ECLI:NL:RBDHA:2023:19118

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 november 2023
Publicatiedatum
7 december 2023
Zaaknummer
NL22.5100
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van Haïtiaanse eiseres en beoordeling van de veiligheidssituatie in Haïti

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van een Haïtiaanse eiseres tegen de afwijzing van haar asielaanvraag. Eiseres heeft op 8 december 2021 een asielaanvraag ingediend, die door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 23 februari 2022 als ongegrond is afgewezen. De rechtbank heeft op 28 september 2023 de zaak behandeld, waarbij eiseres werd bijgestaan door haar gemachtigde en een tolk aanwezig was. De rechtbank concludeert dat de verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd dat de ontvoeringen en verkrachtingen van eiseres in 2013 en 2017 ongeloofwaardig zijn. De rechtbank volgt de staatssecretaris in zijn standpunt dat de situatie in Haïti zorgelijk is, maar niet zodanig dat er sprake is van een uitzonderlijke situatie van willekeurig geweld zoals bedoeld in artikel 15c van de Kwalificatierichtlijn. De rechtbank oordeelt dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat er erbarmelijke humanitaire omstandigheden zijn die uitzetting in strijd met artikel 3 EVRM maken. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt de staatssecretaris op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met deze uitspraak. Eiseres krijgt een proceskostenvergoeding van € 1.674,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.5100

uitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , eiseres

V-nummer: [#]
(gemachtigde: mr. J.M. Niemer)
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. A.H. Noordeloos).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar asielaanvraag. Eiseres heeft op 8 december 2021 een asielaanvraag ingediend. Verweerder heeft met het bestreden besluit van 23 februari 2022 deze aanvraag in de verlengde procedure afgewezen als ongegrond.
1.1.
Verweerder heeft op 14 maart 2023 een verweerschrift ingediend. Eiseres heeft op 13 september 2023 gereageerd. Verweerder heeft vervolgens op 15 september 2023 gereageerd.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 28 september 2023 op zitting behandeld. Eiseres was aanwezig, bijgestaan door haar gemachtigde. Als tolk was aanwezig [naam] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Beoordeling door de rechtbank

Het asielrelaas
2. Eiseres is geboren op [geboortedatum] 1997 en heeft de Haïtiaanse nationaliteit. Aan haar aanvraag legt eiseres het volgende ten grondslag. Eiseres woonde met haar moeder, broers en zus in een onveilige buurt in Port-au-Prince , Haïti. In 2013 is eiseres in de buurt van haar school door twee gewapende mannen in een auto ontvoerd. Eiseres is twee dagen vastgehouden en door verschillende mannen verkracht. Daarna is zij vrijgelaten. Eiseres heeft bij de politie aangifte hiervan gedaan, maar daar is niets mee gebeurd. In 2017 is eiseres op straat ontvoerd door een bekende bende en drie dagen vastgehouden. De bende heeft van haar moeder 100.000 dollar losgeld geëist. Eiseres is meermaals verkracht. Nadat haar moeder anderhalve dag bij het huis van de bendeleider om haar vrijlating heeft gesmeekt, is eiseres vrijgelaten. Eiseres is toen op een dodenlijst gezet. Eiseres heeft daarna ondergedoken gezeten en is enkele maanden later vertrokken uit Haïti.
Het bestreden besluit
3. Het asielrelaas van eiseres bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
1. identiteit, nationaliteit en herkomst;
2. ontvoering en verkrachting in 2013;
3. ontvoering en verkrachting in 2017.
De identiteit, nationaliteit en herkomst van eiseres vindt verweerder geloofwaardig, maar de ontvoeringen en verkrachtingen in 2013 en 2017 niet.
Daarnaast stelt verweerder zich op het standpunt dat in Haïti geen sprake is van een algemene situatie van willekeurig geweld zoals bedoeld in artikel 15, aanhef en onder c, van de Kwalificatierichtlijn [1] . Verweerder concludeert daarom dat de asielaanvraag wordt afgewezen als ongegrond als bedoeld in artikel 31, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
Heeft verweerder deugdelijk gemotiveerd dat in Haïti geen sprake is van een 15c-situatie?
4. Eiseres heeft aangevoerd dat zij niet kan terugkeren naar Haïti en wijst daarbij, onder meer, op een bericht van UNHCR [2] waarbij staten worden opgeroepen om af te zien van de gedwongen terugkeer van Haïtianen vanwege de systematische schending van grondrechten en de onophoudelijke situatie van gewapend conflict. De rechtbank vat deze beroepsgrond, net als verweerder heeft gedaan, op als een beroep op artikel 15, aanhef en onder c, van de Kwalificatierichtlijn. Dat artikel is in de Vw geïmplementeerd in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, ten derde.
Juridisch kader
4.1
Op grond van artikel 15, aanhef en onder c, van de Kwalificatierichtlijn komt een vreemdeling in aanmerking voor subsidiaire bescherming [3] wanneer in het land of gebied van herkomst of terugkeer sprake is van een ernstige en individuele bedreiging van het leven of de persoon van een burger als gevolg van willekeurig geweld in het kader van een internationaal of binnenlands gewapend conflict (hierna: 15c-situatie). Uit jurisprudentie van de Afdeling [4] en het arrest CF en DN [5] van het Hof van Justitie leidt de rechtbank af dat vaststelling van het aantal burgerslachtoffers in verhouding tot de omvang van de bevolking van een land of een regio een criterium kan zijn waarmee wordt aangetoond dat er sprake is van een 15c-situatie. Uit diezelfde jurisprudentie volgt ook dat dit niet het enige criterium kan zijn en dat bij de beoordeling of sprake is van een 15c-situatie tevens rekening kan worden gehouden met de volgende elementen: de intensiteit van de gewapende confrontaties; het organisatieniveau van de betrokken strijdkrachten en de duur van het conflict; de geografische omvang van de situatie van willekeurig geweld; de daadwerkelijke bestemming van de vreemdeling in het geval van terugkeer; het eventueel opzettelijke geweld dat door de strijdende partijen wordt uitgeoefend tegen burgers; de aanwezigheid van een veiligheidsstructuur; en de actor van vervolging zoals bedoeld in artikel 6 van de Kwalificatierichtlijn.
Beoordeling algemene veiligheidssituatie
4.2
In de door eiseres en verweerder ingebrachte informatie wordt ten aanzien van de situatie in Haïti, kort samengevat, het volgende beeld geschetst. Ten gevolge van de Covid-19-pandemie en de gelijktijdige economische crisis, de moord op de president in juli 2021 en een aardbeving in augustus 2021 is de al bestaande situatie van politieke instabiliteit in Haïti verergerd. Bendeconflicten zijn geïntensiveerd en bendes zijn steeds gewelddadiger geworden. Het aantal moorden en ontvoeringen en de aantallen van seksueel geweld en ontheemden is toegenomen. De autoriteiten zijn niet in staat om adequaat op het geweld te reageren, waardoor sprake is van een hoge mate van straffeloosheid. Daarnaast is sprake van een hoge mate van voedselonzekerheid en zijn de brandstofprijzen gestegen. Haïti stond in september 2023 op plaats 129 van 163 in de Global Peace Ranking.
4.3
De rechtbank stelt vast dat tussen partijen geen verschil van mening bestaat over de actuele feitelijke veiligheidssituatie in Haïti. Ook heeft eiseres niet betwist dat verweerder al de in overweging 4.1 genoemde elementen of criteria bij zijn beoordeling heeft betrokken en daarmee een zorgvuldig onderzoek heeft verricht naar de situatie in Haïti. Partijen zijn echter verdeeld over de conclusie die uit dat onderzoek is getrokken. De vraag dus of de situatie in Haïti gezien de vaststaande feiten kwalificeert als een 15c-situatie.
4.4
De rechtbank volgt verweerder in zijn standpunt dat de situatie in Haïti weliswaar zorgelijk is, maar dat uit de informatie in de algemene bronnen niet volgt dat in Haïti sprake is van de uitzonderlijke situatie waarop artikel 15c ziet. De mate van willekeurig geweld in het gewapend conflict is niet zo hoog dat een burger die terugkeert alleen al door zijn aanwezigheid daar een reëel risico loopt op ernstige schade. Dat zal de rechtbank hierna toelichten.
4.5
Bij de beoordeling of in Haïti sprake is van een 15c-situatie heeft verweerder allereerst betrokken dat uit de verslaglegging door de diverse bronnen blijkt dat er in Haïti geen sprake is van een internationaal of grootschalig binnenlands gewapend conflict. De rechtbank onderschrijft dat dit uit die bronnen blijkt en dat dit element relevant is bij de beoordeling. Het geweld dat er in Haïti is, wordt met name gepleegd door criminele bendes, lijkt in beperkte mate ongeorganiseerd en is vooral geconcentreerd in het departement Ouest, met name in Port-au-Prince , en in departement Artibonite. Dit geweld is dus beperkt verspreid in Haïti. Uit de verslaglegging volgt verder niet dat geweld van de zijde van de autoriteiten ook een belangrijke bron van onveiligheid is. Een volgend element of criterium dat verweerder bij de beoordeling heeft betrokken is het aantal burgerslachtoffers en ontheemden in verhouding tot de omvang van de bevolking van Haïti in het algemeen en de plaats van herkomst van eiseres, Port-au-Prince , in het bijzonder. Het aantal slachtoffers van geweld, ontvoeringen en verwondingen is, volgens de VN [6] , in 2023 toegenomen met 28% ten opzichte van het laatste kwartaal van 2022. Hoewel de bronnen divergeren wat betreft concrete cijfers, zijn er tussen 1 januari en 15 augustus 2023 in elk geval meer dan 2493 mensen gedood, 902 mensen gewond geraakt en 951 mensen gekidnapt. Er zouden mogelijk ongeveer 1200 tot 2000 mensen slachtoffer zijn geworden van seksueel geweld. Het aantal ontheemden in 2022 is 155.319, de meeste zijn afkomstig uit Port-au-Prince en de voorsteden en het overgrote deel (115.647) blijft ook in het grootstedelijk gebied van Port-au-Prince . Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder terecht deze cijfers als criterium aangemerkt op grond waarvan geen reden hoeft te worden gezien om aan te nemen dat in Haïti of in de hoofdstad Port-au-Prince sprake is van een uitzonderlijke situatie waarbij een burger, louter door zijn aanwezigheid daar, een reëel risico op ernstige schade zou lopen. Daarbij is relevant dat Haïti 11,7 miljoen inwoners heeft waarvan ruim 1,2 miljoen in de hoofdstad. Ook is relevant dat het aantal ontheemden groot is, maar zij geen reden zien om het gebied van Port-au-Prince geheel te verlaten. Een ander element of criterium dat verweerder, naar het oordeel van de rechtbank terecht, bij de beoordeling heeft betrokken is de eventuele aanwezigheid van een veiligheidsstructuur. Wat dit betreft volgt de rechtbank verweerder in zijn standpunt dat uit de landeninformatie blijkt dat ondanks dat de autoriteiten niet in staat zijn om adequaat te reageren op het bendegeweld en de criminaliteit, er tegelijkertijd niet kan worden gesteld dat in Haïti geen sprake is van een basale veiligheidsstructuur. De autoriteiten staan niet geheel onverschillig tegenover het geweld veroorzaakt door criminele groepen, en er vinden politieoperaties plaats die zich richten tegen het bendegeweld. Daarnaast bieden onder meer de Verenigde Staten, Canada, de Europese Unie en Kenia humanitaire hulp en technische en financiële ondersteuning aan de Haïtiaanse politie.
4.6 Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich, gelet wat in rechtsoverweging 4.5 is overwogen, deugdelijk gemotiveerd en terecht op het standpunt gesteld dat in Haïti geen sprake is van een 15c-situatie, ook niet in Port-au-Prince . Wat eiseres daartegen heeft ingebracht is onvoldoende voor een ander oordeel. Dat iedere dode er één te veel is, zoals de gemachtigde van eiseres ter zitting heeft opgemerkt, kan worden gevolgd, maar is onvoldoende om een 15c-situatie aan te nemen. Haar niet nader onderbouwde stelling dat mogelijk sprake is van onderrapportage in die zin dat mogelijk sprake is van veel meer slachtoffers van willekeurig geweld is daarvoor ook onvoldoende. Terwijl de rechtbank het aantal slachtoffers van geweld in Haïti niet wil bagatelliseren, ligt dit aantal ook niet zo hoog dat gezegd kan worden dat eenieder enkel door zijn aanwezigheid al een reëel risico op ernstige schade loopt. Het betoog van eiseres slaagt daarom niet.
Heeft verweerder deugdelijk gemotiveerd dat in Haïti geen sprake is van een uitzonderlijke humanitaire situatie?
5. De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat, hoewel er sprake is van een slechte en complexe humanitaire situatie, eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat in Haïti sprake is van erbarmelijke humanitaire omstandigheden die maken dat uitzetting in strijd is met artikel 3 van het EVRM [7] . Daarbij heeft verweerder er terecht op gewezen dat uit het arrest Sufi en Elmi [8] van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens volgt dat, wanneer een humanitaire situatie zich niet afspeelt in de context van een gewapend conflict, artikel 3 van het EVRM slechts wordt geschonden in “very exceptional cases where the humanitarian grounds against removal are compelling”. Sociale en humanitaire problemen zoals gebrekkige toegang tot werk, voedselonzekerheid en armoede zijn op zichzelf, hoewel zorgelijk, niet van dien aard dat daarin een schending van artikel 3 van het EVRM is gelegen. Eiseres heeft in beroep geen gronden aangevoerd die er op wijzen dat in Haïti wel sprake is van een zeer uitzonderlijk slechte humanitaire situatie als bedoeld in het arrest Sufi en Elmi.
Tussenconclusie
6. De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij vanwege de algemene veiligheids- of humanitaire situatie in Haïti in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning op grond van artikel 29, eerste lid, onder b, van de Vw. De rechtbank zal hierna de beroepsgronden bespreken van eiseres tegen de beoordeling van de geloofwaardigheid van haar individuele asielrelaas.
Heeft verweerder zich voldoende gemotiveerd op het standpunt gesteld dat het asielrelaas van eiseres ongeloofwaardig is?
7. De rechtbank stelt allereerst vast dat verweerder ter zitting heeft verklaard dat hij laat vallen de tegenwerping in het verweerschrift dat de beroepsgronden van 22 april 2022 die zien op de beoordeling van de geloofwaardigheid van het asielrelaas al niet kunnen slagen omdat ze de facto een herhaling vormen van wat in zienswijze is aangevoerd. Deze tegenwerping zal de rechtbank daarom niet nader bespreken. Wel bespreekt de rechtbank hieronder, in het licht van wat eiseres daartegen heeft aangevoerd, de motivering in het bestreden besluit en de daarin ingelaste overwegingen uit het voornemen over de door verweerder ongeloofwaardig geachte relevante elementen 2 en 3.
Ontvoering en verkrachting in 2013
8. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat eiseres wisselend, ontwijkend of niet eenduidig heeft verklaard over de ‘baas’ van de bende die haar in 2013 heeft ontvoerd en verkracht. Eiseres heeft er in dit verband terecht op gewezen dat uit het gehoorverslag blijkt dat zij in de war was door de vragen van verweerder. Zij heeft in haar vrije relaas verklaard: “De volgende dag kwam
denk ik(cursivering door de rechtbank) hun baas” [9] . Na enige tijd, in de middag, volgt de vraag van verweerder over de betreffende persoon (“U zei dat op het laatst nog iemand kwam die de baas leek. Kunt u deze persoon omschrijven?” [10] ). Eiseres geeft daarop aan in de war te zijn en dat de situaties van 2013 en 2017 niet door elkaar moeten worden gehaald. [11] Het tijdsverloop, alsmede het feit dat eiseres bij de gestelde verkrachtingen in 2017 de daders wel kende (zie hierna), heeft aan die verwarring bij kunnen dragen. Nu uit de verdere verklaringen van eiseres blijkt dat ook zij niet zeker wist of het de baas was, en dat zij ook de mannen achter de gebeurtenissen in 2013 niet kende, valt niet in te zien dat deze verklaringen als wisselend, ontwijkend of niet eenduidig zijn aan te merken.
8.1
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder daarnaast ten onrechte aan eiseres tegengeworpen dat zij zich de exacte datum van de ontvoering in 2013 niet kan herinneren. In dat verband vindt de rechtbank van belang dat begrijpelijk is dat, zoals eiseres ook heeft verklaard en toegelicht, eiseres deze gebeurtenis het liefst wil vergeten. Bovendien was eiseres tijdens het nader gehoor wel in staat om andere details te geven, zoals een benadering van de maand waarin de ontvoering heeft plaatsgevonden, de plaats waarvandaan zij ontvoerd is en het tijdstip van de ontvoering. Dat de datum wel op de overgelegde aangifte staat, zoals verweerder heeft opgemerkt, en eiseres die kennelijk voorafgaand aan het nader gehoor niet in detail heeft bestudeerd, maakt haar verklaringen over deze gebeurtenis naar het oordeel van de rechtbank niet ongeloofwaardig.
8.2
De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder niet aan eiseres heeft kunnen tegenwerpen dat zij de kamer waarin zij twee dagen zou zijn vastgehouden in 2013 onvoldoende in detail heeft omschreven. Eiseres heeft de kamer beschreven als volgt: “Er was geen toilet. Er waren geen ramen. Het was niet heel groot, maar ook niet klein” [12] . Eiseres heeft in de beroepsgronden toegelicht dat er niet veel meer over de kamer te vertellen viel. Overigens, zo blijkt uit het rapport van het nader gehoor, heeft de gehoormedewerker eiseres hierop geen vervolgvragen gesteld. Ook daarom kan van eiseres niet worden verwacht dat zij uit zichzelf meer zou verklaren over de kamer.
8.3
Ook is de rechtbank van oordeel dat verweerder niet aan eiseres heeft kunnen tegenwerpen dat van haar kan worden verwacht dat zij haar ontvoerders meer in detail kan beschrijven. Daarbij acht de rechtbank in de eerste plaats van belang dat ten tijde van het nader gehoor de ontvoering al 9 jaar geleden had plaatsgevonden. Voorts acht de rechtbank van belang dat het niet onaannemelijk is dat eiseres, zoals zij heeft aangevoerd, verlamd door angst en gehinderd door pijn niet op het uiterlijk van de door haar als jonge mannen benoemde ontvoerders heeft gelet en dat zij in de afgelopen jaren voortdurend heeft geprobeerd niet meer aan de gebeurtenis te denken. Verweerders stelling, dat het bevreemding wekt dat eiseres wel andere details weet, zoals dat één van de ontvoerders een grijs T-shirt droeg, dat zij in een zwarte auto werd ontvoerd en om hoeveel mannen het precies ging, leidt de rechtbank niet tot een ander oordeel. Dat eiseres zich andere details herinnert had verweerder immers eveneens in het voordeel van eiseres kunnen wegen en maakt het feit dat zij zich niet alles kan herinneren op zichzelf niet ongeloofwaardig.
8.4
Daarnaast heeft verweerder bij de beoordeling van de geloofwaardigheid van dit element ten onrechte in het nadeel van eiseres betrokken dat zij na de ontvoering en verkrachtingen in 2013 kennelijk niet de noodzaak heeft gezien om haar land te verlaten. De rechtbank volgt eiseres in haar stelling dat deze tegenwerping onredelijk is, omdat verweerder voorbij is gegaan aan het feit dat eiseres op dat moment nog maar 16 jaar was, bij haar moeder woonde en nog op school zat.
8.5
Gelet op het voorgaande heeft verweerder ondeugdelijk gemotiveerd dat de verklaringen van eiseres over het relevante element 2 ongeloofwaardig zijn. Dat betekent dat verweerder ook niet deugdelijk heeft gemotiveerd dat de door eiseres ter staving van dit element overgelegde (kopie van een) aangifte niet kan leiden tot een ander oordeel. Immers, verweerder heeft daarover in het voornemen gezegd dat die aangifte niet kan leiden tot een ander oordeel over de geloofwaardigheid van element 2, omdat de daarin beschreven omstandigheden in feite niets meer zijn dan het asielrelaas van eiseres en verweerder dat al op grond van de verklaringen van eiseres niet geloofwaardig acht. Verder onderschrijft de rechtbank het standpunt van eiseres dat verweerder bij de beoordeling van de bewijskracht van de aangifte ten onrechte betekenis heeft gehecht aan het feit dat eiseres de aangifte niet zelf heeft gedaan, maar dat die door haar moeder is gedaan. In de gegeven omstandigheden, namelijk dat eiseres op dat moment minderjarig was, vindt de rechtbank het niet onlogisch dat eiseres niet zelf die aangifte heeft gedaan maar dat haar moeder dat heeft gedaan. Eiseres heeft in dat verband bovendien ter zitting toegelicht dat zij bij het doen van die aangifte wel aanwezig was, maar als minderjarige niet zelf aangifte kon doen. Overigens heeft verweerder zijn in het verweerschrift ingenomen standpunt, dat er ruim twee jaar zou zijn verstreken tussen de gebeurtenis en het doen van de aangifte, laten vallen.
Ontvoering en verkrachtingen in 2017
9. De rechtbank is van oordeel dat verweerder ten onrechte aan eiseres heeft tegengeworpen dat zij wisselend heeft verklaard over waarom zij geen bescherming heeft gevraagd van de Haïtiaanse autoriteiten na de ontvoering en verkrachtingen in 2017. Eiseres heeft op dit punt verklaard dat zij bedreigd is met de dood door de bende als ze aangifte zou doen. Ook heeft eiseres verklaard dat zij geen aangifte heeft gedaan omdat er geen rechten zijn en de aangiften niet worden gevolgd. Nu deze verklaringen elkaar niet uitsluiten omdat eiseres meer redenen kan hebben om geen aangifte te doen, ziet de rechtbank niet in dat sprake is van wisselend verklaren.
9.1
Ook ziet de rechtbank niet in dat eiseres ongerijmd heeft verklaard over haar vrijlating. Verweerder heeft in dat kader aan eiseres tegengeworpen dat zij is vrijgelaten ondanks dat haar moeder het geëiste losgeld niet had betaald. Dat de vrijlating niet in de lijn der verwachting lag, maakt naar het oordeel van de rechtbank echter niet dat deze daarom ongeloofwaardig was. Ook verweerders stelling dat het ongerijmd is dat de ontvoerders eiseres hebben vrijgelaten terwijl zij het geld nog niet hadden, en haar vervolgens op een dodenlijst hebben gezet, volgt de rechtbank niet. Dit gelet op de toelichting van eiseres ter zitting dat zij bij wijze van bedreiging op de dodenlijst is gezet, omdat de ontvoerders wilden voorkomen dat eiseres aangifte zou doen. Eiseres heeft ook verklaard dat de ontvoerders hadden gezegd dat ze is gezet “op de lijst van mensen waarmee ze iets willen doen later”. [13] Dit wijst erop dat de ontvoerders haar hebben laten gaan doordat zij controle over haar konden houden.
9.2
Verweerder heeft verder aan eiseres tegengeworpen dat het ongerijmd zou zijn dat zij geen medische hulp heeft gezocht. Ook daarin volgt de rechtbank verweerder niet. Eiseres heeft in dat verband het volgende verklaard:
Bent u bij uw ontvoering lichamelijk mishandeld?
“Ja, ze hebben me geduwd, en […] met het wapen op mijn gezicht geslagen.”
Bent u medisch behandeld daarvoor?
“Nee, ik was toen niet naar de dochter (de rechtbank begrijpt: dokter) gebracht. Het was een wond, dus mijn moeder heeft dat thuis verzorgd […]”. [14]
Nu verweerder niet heeft weersproken dat kennelijk sprake was van geringe verwondingen, ziet de rechtbank ook op dit punt niet in dat eiseres ongerijmde verklaringen zou hebben afgelegd. Verweerders opmerking in het voornemen dat van eiseres, gezien ze gesteld heeft dat ze dagenlang ontvoerd en verkracht is geweest, mag worden verwacht dat zij meer duiding naar voren kan brengen omtrent de reden waarom zij geen medische hulp heeft ingeroepen, leidt de rechtbank niet tot een ander oordeel over deze tegenwerping. Immers een dagenlange ontvoering en meerdere verkrachtingen binnen die tijd, zeggen op zichzelf weinig over de noodzaak een dokter de fysieke verwondingen te laten behandelen.
9.3
De rechtbank kan verweerder volgen in zijn stelling dat eiseres, door bij de Koninklijke Marechaussee te verklaren dat zij in 2019 is uitgereisd uit Haïti, strikt genomen wisselend over haar uitreisdatum heeft verklaard. Dat neemt niet weg dat, zoals eiseres heeft aangevoerd, het ook niet onaannemelijk is dat daarbij sprake is van een vergissing, ofwel aan de kant van eiseres, ofwel bij de vertaling of verslaglegging van die verklaring. De datum van uitreis blijkt immers ook uit de uitreisstempel in haar paspoort. Daarbij raakt deze verklaring niet aan de kern van het asielrelaas van eiseres. Verweerder heeft daarom onvoldoende gemotiveerd dat deze wisselende verklaring over de datum van de uitreis afbreuk doet aan de geloofwaardigheid van eiseres en haar verklaringen in het algemeen.
9.4
Tot slot heeft verweerder aan eiseres ook in relatie tot de ontvoering en verkrachtingen in 2017 tegengeworpen dat zij vaag en summier heeft verklaard over de kamer waarin eiseres na de ontvoering werd vastgehouden. Ook op dit punt volgt de rechtbank verweerder niet. Verweerder heeft daarbij niet betrokken dat eiseres wel andere details heeft gegeven van het gebouw, namelijk dat het in een huis was dat lijkt op een bar, dat er luidsprekers waren, en dat er een gedeelte met bovenverdieping was. [15] Bovendien heeft de gehoormedewerker, nadat eiseres de kamer heeft beschreven, niet doorgevraagd. Ook dit heeft verweerder daarom ten onrechte aan eiseres tegengeworpen.
9.5 Gelet op het voorgaande heeft verweerder ondeugdelijk gemotiveerd dat de verklaringen van eiseres over het relevante element 3 ongeloofwaardig zijn.
Conclusie en gevolgen
10. Gelet op het voorgaande is het beroep gegrond. Het bestreden besluit berust op een ondeugdelijke motivering voor zover verweerder zich daarin op het standpunt heeft gesteld dat het relaas van eiseres ongeloofwaardig is. Daarom heeft verweerder ook niet deugdelijk gemotiveerd dat het relaas van eiseres onvoldoende zwaarwegend is om in aanmerking te komen voor bescherming op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, van de Vw.
10.1.
De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen reden om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of zelf een beslissing over de asielaanvraag te nemen. Dit omdat het aan verweerder is om opnieuw een besluit te nemen, waarin hij een standpunt inneemt over de geloofwaardigheid van het relaas en de zwaarwegendheid van de geloofwaardig geachte elementen. De rechtbank geeft verweerder hiervoor zes weken.
10.2.
Omdat het beroep gegrond is krijgt eiseres een vergoeding van haar proceskosten.
Deze vergoeding bedraagt op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht € 1.674,-
(1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op de aanvraag, waarbij rekening wordt gehouden met deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 1.674,- aan proceskosten aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.M. Kos, voorzitter, en mr. E.P.W. van de Ven en mr. T.N. van Rijn, leden, in aanwezigheid van mr. R.M. Vaalburg, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Richtlijn (EU) 2011/95.
2.United Nations High Commissioner for Refugees.
3.Als bedoeld in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw.
4.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 18 december 2019, ECLI:NL:RVS:2019:4200, r.o. 6.2.
5.Zie het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (Hof van Justitie) van 10 juni 2021, C-901/19, ECLI:EU:C:2021:472 (CF en DN).
6.De Verenigde Naties.
7.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
8.Arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens van 28 juni 2011, ECLI:CE:ECHR:2011:0628JUD00831907 (Sufi en Elmi t. Verenigd Koninkrijk).
9.Nader gehoor, pagina 5.
10.Nader gehoor, p. 10.
11.Nader gehoor, pagina 10.
12.Nader gehoor, pagina 9.
13.Nader gehoor, pagina 13.
14.Nader gehoor, pagina 13.
15.Nader gehoor, pagina 12.