ECLI:NL:RBDHA:2023:19190
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Financiële compensatie wegens informele waarneming en herziening ingangsdatum
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 11 december 2023, wordt de zaak behandeld van een eiser die financiële compensatie verzoekt wegens informele waarneming van taken die behoren bij een functie met een hogere rang. De rechtbank heeft eerder een tussenuitspraak gedaan op 2 juni 2023, waarin verweerder de gelegenheid kreeg om het geconstateerde gebrek in het bestreden besluit te herstellen. Eiser had in eerste instantie een verzoek om compensatie ingediend, dat door de staatssecretaris van Defensie was afgewezen. Na een gedeeltelijke gegrondverklaring van het bezwaar, bleef de weigering van terugwerkende kracht in stand, wat leidde tot het beroep van eiser.
De rechtbank heeft het beroep op 9 januari 2023 behandeld, waarbij zowel eiser als verweerder vertegenwoordigd waren. In de tussenuitspraak werd verweerder opgedragen om te onderzoeken per welke datum er feitelijk sprake was van informele waarneming. Verweerder heeft hierop gereageerd met een aanvullend besluit, maar de rechtbank oordeelt dat het gebrek niet op de juiste wijze is hersteld. De rechtbank concludeert dat de ingangsdatum voor financiële compensatie moet worden vastgesteld op 1 januari 2019, omdat er voldoende aanwijzingen zijn dat de informele waarneming al vóór deze datum plaatsvond.
De rechtbank vernietigt de bestreden besluiten en herroept het primaire besluit, waarbij verweerder wordt veroordeeld tot het vergoeden van het griffierecht en de proceskosten van eiser. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldigheid in bestuursrechtelijke besluitvorming en de noodzaak voor verweerder om adequaat te reageren op de aanwijzingen van de rechtbank.