In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 7 december 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een eiser en het bestuur van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COa) en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser, van Nigeriaanse nationaliteit, had beroep ingesteld tegen twee besluiten van verweerders. Het eerste besluit betrof de plaatsing van eiser in een Handhavings- en Toezichtlocatie (HTL) te Hoogeveen, en het tweede besluit betrof de oplegging van een vrijheidsbeperkende maatregel. Eiser stelde dat de besluiten onrechtmatig waren, omdat de incidenten die aan de besluiten ten grondslag lagen, dateren van voor de datum van de besluiten en er geen recente gedragingen waren die de maatregelen rechtvaardigden.
De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser betrokken was bij meerdere incidenten, waaronder fysiek en verbaal agressief gedrag, en dat deze gedragingen door verweerders terecht zijn gekwalificeerd als gedragingen met een zeer grote impact. De rechtbank oordeelde dat het enkele verloop van tijd ten aanzien van de incidenten onvoldoende was om de besluiten niet meer te kunnen nemen. De rechtbank concludeerde dat de besluiten van 15 oktober 2023, die gebaseerd waren op het incident van 24 februari 2023, proportioneel en op goede gronden waren opgelegd. De beroepen van eiser zijn ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
De uitspraak benadrukt het belang van de gedragingen van de eiser in de beoordeling van de rechtmatigheid van de opgelegde maatregelen, en dat het tijdsverloop niet automatisch leidt tot onrechtmatigheid van besluiten in bestuursrechtelijke procedures.