ECLI:NL:RBDHA:2023:19251

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 december 2023
Publicatiedatum
8 december 2023
Zaaknummer
10676937 RP VERZ 23-50536
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding van de arbeidsovereenkomst van een werknemer wegens ernstig verwijtbaar handelen

In deze zaak heeft de Gemeente Den Haag de kantonrechter verzocht om de arbeidsovereenkomst met een werknemer te ontbinden wegens ernstig verwijtbaar handelen. De werknemer, die sinds 2008 in dienst was, had in zijn functie als consulent schuldhulpverlening onregelmatige betalingen verricht vanuit bankrekeningen van cliënten, waaronder betalingen aan schuldeisers van zijn echtgenote. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de werknemer zich op 31 januari 2023 ziek had gemeld en dat er een integriteitsonderzoek was gestart naar aanleiding van de onregelmatigheden. De Gemeente heeft de ontbinding van de arbeidsovereenkomst verzocht op basis van verschillende ontslaggronden uit het Burgerlijk Wetboek.

Tijdens de zittingen heeft de werknemer betoogd dat zijn arbeidsongeschiktheid verband houdt met de ontbindingsgronden en dat hij niet ernstig verwijtbaar heeft gehandeld. De kantonrechter heeft echter geoordeeld dat de werknemer niet voldoende heeft onderbouwd dat zijn onregelmatige betalingen het gevolg waren van zijn arbeidsongeschiktheid. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de werknemer opzettelijk en stelselmatig misbruik heeft gemaakt van het vertrouwen dat de Gemeente en haar cliënten in hem stelden. Dit leidde tot de conclusie dat er sprake was van ernstig verwijtbaar handelen.

De kantonrechter heeft vervolgens de arbeidsovereenkomst ontbonden, verklaard dat de werknemer ernstig verwijtbaar heeft gehandeld en bepaald dat hij geen aanspraak kan maken op een transitievergoeding. De werknemer is veroordeeld in de proceskosten van de Gemeente, begroot op € 660,00. De beschikking is op 8 december 2023 in het openbaar uitgesproken.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Zittingsplaats 's-Gravenhage
CB/c
Zaaknr.: 10676937 RP VERZ 23-50536
Uitspraakdatum: 8 december 2023
Beschikking van de kantonrechter in de zaak van:
de publieke rechtspersoon
Gemeente Den Haag,
statutair gevestigd en kantoorhoudende te 's-Gravenhage,
verzoekende partij,
verder te noemen: de Gemeente,
gemachtigde: mevr. mr. Y.L. Chan (Gemeente Den Haag),
tegen
[verweerder],
wonende te [woonplaats] ,
verwerende partij,
verder te noemen: werknemer,
gemachtigde: thans mr. S. de Vries (Oudezijds Advocaten).

1.Het procesverloop

1.1.
De Gemeente heeft de kantonrechter bij verzoekschrift met twaalf producties (Bijlagen nrs. 1 tot en met 12), bij de griffie ingekomen op 25 augustus 2023, verzocht – kort gezegd – de arbeidsovereenkomst tussen de Gemeente en werknemer te ontbinden op grond van ernstig verwijtbaar handelen door werknemer.
1.2.
Op 26 september 2023 is een verweerschrift binnengekomen bij de griffie.
1.3.
Op 17 oktober 2023 is het verzoekschrift voor de eerste keer besproken, maar werknemer had op dat moment geen professionele rechtsbijstand. Om werknemer de gelegenheid te geven zich alsnog van een professionele raadsman te voorzien is de mondelinge behandeling aangehouden tot 24 oktober 2023. Bij die gelegenheid zijn namens de Gemeente [naam] alsmede de gemachtigde van de Gemeente verschenen en is werknemer in persoon verschenen samen met zijn gemachtigde. Van hetgeen tijdens de mondelinge behandeling is besproken heeft de griffier zakelijke aantekeningen gemaakt, die zich in het griffiedossier bevinden.
1.4.
Daags voor de voortzetting van de mondelinge behandeling op 24 oktober 2023 is bij de griffie een verweerschrift van de gemachtigde van werknemer binnengekomen met negen producties (nrs. 1 tot en met 9).
1.5.
Na de mondelinge behandeling hebben partijen nog aanvullende aktes genomen op:
  • 14 november 2023 aan de zijde van werknemer;
  • 16 november 2023 aan de zijde van de Gemeente;
  • 27 november 2023 aan de zijde van werknemer.
1.6.
Tenslotte is uitspraak op het verzoek bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
Werknemer, geboren op [geboortedag] 1980, is met ingang van 15 oktober 2008 in dienst getreden bij de Gemeente, aanvankelijk in de functie van [functie 1] bij de Gemeentelijke Kredietbank. Daarna is werknemer tot 1 januari 2023 werkzaam geweest als [functie 2] bij het team Budgetbegeleiding voor de Dienst Sociale Zaken en Werkgelegenheidsprojecten (dienst SZW). Vanaf 1 januari 2023 was werknemer werkzaam als [functie 3] bij de Dienst Onderwijs, Cultuur & Welzijn van de Gemeente, cluster JMO Expertisecentrum.
2.2.
Na de overdracht van de dossiers, die werknemer in zijn functie als [functie 2] in behandeling had, zijn onregelmatigheden opgemerkt met betrekking tot betalingen aan cliënten. Van deze onregelmatigheden is melding gedaan bij Bureau Integriteit van de Gemeente. Het Bureau Integriteit is daarop een onderzoek gestart.
2.3.
Op 31 januari 2023 heeft werknemer zich ziek gemeld.
2.4.
Hangende het integriteitsonderzoek is werknemer per 16 februari 2023 geschorst.
2.5.
Op 21 maart 2023 heeft het Bureau Integriteit een onderzoeksrapport uitgebracht. In het rapport worden in totaal 13 gevallen van onregelmatigheden genoemd in de financiële administratie, onder meer bestaande uit betalingen van overleden cliënten uit de caseload van werknemer aan andere cliënten.
2.6.
Op 30 maart 2023 is het rapport naar werknemer gestuurd in het kader van hoor en wederhoor. Bij brief van 7 juni 2023 heeft de voormalige gemachtigde van werknemer de onregelmatigheden ontkend.
2.7.
Naast het Bureau Integriteit heeft ook Hoffmann Bedrijfsrecherche in opdracht van de Gemeente een onderzoek uitgevoerd. Op 28 juni 2023 heeft Hoffmann een onderzoeksrapport uitgebracht. De bevindingen van Hoffmann betreffen onder meer dat werknemer gelden van cliënten heeft gebruikt ter aflossing van schulden van andere cliënten alsmede schulden van zijn echtgenote. Volgens het rapport heeft werknemer in totaal € 27.915,05 onttrokken aan rekeningen, waarvan (ten minste)
€ 6.357,88 niet is teruggevloeid.
2.8.
Het rapport van Hoffmann is op 21 juli 2023 voorgelegd aan werknemer en zijn voormalige gemachtigde. Bij brief van 25 juli 2023 meldde de gemachtigde niet op korte termijn te kunnen reageren in verband met de omvang van het rapport en de arbeidsongeschiktheid van werknemer. Een reactie is nimmer ontvangen.

3.Het inleidende verzoek van de Gemeente en het verweer van werknemer

3.1.
De Gemeente verzoekt bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad: (I.) een dag vast te stellen waarop de zaak ter zitting wordt behandeld; (II.) alsdan de tussen de Gemeente en werknemer bestaande arbeidsovereenkomst, primair, te ontbinden op grond van de e-grond, subsidiair op de g-grond, meer subsidiair op de d-grond en meest subsidiair op de i-grond van artikel 7:669 lid 3 BW; (III.) een verklaring voor recht te geven dat werknemer ernstig verwijtbaar heeft gehandeld en/of nagelaten; (IV.) te bepalen dat werknemer als gevolg van ernstig verwijtbaar handelen en/of nalaten geen aanspraak maakt op een transitievergoeding ten laste van de Gemeente; (V.) bij het bepalen van de einddatum geen rekening te houden met de opzegtermijn en de arbeidsovereenkomst dadelijk te ontbinden, nu de ontbinding het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen en/of nalaten van werknemer en subsidiair rekening te houden met de duur gelegen tussen de ontvangst van het verzoekschrift en de dagtekening van de ontbindingsbeschikking en deze duur in mindering te brengen op de geldende opzegtermijn; (VI.) werknemer te veroordelen in de (na)kosten van de onderhavige procedure.
3.2.
Aan het verzoek legt de Gemeente – kort gezegd – ten grondslag dat werknemer in zijn functie van [functie 2] over een langere periode onregelmatige betalingen heeft verricht vanuit bankrekeningen te name van personen, waarvoor de Gemeente budgetbegeleiding verzorgt, onder meer aan schuldeisers van zijn echtgenote.
3.3.
Werknemer verweert zich tegen het verzoek. In de eerste plaats stelt hij dat er een verband is tussen zijn arbeidsongeschiktheid en de ontbindingsgronden. Hij betwist voorts dat er sprake is van ernstig verwijtbaar handelen en verzoekt het verzoek af te wijzen en de Gemeente te veroordelen tot wedertewerkstelling op straffe van een dwangsom, dan wel de arbeidsovereenkomst enkel te ontbinden met inachtneming van de opzegtermijn en onder toekenning van de transitievergoeding en een billijke vergoeding.

4.De beoordeling

4.1.
Voordat de kantonrechter toe kan komen aan een inhoudelijke beoordeling van de vraag of er een voldoende voldragen ontslaggrond is (of een combinatie van twee op zichzelf genomen onvoldragen ontslaggronden) moet eerst beoordeeld worden of sprake is van het ontslagverbod tijdens ziekte (artikel 7:670 lid 1 BW). Immers, werknemer heeft zich op 31 januari 2023 ziek gemeld en volgens het verzoekschrift is hij tot op heden arbeidsongeschikt wegens ziekte. Er zijn geen verslagen van de bedrijfsarts overgelegd, die inzicht geven in de adviezen die de bedrijfsarts geeft met betrekking tot de arbeidsongeschiktheid van werknemer en/of de mogelijkheden van herstel en/of re-integratie.
4.2.
In zijn (eerste) verweerschrift van 26 september 2023 stelt werknemer het volgende:
Daarom stel ik dat mijn vermeende handelen een direct verband houdt met mijn ziekte en verborgen arbeidsongeschiktheid op dat moment.Deze stelling laat werknemer in zijn verweerschrift voorafgaan door:
In die periode kampte ik met serieuze klachten (hartklachten) en met mentale klachten als gevolg daarvan en als gevolg van de grote werkdruk die er in die periode was. Het was mijn eer te na om mij ziek te melden. Dat is iets wat ik gewoonweg echt niet doe. Dat komt ook doordat ik een aantal keer heb aangegeven dat ik van de dokter niet mocht werken, maar mijn leidinggevende gaf toe aan dat ik best gewoon kon werken.
4.3.
Omdat werknemer zo uitdrukkelijk een verbinding legt tussen de door De Gemeente aan het ontslagverzoek ten grondslag gelegde ontbindingsgronden en zijn arbeidsongeschiktheid kan de kantonrechter op grond van artikel 7:671b lid 6 onder a. BW niet ontbinden zonder eerst te beslissen of er geen verband tussen beide bestaat. Immers, het ontslagverbod van artikel 7:670 lid 1 BW is een verbod om
tijdensarbeidsongeschiktheid op te zeggen of te ontbinden en het staat vast dat werknemer momenteel nog steeds arbeidsongeschikt is. Artikel 7:671b lid 6 onder a. BW in combinatie met artikel 7:670 lid 1 BW bepaalt dat de kantonrechter alleen een ontbindingsverzoek dat gedaan wordt
tijdensde arbeidsongeschiktheid van een werknemer kan inwilligen indien het verzoek geen verband houdt met omstandigheden waarop de opzegverboden betrekking hebben.
4.4.
Met de Gemeente is de kantonrechter van oordeel dat de enkele stelling van werknemer in zijn verweerschrift dat zijn arbeidsongeschiktheid ertoe heeft geleid dat de onregelmatigheden, die hierna besproken zullen worden, het gevolg zijn van zijn arbeidsongeschiktheid, onvoldoende is onderbouwd. Het is weliswaar denkbaar dat werkdruk tot lichamelijke en/of mentale klachten hebben geleid, waardoor werknemer zich uiteindelijk ziek heeft moeten melden. Maar dat geeft nog geen verklaring voor het feit dat uit de onderzoeken blijkt dat werknemer over een langere periode een reeks van onregelmatige betalingen heeft verricht, waaronder betalingen naar schuldeisers van zijn echtgenote, vanuit bankrekeningen op naam van personen, waaraan de Gemeente schuldhulpverlening verleende. Niet alleen heeft werknemer niet onderbouwd dat telkens dat hij onregelmatige betalingen verrichtte dat een gevolg was van arbeidsongeschiktheid, waarbij bovendien een rol speelt dat hij op die momenten zich niet ziek had gemeld, maar ook heeft hij niet onderbouwd dat hij na zijn ziekmelding eind januari 2023 behandeld is voor lichamelijke of mentale klachten, die tot gevolg hebben gehad dat hij onregelmatige betalingen verrichtte.
4.5.
Uit het voorgaande vloeit aldus voort dat de kantonrechter van oordeel is dat het ontbindingsverzoek van de Gemeente geen verband houdt met het feit dat werknemer thans arbeidsongeschikt is. Daarom zal de kantonrechter thans beoordelen of sprake is van een voldragen ontbindingsgrond.
4.6.
Dat werknemer onregelmatige betalingen heeft verricht in zijn vorige functie van [functie 2] wordt bevestigd in een tweetal rapporten, in de eerste plaats het (interne) rapport van het Bureau Integriteit van de Gemeente en in de tweede plaats het (externe) rapport van Hoffmann Bedrijfsrecherche. Weliswaar heeft (de vorige gemachtigde van) werknemer de bevindingen in beide rapporten aanvankelijk ontkend, overigens zonder enige onderbouwing van de ontkenning, maar in een latere fase en met name ook tijdens de mondelinge behandeling heeft werknemer de onregelmatigheden niet langer ontkend. Hij stelt nog hoogstens dat hij zich de onregelmatige betalingen niet meer kan herinneren.
4.7.
Daarbij werpt werknemer de vraag op of, gelet op het feit dat hij zich de onregelmatige betalingen niet meer kan herinneren, ertoe kan leiden dat hij ‘doelbewust en stelselmatig’ misbruik heeft gemaakt van het vertrouwen dat de cliënten van de Gemeente (waaronder ook inmiddels overleden cliënten) en de Gemeente zelf aan hem hebben gegeven in het beheer van bankrekeningen, waartoe hij als [functie 2] toegang toe had.
4.8.
In dat kader is de kantonrechter van oordeel dat de grens tussen het onbewust maken van fouten en het doelbewust verrichten van onregelmatige betalingen ruimschoots is overschreden. Daarbij neemt de kantonrechter in ogenschouw dat het verrichten van onregelmatige betalingen vanuit bankrekeningen naar derden niet kan plaatsvinden zonder het doen van (een reeks van) bewuste handelingen. Dat geldt a fortiori voor de betalingen die werknemer heeft gedaan aan schuldeisers van zijn echtgenote. Dergelijke betalingen kunnen niet hebben plaatsgevonden zonder dat werknemer de privé-betaalgegevens van zijn echtgenote heeft vermengd met de gegevens van cliënten van de Gemeente, waarover werknemer in zijn functie toegang toe had. Een dergelijke vermenging kan niet onbewust hebben plaatsgevonden, zeker niet nu sprake is van een reeks van dergelijke gevallen.
4.9.
Uit het voorgaande vloeit derhalve voort dat werknemer verwijtbaar heeft gehandeld in de uitoefening van zijn functie, zonder dat sprake is van een plausibele verklaring, die ontbreekt. Zelfs is de kantonrechter van oordeel dat sprake is van
ernstigverwijtbaar handelen door werknemer. Immers, de Gemeente heeft werknemer voor de uitoefening van zijn functie toegang gegeven tot privé-gegevens van cliënten van de Gemeente en zelfs tot hun bankgegevens. Daarom rustte er op werknemer, mede gelet op de ambtsbelofte die hij bij de aanvaarding van zijn aanstelling bij de Gemeente in 2008 heeft afgelegd, de ondertekening van de Integriteitsverklaring Schuldhulpverlening, die werknemer in 2015 heeft ondertekend en de inhoud van de Gedragscode van de Gemeente, waarmee werknemer bekend was, een bijzondere zorgplicht op werknemer om gelden van cliënten van de Gemeente niet voor andere doelen te bestemmen dan voor uitsluitend de betreffende cliënten. Dat hij dat niettemin gedaan heeft acht de kantonrechter werknemer ernstig te verwijten.
4.10.
Uit het voorgaande volgt dat de kantonrechter het verzoek van de Gemeente om de arbeidsovereenkomst met onmiddellijke ingang en zonder toekenning van de transitievergoeding te ontbinden. Er is sprake van een voldragen ontslaggrond, uit artikel 7:671b lid 9 onder b BW vloeit voor dat bij ernstig verwijtbaar handelen de arbeidsovereenkomst met onmiddellijke ingang kan ontbinden en uit artikel 7:673 lid 7 onder c BW vloeit voort dat bij ernstig verwijtbaar handelen van de werknemer de werkgever geen transitievergoeding verschuldigd is.
4.11.
Als de in het ongelijk gesteld partij zal werknemer worden veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van de Gemeente, begroot op € 660,00. Voor een veroordeling in de nakosten is geen aanleiding, omdat deze beschikking overwegend beslissingen bevat van met een constitutief karakter, waarop geen executiemaatregelen behoeven te volgen.

5.De beslissing

De kantonrechter:
- ontbindt de tussen de Gemeente en werknemer bestaande arbeidsovereenkomst;
- verklaart voor recht dat werknemer ernstig verwijtbaar heeft gehandeld in de uitoefening van zijn functie als consulent schuldhulpverlening;
- verklaart voor recht dat werknemer als gevolg van ernstig verwijtbaar handelen geen aanspraak kan maken op een transitievergoeding ten laste van de Gemeente;
- veroordeelt werknemer in de proceskosten aan de zijde van de Gemeente, begroot op € 660,00;
- verklaart de proceskostenveroordeling van werknemer uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door kantonrechter mr. C.W.D. Bom en is op 8 december 2023 in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.