] ,
en de moeder:
- [de vrouw01]
, geboren op [geboortedatum07] 1988 te [geboorteplaats02] ,
over de minderjarigen:
  • [minderjarige01]
  • [minderjarige02]
  • [minderjarige03]
  • [minderjarige04]
  • [minderjarige05]
benoemt tot voogdes over voormelde minderjarigen:
-
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering;
gelast de griffier deze beslissing te laten aantekenen in het gezagsregister;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 6 februari 2023 door mr. J.T.W. van Ravenstein, rechter, tevens kinderrechter, in tegenwoordigheid van
mr. S.T. Viezee als griffier.
De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 16 februari 2023.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoeker en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van
het gerechtshof Den Haag.