ECLI:NL:RBDHA:2023:19181

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 december 2023
Publicatiedatum
8 december 2023
Zaaknummer
23/1575
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om gelijkstelling van beloning van een burgermedewerker met militaire ambtenaren bij het CCOE

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 11 december 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een burgermedewerker, eiser, en de staatssecretaris van Defensie, verweerder. Eiser, werkzaam als Event Coördinator bij een door de NAVO geaccrediteerd internationaal samenwerkingsverband, verzocht om gelijkstelling van zijn beloning met die van militaire ambtenaren die aan het samenwerkingsverband zijn uitgeleend. Het primaire besluit van verweerder, dat dit verzoek afwees, werd door eiser bestreden. Verweerder verklaarde het bezwaar van eiser tegen dit besluit niet-ontvankelijk, omdat er volgens hem geen procesbelang zou zijn. Eiser stelde echter dat hij wel degelijk procesbelang had, aangezien zijn verzoek inhoudelijk was beoordeeld en hij recht had op gelijke beloning voor gelijk werk.

De rechtbank oordeelde dat eiser wel degelijk procesbelang had en dat verweerder ten onrechte het bezwaar niet-ontvankelijk had verklaard. De rechtbank concludeerde dat eiser in dienst was van verweerder en dat zijn rechtspositie verschilde van die van militaire collega’s. De rechtbank oordeelde dat de afwijzing van het verzoek om gelijkstelling van beloning terecht was, omdat de rechtspositionele aanspraken tussen burgerlijk en militair personeel verschillen. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg verweerder op het griffierecht en de proceskosten aan eiser te vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/1575

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 december 2023 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. D.E. de Hoop),
en

de staatssecretaris van Defensie, verweerder

(gemachtigde: mr. A.J. Verdonk)

Procesverloop

Bij besluit van 21 april 2022 (primaire besluit) heeft verweerder het verzoek van eiser om gelijkstelling van beloning, inclusief vergoedingen en inhouding, met de werkzame Nederlandse militaire ambtenaren bij het [organisatie] ( [organisatie] ) afgewezen.
Bij besluit van 20 januari 2023 heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit niet-ontvankelijk verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 21 november 2023 op zitting behandeld. Eiser en zijn gemachtigde waren aanwezig. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1.
Eiser is sinds 1 april 2008 werkzaam als Event Coördinator bij het [organisatie] , een door de NAVO geaccrediteerd internationaal samenwerkingsverband van de aangesloten landen. Binnen het [organisatie] is eiser de enige Nederlandse burgerlijke ambtenaar. Eiser verzoekt verweerder om de bezoldiging en vergoedingen die militaire collega’s die zijn uitgeleend aan het [organisatie] ontvangen ook op hem van toepassing te verklaren en hem te compenseren voor de in het verleden misgelopen vergoedingen.
Wat heeft verweerder besloten?
2.
Verweerder heeft het verzoek van eiser afgewezen. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit niet-ontvankelijk verklaard, omdat er geen sprake zou zijn van procesbelang. Verweerder overweegt daartoe dat eiser met het bezwaar niet kan bereiken wat hij met het bezwaar wil bereiken, omdat het volgens verweerder niet mogelijk is om gelijk te worden beloond als zijn militaire collega’s.
Wat vindt eiser in beroep?
3.
Eiser stelt zich op het standpunt dat verweerder zijn bezwaarschrift ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. Verder bestaat er volgens eiser geen rechtvaardigingsgrond voor verweerder om hem in deze functie anders te belonen dan de militaire ambtenaren bij het [organisatie] . Ook constateert eiser dat er een verschil bestaat tussen enerzijds zijn bruto salaris en anderzijds de vergoeding die Defensie van het [organisatie] voor zijn diensten ontvangt, en verzoekt om zijn bruto salaris gelijk te stellen met deze vergoeding.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Is er sprake van procesbelang?
4. De rechtbank ziet zich eerst voor de vraag gesteld of verweerder terecht heeft geconcludeerd dat eiser geen procesbelang heeft bij de behandeling van zijn bezwaar.
Anders dan verweerder is de rechtbank van oordeel dat eiser wel procesbelang heeft bij de beoordeling van zijn bezwaar. De rechtbank stelt daartoe vast dat verweerder het aanvankelijke verzoek van eiser tot gelijkelijke bezoldiging wel inhoudelijk heeft beoordeeld. Als eisers bezwaar gegrond was verklaard had eiser gekregen wat hij wilde, namelijk financiële gelijkstelling met zijn militaire collega’s. Daarmee bestond er procesbelang. Het standpunt van verweerder dat eiser niet
kankrijgen maakt dit niet anders nu de beoordeling van dat standpunt een inhoudelijke beoordeling vergt. Verweerder heeft het bezwaar dan ook ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard. Het beroep is dus in zoverre gegrond.
5. De rechtbank ziet mogelijkheid om zelf in de zaak te voorzien nu verweerder in het bestreden besluit inhoudelijk op het bezwaar is ingegaan en eiser ter zitting heeft aangegeven in beroep alles naar voren heeft gebracht wat hij naar voren wilde brengen.
Gelijkstelling met militaire ambtenaren
6.1.
De rechtbank stelt vast dat eiser in dienst is van verweerder. Dit blijkt uit het arbeidscontract dat eiser heeft met verweerder en het feit dat verweerder via de [organisatie] eisers salaris betaalt. Dat eiser wel bij de [organisatie] gesolliciteerd heeft en niet bij verweerder, maakt niet dat eiser ook daadwerkelijk bij de [organisatie] in dienst is. Zoals verweerder in het bestreden besluit en in het verweerschrift heeft uitgelegd is de [organisatie] een internationaal samenwerkingsverband waar onder andere Nederland militairen aan uitleent. Dat eiser in dienst is bij verweerder en niet bij het [organisatie] wordt tevens bevestigd in de brief van het [organisatie] aan eiser van 26 april 2017. In deze brief staat vermeld dat eiser formeel in dienst is bij verweerder en dat eiser op een functie is geplaatst die wordt gebruikt voor buitenlandse plaatsingen waarvan de kosten door een derde partij, in dit geval de [organisatie] , worden vergoed aan verweerder. Eisers betoog op zitting dat hij pas in 2014 een plaatsingsbesluit heeft gekregen maakt naar het oordeel van de rechtbank niet dat hij in de daaraan voorafgaande jaren niet ook op die functie geplaatst was. Eiser verrichte immers wel dat werk en kreeg er ook voor betaald via verweerder. Anders dan eiser meent volgt het tegendeel evenmin uit de brief van [naam] van het [organisatie] aan verweerder van 18 november 2009. Uit die brief volgt enkel dat er geld gereserveerd is voor de functiebeloning van eiser door het [organisatie] . De rechtbank gaat, gelet op het bovenstaande, uit van de situatie dat eiser een burgermedewerker is van verweerder, vallende onder de rechtspositieregelingen voor die doelgroep. Het betoog van eiser dat hij bij de NAVO werkt en onder het Paris protocol valt kan daarom niet slagen.
6.2.
Eiser stelt dat hij voor gelijk werk gelijk beloond moet worden. De rechtbank stelt vast dat verweerder niet betwist dat eiser gelijk werk als zijn militaire collega’s verricht, maar dat neemt niet weg dat eisers rechtspositie wel verschilt van die van zijn militaire collega’s. Zo gelden voor het burgerlijk personeel andere opleidingseisen, draaien zij niet mee in de buitenlandpool en vervullen zij hun functie in principe doorlopend, in tegenstelling tot militairen die maar drie tot vijf jaar op een functie blijven. Het vorenstaande rechtvaardigt naar het oordeel van rechtbank dat de rechtspositionele aanspraken tussen burgerlijk en militair Defensiepersoneel van elkaar verschillen, zo ook de vergoedingen. Eisers verzoek om gelijkgesteld te worden met zijn militaire collega’s is dan ook terecht afgewezen.
Heeft verweerder het verzoek van eiser om zijn brutosalaris gelijk te laten stellen met de vergoeding die Defensie van het [organisatie] ontvangt terecht afgewezen?
7.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder het verzoek van eiser om zijn brutosalaris gelijk te laten stellen met de vergoeding die verweerder van het [organisatie] ontvangt terecht heeft afgewezen. De rechtbank volgt de redenatie van verweerder in het bestreden besluit dat de bekostiging van de arbeidsplaats van eiser een afspraak betreft tussen Defensie en het [organisatie] , en dat eiser hier geen rechten aan kan ontlenen. De stelling van eiser dat de afspraken tussen beide partijen niet inzichtelijk zijn gemaakt, doet hier dan ook niet aan af. Daarnaast heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat het verschil gelegen is in de afdracht van sociale premies en pensioenopbouw. De enkele niet onderbouwde stelling van eiser dat dit niet klopt acht de rechtbank onvoldoende om deze uitleg niet aannemelijk te achten. Het betoog van eiser slaagt niet.
Conclusie8. De rechtbank zal het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit zal worden vernietigd. De rechtbank zal, met toepassing met artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb zelf in de zaak voorzien en bepalen dat het bestreden besluit wordt vernietigd voor zover het ziet op de niet-ontvankelijkheid van het bezwaar en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit.
9. Omdat het beroep gegrond is, bestaat aanleiding te bepalen dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
10. De rechtbank ziet ook aanleiding verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.674,- (1 punt voor het indienen van het beroepsschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit voor zover het ziet op de niet-ontvankelijkheid van het bezwaar en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 184,- aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 1.674,- aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.C. Laagland, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Nobel, griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 11 december 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.