ECLI:NL:RBDHA:2023:19173

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 november 2023
Publicatiedatum
8 december 2023
Zaaknummer
NL23.31369
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 29 september 2023 niet in behandeling genomen, omdat Frankrijk volgens hem verantwoordelijk is voor de aanvraag. De rechtbank heeft het beroep op 24 oktober 2023 behandeld, waarbij de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van verweerder aanwezig waren, maar eiser zelf niet.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat het niet in behandeling nemen van de aanvraag in stand blijft. De rechtbank legt uit dat de Europese Unie gezamenlijke regelgeving heeft over het in behandeling nemen van asielaanvragen, vastgelegd in de Dublinverordening. Deze verordening stelt dat een asielaanvraag niet in behandeling wordt genomen als een andere lidstaat verantwoordelijk is. In dit geval heeft Nederland een verzoek om terugname aan Frankrijk gedaan, maar Frankrijk heeft hierop niet tijdig gereageerd.

Eiser voert aan dat er geen vertrouwen meer kan worden gesteld in de Franse autoriteiten, verwijzend naar het AIDA-rapport Update 2022, dat stelt dat veel mensen in Frankrijk geen toegang krijgen tot opvang. De rechtbank overweegt echter dat verweerder in het algemeen mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn. Eiser heeft niet voldoende aangetoond dat hij bij terugkeer naar Frankrijk een reëel risico loopt op een behandeling die in strijd is met zijn rechten.

De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris terecht heeft aangenomen dat Frankrijk verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag en dat er geen reden is om aan te nemen dat eiser geen toegang tot opvang zal hebben. Het beroep wordt ongegrond verklaard en eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL23.31369
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], V-nummer: [V-nummer] , eiser (gemachtigde: mr. G.J. Dijkman),
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. J.J.F.M. van Raak).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Verweerder heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 29 september 2023 niet in behandeling genomen omdat Frankrijk volgens verweerder verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 24 oktober 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van verweerder. Eiser was niet aanwezig.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de staatssecretaris een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.1 In dit geval heeft Nederland bij Frankrijk een verzoek om terugname gedaan. Frankrijk heeft hierop niet tijdig
1. Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
gereageerd. Dat staat gelijk aan het aanvaarden van het verzoek.
Interstatelijk vertrouwensbeginsel
5. Eiser voert aan dat ten aanzien van Frankrijk niet meer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Eiser verwijst daartoe naar het AIDA-rapport Update 2022, waaruit volgt dat veel mensen die aankomen in Frankrijk geen toegang krijgen tot de opvang. Als verweerder er dan toch vanuit gaat dat eiser bij terugkeer opvang kan genieten en zijn asielverzoek in behandeling wordt genomen is dat innerlijk tegenstrijdig. Als eiser geen opvang kan genieten heeft hij vervolgens ook niet de middelen om te kunnen klagen bij de Franse autoriteiten en heeft hij ook geen middelen om in zijn levensbehoeften te kunnen voorzien. Verweerder gaat volgens eiser ten onrechte niet uit van de feitelijke situatie.
6. De rechtbank overweegt dat verweerder in zijn algemeenheid ten aanzien van alle lidstaten mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Dat betekent dat verweerder, behoudens uitzonderlijke omstandigheden, ervan uit mag gaan dat alle lidstaten het Unierecht en met name de door dat recht erkende grondrechten in acht nemen.2 Het is daarom in beginsel aan eiser om aannemelijk te maken dat hij bij overdracht aan Frankrijk, als gevolg van het niet nakomen van internationale verplichtingen door de Franse autoriteiten, een reëel risico loopt op een behandeling die strijdig is met artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest. Daarvan is sprake in geval de vreemdeling aannemelijk maakt dat er structurele tekortkomingen in het asiel- en opvangsysteem zijn die een bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereiken.3
7. De rechtbank is van oordeel dat verweerder ten aanzien van Frankrijk heeft mogen uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) heeft dit recent nog geoordeeld in haar uitspraak van 2 augustus 2023,4 waaruit volgt dat het AIDA-rapport Update 2022 geen wezenlijk ander beeld schetst van de opvang van asielzoekers in Frankrijk dan al eerder naar voren is gekomen in het AIDA-rapport Update 2021. De rechtbank maakt uit eisers verklaring op dat het niet geheel onmogelijk is om toegang te krijgen tot opvangvoorzieningen. Hij heeft in het aanmeldgehoor van 6 juli 2023 verklaard dat hij in Frankrijk asiel heeft aangevraagd, opvang heeft gehad en in beroep is gegaan tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag. Verder hebben de Franse autoriteiten met het fictieve claimakkoord gegarandeerd het asielverzoek van eiser als Dublinclaimant in behandeling te nemen. Daarmee garanderen de Franse autoriteiten ook dat zij zich zullen houden aan de internationale verplichtingen die voortvloeien uit de verdragen en Europese richtlijnen die horen bij het behandelen van een asielaanvraag. Eiser heeft niet, althans onvoldoende aannemelijk gemaakt dat hij bij terugkeer naar Frankrijk in het geheel verstoken zal blijven van opvang en dat de problemen die er zijn met betrekking tot de opvang van Dublinlaimanten structureel zijn. Als eiser problemen ondervindt met het krijgen van opvangvoorzieningen kan hij hierover zijn beklag doen bij de daartoe geëigende instanties dan wel bij de (hogere) Franse autoriteiten. Zoals blijkt uit het AIDA-rapport is dit mogelijk, ook bij de rechter.5 De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

2 Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ), 19 maart 2019, ECLI:EU:C:2019:218 (Jawo), par. 81.
3 HvJ 19 maart 2019, ECLI:EU:C:2019:218 (Jawo), par 91-92.
5 AIDA Country report: France (Update 2022), p. 62 en 63.
8. Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.A. Banga, rechter, in aanwezigheid van
K.F.K. Hoogbruin, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
02 november 2023

Documentcode: [documentcode]

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.