ECLI:NL:RBDHA:2023:19190

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 december 2023
Publicatiedatum
8 december 2023
Zaaknummer
22/4577
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Financiële compensatie wegens informele waarneming en herziening ingangsdatum

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 11 december 2023, wordt de zaak behandeld van een eiser die financiële compensatie verzoekt wegens informele waarneming van taken die behoren bij een functie met een hogere rang. De rechtbank heeft eerder een tussenuitspraak gedaan op 2 juni 2023, waarin verweerder de gelegenheid kreeg om het geconstateerde gebrek in het bestreden besluit te herstellen. Eiser had in eerste instantie een verzoek om compensatie ingediend, dat door de staatssecretaris van Defensie was afgewezen. Na een gedeeltelijke gegrondverklaring van het bezwaar, bleef de weigering van terugwerkende kracht in stand, wat leidde tot het beroep van eiser.

De rechtbank heeft het beroep op 9 januari 2023 behandeld, waarbij zowel eiser als verweerder vertegenwoordigd waren. In de tussenuitspraak werd verweerder opgedragen om te onderzoeken per welke datum er feitelijk sprake was van informele waarneming. Verweerder heeft hierop gereageerd met een aanvullend besluit, maar de rechtbank oordeelt dat het gebrek niet op de juiste wijze is hersteld. De rechtbank concludeert dat de ingangsdatum voor financiële compensatie moet worden vastgesteld op 1 januari 2019, omdat er voldoende aanwijzingen zijn dat de informele waarneming al vóór deze datum plaatsvond.

De rechtbank vernietigt de bestreden besluiten en herroept het primaire besluit, waarbij verweerder wordt veroordeeld tot het vergoeden van het griffierecht en de proceskosten van eiser. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldigheid in bestuursrechtelijke besluitvorming en de noodzaak voor verweerder om adequaat te reageren op de aanwijzingen van de rechtbank.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/4577

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 december 2023 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. P. de Casparis),
en

de staatssecretaris van Defensie, verweerder

(gemachtigde: mr. M.G. Kruithof).

Procesverloop

In het besluit van 20 januari 2022 (primair besluit) heeft verweerder eisers verzoek om financiële compensatie vanwege informele waarneming van taken behorende bij een functie met een hogere rang afgewezen.
In het besluit van 28 juli 2022 (bestreden besluit 1) heeft verweerder het bezwaar van eiser deels gegrond verklaard. Eiser krijgt per 27 augustus 2021 financiële compensatie. Het bezwaar is ongegrond verklaard voor zover het de weigering van het verzoek om financiële compensatie met terugwerkende kracht betreft.
Eiser heeft tegen bestreden besluit 1 beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 9 januari 2023 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
In de tussenuitspraak van 2 juni 2023 (de tussenuitspraak) heeft de rechtbank verweerder in de gelegenheid gesteld om binnen zes weken na verzending van de tussenuitspraak, met inachtneming van wat in de tussenuitspraak is overwogen, het geconstateerde gebrek in het bestreden besluit te herstellen.
Verweerder heeft in reactie op de tussenuitspraak een aanvullend besluit genomen van
9 augustus 2023 (bestreden besluit 2). Daarbij krijgt eiser vanaf 26 mei 2020 financiële compensatie.
Eiser heeft hierop schriftelijke gereageerd.
De rechtbank heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft.

Overwegingen

1. Deze uitspraak bouwt voort op de tussenuitspraak. De rechtbank blijft bij al wat zij in de tussenuitspraak heeft overwogen en beslist, tenzij hierna uitdrukkelijk anders wordt overwogen. Het staat de rechtbank niet vrij om terug te komen van zonder voorbehoud gegeven oordelen in de tussenuitspraak. Dit is alleen anders in zeer uitzonderlijke gevallen. De rechtbank verwijst hiervoor naar de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 24 augustus 2011 (ECLI:NL:RVS:2011:BR5704) en 15 augustus 2012 (ECLI:NL:RVS:2012:BX4694).
2. In de tussenuitspraak heeft de rechtbank, kort gezegd, overwogen dat het eiser niet kan worden verweten dat hij niet eerder is opgekomen tegen zijn salarisspecificaties. Er is geen sprake van een verzoek om terug te komen op een in rechte vaststaand besluit. Bezien dient te worden per welk moment sprake was van informele waarneming. Verweerder heeft ten onrechte vastgesteld dat eiser pas per datum rekest in aanmerking komt voor financiële compensatie. Het beroep is daarom gegrond en het bestreden besluit moet worden vernietigd. Verweerder is in de gelegenheid gesteld het gebrek te herstellen door te onderzoeken per welke datum feitelijk sprake is van informele waarneming. Daarbij geeft de rechtbank mee dat dat in de stukken en hetgeen ter zitting is besproken, aanwijzingen bestaan dat hier in ieder geval al vóór 2020 sprake van was. Eiser heeft aangegeven dat het sinds 2019 bekend was bij het hoofd SIO van dat moment.
3. Het beroep heeft op grond van artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van rechtswege mede betrekking op bestreden besluit 2.
4. Eiser voert in de zienswijze aan dat verweerder onjuiste uitvoering heeft gegeven aan de opdracht van de rechtbank in de tussenuitspraak. Daarnaast herhaalt eiser zijn standpunt dat uit adviezen blijkt dat eiser al sinds 1 augustus 2018 dezelfde werkzaamheden verricht als collega’s in de rang van eerste luitenant.
5. Gelet op wat de rechtbank heeft overwogen in deze uitspraak en gelet op het in de tussenuitspraak geconstateerde gebrek, is het beroep gegrond. Dat komt omdat verweerder voor de door hem gekozen ingangsdatum heeft aangesloten bij de datum van het eerste bericht waarin eiser zijn leidinggevende verzoekt om naar de functiebeschrijvingen van beide functies te kijken, 26 mei 2020. De rechtbank heeft in haar tussenuitspraak echter aangegeven dat verweerder diende te onderzoeken per welke datum aannemelijk is dat daadwerkelijk sprake is van informele waarneming. Het is niet aannemelijk dat dit pas op 26 mei 2020 is begonnen, aangezien het verzoek van 26 mei 2020 de uitkomst is van een proces dat al eerder was ingezet. Verweerder heeft daarom het gebrek niet op juiste wijze hersteld. Gelet op het in de tussenuitspraak gegeven oordeel over bestreden besluit 1 en hetgeen in deze uitspraak is overwogen over bestreden besluit 2, komen beide besluiten voor vernietiging in aanmerking wegens strijd met artikel 3:2 en 7:12 van de Awb.
6. De rechtbank ziet aanleiding zelf in de zaak te voorzien in die zin dat zij de ingangsdatum voor financiële compensatie zal vaststellen op 1 januari 2019, omdat zij het aannemelijk acht dat er vanaf die datum in ieder geval sprake was van informele waarneming. Hierbij is van belang dat door verweerder niet bestreden is dat in dat jaar al gesprekken hierover zijn gevoerd met de betrokken leidinggevende en evenmin door verweerder aannemelijk is gemaakt dat de feitelijke werkzaamheden van eiser in de tussenliggende periode op relevante onderdelen zijn gewijzigd. Deze datum past voorts ook bij de verklaring van [naam] van 27 september 2021, als bijlage gevoegd bij het rekest van eiser, nu daarin wordt aangegeven dat de situatie al meerdere jaren bestond. De rechtbank ziet geen aanleiding om de datum nog eerder vast te stellen, zoals door eiser verzocht. Weliswaar is niet uitgesloten dat de informele waarneming ook voor 1 januari 2019 al speelde, maar door eiser zijn onvoldoende concrete aanknopingspunten in het geding gebracht om dit buiten redelijke twijfel te kunnen vaststellen.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is gegrond. De bestreden besluiten worden vernietigd. De rechtbank zal zelf in de zaak voorzien en het primaire besluit herroepen. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoeden.
8. Daarnaast krijgt eiser een vergoeding voor de proceskosten die hij heeft gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 2,5 punten op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen op zitting en 0,5 punt voor het indienen van een schriftelijke zienswijze na een bestuurlijke lus, met een waarde per punt van € 837,-) bij een wegingsfactor 1. Daarmee komt het toe te kennen bedrag op € 2.092,50. De proceskosten in bezwaar zijn al vergoed met het bestreden besluit 1.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de bestreden besluiten voor zover daarin een onjuiste ingangsdatum van de informele waarneming is vastgesteld;
- herroept het primaire besluit in zoverre en bepaalt de ingangsdatum van de informele waarneming waarvoor financiële compensatie wordt verleend op 1 januari 2019;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde bestreden besluiten;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 184,- aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 2.092,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Biever, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Badermann, griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 11 december 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak en de tussenuitspraak/tussenuitspraken, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.