ECLI:NL:RBDHA:2023:19149

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 september 2023
Publicatiedatum
7 december 2023
Zaaknummer
NL23.27501
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring en recht op rechtsbijstand in vreemdelingenzaken

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 13 september 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van eiser, die de Marokkaanse nationaliteit heeft. Eiser was op 26 augustus 2023 door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid in bewaring gesteld op grond van artikel 59a van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, waarbij hij tevens schadevergoeding heeft verzocht. Tijdens de zitting heeft eiser schriftelijk afstand gedaan van zijn recht om persoonlijk te verschijnen, maar was hij vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, mr. W.H.M. Ummels.

De rechtbank heeft de gronden van de maatregel van bewaring beoordeeld en vastgesteld dat eiser zich niet op de voorgeschreven wijze in Nederland heeft bevonden en niet voldoende heeft meegewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit. De rechtbank oordeelde dat de staandehouding van eiser rechtmatig was, ondanks zijn bezwaar dat hij zonder advocaat was gehoord. De rechtbank concludeerde dat de gemachtigde van eiser op goede gronden heeft kunnen concluderen dat eiser geen advocaat wenste bij zijn gehoor. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af.

De uitspraak benadrukt het belang van de procedurele waarborgen in vreemdelingenzaken, met name het recht op rechtsbijstand en de voorwaarden waaronder een maatregel van bewaring kan worden opgelegd. De rechtbank heeft ook opgemerkt dat de maatregel van bewaring gerechtvaardigd was gezien het risico dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. De beslissing is openbaar gemaakt en kan worden aangevochten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.27501

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. W.H.M. Ummels),
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
(gemachtigde: mr. K. Bruin).

Procesverloop

Bij besluit van 26 augustus 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 13 september 2023 op zitting behandeld. Eiser zelf heeft schriftelijk afstand gedaan van het verschijnen bij de telehoren-zitting. Hij en verweerder hebben zich beiden laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.
Overwegingen
1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] en de Marokkaanse nationaliteit te hebben.

Staandehouding

2. Eiser voert aan dat er sprake is van een gebrek in het voortraject. Er was onvoldoende aanleiding voor eisers staandehouding. Daarnaast is onrechtmatig gebruik gemaakt van handboeien.
3. De rechtbank stelt vast dat uit het proces-verbaal van aanhouding blijkt dat de verbalisanten waren belast met een noodhulpsurveillance. Op het moment dat ze aan kwamen rijden, zagen ze dat eiser direct weg liep en zich verdekt opstelde in een bakkerij. Omdat de locatie ambtshalve bekend staat als een overlastlocatie waar veel drugs wordt gebruikt, werd dit door de verbalisanten aangemerkt als verdacht gedrag. De verbalisanten hebben eiser vervolgens staande gehouden. Eiser verklaarde geen identiteitskaart bij zich te
hebben. Hierop is eiser aangehouden wegens het niet tonen van een identiteitsbewijs.
4. Nu de verbalisanten waren belast met een noodhulpsurveillance, is voldoende duidelijk dat de staandehouding van eiser en de daarop volgende identiteitscontrole niet heeft plaatsgevonden in het kader van de uitoefening van het vreemdelingentoezicht. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling1 volgt dat het niet aan de rechter in vreemdelingenzaken is om te oordelen over de aanwending van andere dan bij of krachtens de Vreemdelingenwet 2000 toegekende bevoegdheden. Dit betekent dat de rechtbank de staandehouding van eiser en de rechtmatigheid van het gebruik van handboeien in deze bewaringsprocedure niet op rechtmatigheid kan beoordelen. De beroepsgrond treft dan ook geen doel.

Recht op rechtsbijstand

5. Eiser voert aan dat de maatregel van bewaring onrechtmatig is, omdat hij zonder advocaat is gehoord voorafgaand aan het opleggen van de maatregel van bewaring. Hij heeft weliswaar tegenstrijdig verklaard over of hij gebruik wilde maken van bijstand van een advocaat maar heeft niet expliciet afstand gedaan van dit recht. Het enkele feit dat hij niet reageerde op de vraagstelling van de hoorambtenaar is onvoldoende om te besluiten om de piketdienst pas in te lichten na afloop van het opleggen van de maatregel van bewaring.
6. De rechtbank stelt vast dat uit het ambtsedig opgemaakte proces-verbaal ophouding en onderzoek2 blijkt dat eiser heeft verklaard dat hij geen gebruik wil maken van het recht op bijstand van een advocaat, maar wel van zijn recht op bijstand van een beëdigd tolk. Uit het eveneens ambtsedige proces-verbaal van gehoor3 blijkt dat, nadat de brigadier van de politie eiser met behulp van een tolk Arabisch (Marokkaans) had meegedeeld dat hij zich bij het gehoor van de inbewaringstelling kon doen bijstaan door een raadsman, eiser heeft verklaard dat hij alles al weet. Daarnaast blijkt uit dit proces-verbaal dat eiser geen antwoord gaf op de gestelde vragen en slechts heeft meegedeeld dat hij de procedure goed kent en niet in gesprek wil met de aangewezen ambtenaar. Uit het ambtsedig opgemaakte proces-verbaal bevindingen4 volgt verder dat er twee pogingen zijn gedaan om met eiser in contact te komen, maar dat dit op niets uitliep. Uit dit proces-verbaal blijkt verder dat de brigadier heeft geconcludeerd dat eiser niet gehoord wilde worden om zijn zienswijze te geven op basis van de verschillende pogingen om in contact te komen en omdat hij reeds eerder had gezien dat eiser bij het gehoor voorafgaand aan de inbewaringstelling op 6 februari 2023 en 26 april 2023 ook op de meeste vragen geen antwoord gaf en niet meewerkte. Tot slot volgt uit dit proces-verbaal dat de brigadier aan eiser heeft meegedeeld dat hij hem in vreemdelingenbewaring zou stellen, een advocaat zou waarschuwen en eiser altijd nog in gesprek zou kunnen met hem mocht eiser van gedachten veranderen, waarop eiser met zijn hoofd knikte. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat de brigadier op goede gronden en in redelijkheid heeft kunnen concluderen dat eiser geen advocaat bij zijn gehoor wenste. De beroepsgrond slaagt niet.

Aanwezigheidsrecht in de strafzaak

7. Voor zover eiser aanvoert dat hij in beginsel recht heeft om aanwezig te zijn bij zijn strafzaak is de rechtbank van oordeel dat verweerder ervan mag uitgaan dat het Openbaar Ministerie (hierna: OM) geen bezwaar heeft tegen de voorgenomen “uitzetting”. Op 28 augustus 2023 heeft verweerder het OM geïnformeerd over de voorgenomen uitzetting van eiser en daarbij is vermeld dat geen reactie nodig is indien wordt ingestemd met de voorgenomen uitzetting. Ook is het OM verzocht binnen drie werkdagen te reageren voor het geval er wel bezwaar bestaat tegen de uitzetting. Verweerder heeft geen reactie van het OM ontvangen. Verder betekent het feit dat eiser zal worden overgedragen aan Spanje niet dat hij de eventuele strafzaak niet zal kunnen bijwonen. Eiser kan immers vanuit Spanje toestemming vragen om de strafzaak bij te mogen wonen. De beroepsgrond slaagt niet.

Maatregel van bewaring

8. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de maatregel nodig is, omdat een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening en een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, tweede, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
9. Eiser heeft de gronden van de maatregel niet betwist. De rechtbank stelt vast dat deze gronden feitelijk juist zijn. De gronden zijn voldoende om aan te nemen dat een risico op onttrekking bestaat en zij kunnen de maatregel van bewaring dragen.

Ambtshalve toets

10. Tot slot leidt ambtshalve toetsing niet tot het oordeel dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was.

Conclusie

11. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
12. Verweerder hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De rechtbank:
 verklaart het beroep ongegrond;
 wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.M. de Jager, rechter, in aanwezigheid van mr. N.M.L. van der Kammen, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.
.