ECLI:NL:RBDHA:2023:19252

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 november 2023
Publicatiedatum
8 december 2023
Zaaknummer
NL23.32060
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 10 oktober 2023 niet in behandeling genomen, omdat Duitsland volgens verweerder verantwoordelijk is voor de aanvraag. De rechtbank heeft het beroep op 31 oktober 2023 behandeld, waarbij de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van verweerder aanwezig waren, maar eiser zelf niet.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat het niet in behandeling nemen van de aanvraag in stand blijft. De rechtbank legt uit dat de Europese Unie gezamenlijke regelgeving heeft over het in behandeling nemen van asielaanvragen, vastgelegd in de Dublinverordening. Deze verordening stelt dat een asielaanvraag niet in behandeling wordt genomen als een andere lidstaat verantwoordelijk is. Nederland heeft in dit geval een verzoek om terugname aan Duitsland gedaan, wat betekent dat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser.

Eiser heeft aangevoerd dat Duitsland niet voldoet aan het interstatelijk vertrouwensbeginsel, omdat hij daar geen gratis rechtsbijstand kan krijgen en niet effectief kan klagen. De rechtbank overweegt echter dat verweerder op basis van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag aannemen dat Duitsland zijn internationale verplichtingen nakomt. Eiser heeft niet aangetoond dat er tekortkomingen zijn in het asiel- en opvangsysteem in Duitsland die een reëel risico voor hem zouden vormen. De rechtbank concludeert dat de beroepsgrond van eiser niet slaagt en dat Duitsland zijn verplichtingen nakomt. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en er wordt geen proceskostenvergoeding toegekend.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL23.32060
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [V-nummer] , eiser (gemachtigde: mr. H. Drenth),

en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: R.P.G. van Bel).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Verweerder heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 10 oktober 2023 niet in behandeling genomen omdat Duitsland volgens verweerder verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 31 oktober 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van verweerder. Eiser was niet aanwezig.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de staatssecretaris een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.1 In dit geval heeft Nederland bij Duitsland een verzoek om terugname gedaan. Duitsland heeft dit verzoek
1. Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
aanvaard.
5. Eiser voert aan dat ten aanzien van Duitsland niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan, omdat hij in Duitsland geen gratis rechtsbijstand kan krijgen en niet effectief kan klagen. In dit kader verwijst eiser naar het AIDA-rapport (Update 2022) over Duitsland, waaruit dit blijkt. Verweerder is daar niet voldoende gemotiveerd op ingegaan in het bestreden besluit. Volgens eiser is er een verschil in beschermingsbeleid tussen Nederland en Duitsland, omdat hij in Nederland wel gratis rechtsbijstand ontvangt. Verder heeft eiser geen schriftelijke afwijzing van zijn asielaanvraag in Duitsland ontvangen en is hem enkel mondeling medegedeeld dat hij het asielzoekerscentrum diende te verlaten. Daardoor is de eis dat hij zijn verklaringen aannemelijk moet maken met stukken onmogelijk, omdat hij deze niet heeft ontvangen.
6. De rechtbank overweegt als volgt. In zijn algemeenheid mag verweerder er op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel van uitgaan dat Duitsland zijn internationale verplichtingen nakomt. Van dit uitgangspunt wordt slechts afgeweken als eiser aannemelijk maakt dat het asiel- en opvangsysteem aldaar dusdanige tekortkomingen vertoont dat hij bij overdracht aan Duitsland een reëel risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (het Handvest) en artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
7. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat Duitsland zich ten opzichte van hem niet aan zijn internationale verplichtingen houdt of dat er in Duitsland sprake is van aan het systeem gerelateerde tekortkomingen van de asielprocedure en de opvangvoorzieningen waardoor eiser een reëel risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 4 van het Handvest en artikel 3 van het EVRM. Verweerder heeft in het bestreden besluit voldoende gemotiveerd waarom ten aanzien van Duitsland van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Verweerder heeft terecht overwogen dat uit de Procedurerichtlijn niet volgt dat iedere vreemdeling een onvoorwaardelijk recht heeft op kosteloze rechtsbijstand en vertegenwoordiging in elke fase van iedere procedure. Eiser heeft verklaard dat zijn asielaanvraag is afgewezen, maar hij geen beschikking op papier heeft ontvangen. Niet is gebleken dat het in zijn geval geheel onmogelijk is om, desnoods zonder advocaat, zijn beklag hierover te doen of hulp te vragen bij de Duitse autoriteiten. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat de Duitse autoriteiten dit onmogelijk hebben gemaakt en hem niet willen of kunnen helpen. De rechtbank volgt eisers standpunt dat er een verschil in beschermingsbeleid is niet. Wellicht kan hij in Nederland wel gratis rechtsbijstand ontvangen en in Duitsland niet, maar dat betekent niet dat Duitsland zijn internationale verplichtingen jegens eiser niet nakomt. Duitsland garandeert bovendien met het claimakkoord dat het verzoek van eiser om internationale bescherming in behandeling zal worden genomen. Daarmee garanderen de Duitse autoriteiten dat zij zich zullen houden aan de internationale verplichtingen die voortvloeien uit Europese richtlijnen die horen bij het behandelen van een asielaanvraag. Als eiser toch problemen ervaart tijdens zijn asielprocedure, is het aan hem hierover bij de (hogere) Duitse autoriteiten te klagen. Het is niet gebleken dat dit voor eiser onmogelijk is of bij voorbaat zinloos is. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Eversteijn, rechter, in aanwezigheid van
K.F.K. Hoogbruin, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
13 november 2023

Documentcode: [documentcode]

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.