Procesverloop
Bij besluit van 31 augustus 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, tweede lid, van de Vw1 opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 6 september 2023 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen A. Khabote. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Overwegingen
1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] en Palestijns te zijn.
Voortraject
2. Eiser voert allereerst aan dat de elektronische handtekening in de maatregel van bewaring niet kan worden geverifieerd, omdat er een foutmelding ontstaat bij het verifiëren van de ondertekenaar. Eiser stelt zich daarom op het standpunt dat de maatregel niet rechtsgeldig is ondertekend, waardoor de bewaring van aanvang af onrechtmatig is.
3. De Afdeling2 heeft in haar uitspraak van 21 december 2020 geoordeeld dat het digitale systeem van de politie, waarvan de AVIM gebruik maakt, het elektronisch ondertekenen van een maatregel mogelijk maakt waarbij met een zogenoemd associatierecord de inhoudelijke informatie en de elektronische handtekening van de maatregel onlosmakelijk met elkaar zijn verbonden. Daarmee is gewaarborgd dat de maatregel na elektronische ondertekening niet ongemerkt kan worden gewijzigd. Alleen daartoe bevoegde medewerkers hebben toegang tot het onderdeel van het systeem dat uiteindelijk de zin 'Dit document is elektronisch ondertekend' in het digitale document van de maatregel produceert. Wanneer met gebruik van een gangbare PDF-viewer op die zin geklikt wordt, verschijnen de gegevens van de elektronische handtekening: de datum en het tijdstip van ondertekening, de naam van de ondertekenaar en de vermelding dat de handtekening geldig is en dat het document na ondertekening niet gewijzigd is.3
4. Verweerder heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat haar eigen controle ter zitting heeft uitgewezen dat de ondertekening wel geldig is. Zij heeft de digitale handtekening gevalideerd middels het gebruik van de PDF-viewer. De validatie heeft uitgewezen dat de maatregel op 31 augustus 2023 om 14:44 is opgelegd. De handtekening is vervolgens om 14:34:06 gezet. Daaruit is ook af te leiden dat de handtekening is gezet voordat de maatregel is uitgereikt. Verder is vermeld dat de handtekening geldig is en getekend is door K.D. Dodeweerd, de bevoegde ambtenaar van de Dienst Terugkeer en Vertrek. Gelet op de door verweerder gegeven toelichting, die verder ook door eiser niet is weersproken, ziet de rechtbank geen aanleiding om niet van de gegevens uit te gaan zoals de pdf-viewer van verweerder deze toont bij het klikken op de elektronische handtekening in het document. Gelet op het voorgaande is de maatregel van bewaring rechtsgeldig ondertekend. Nu dit eerst ter zitting kon worden geverifieerd en pas toen duidelijkheid is verkregen, is er sprake van een gebrek in het voortraject. Een gebrek in het voortraject maakt de bewaring echter pas onrechtmatig als de daarmee gediende belangen niet in redelijke verhouding staan tot de ernst van dat gebrek en de daardoor geschonden belangen. De te maken belangenafweging valt in dit geval in het voordeel van verweerder uit. De rechtbank wijst in dat verband op wat hierna wordt overwogen. De rechtbank ziet dan ook aanleiding het gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Awb4 te passeren.
Maatregel van bewaring
5. De grondslag voor de maatregel is artikel 59, tweede lid, Vw. De Afdeling heeft, na het stellen van prejudiciële vragen, in haar uitspraak van 12 januari 20225 bepaald dat deze bepaling ten grondslag kan worden gelegd aan het in bewaring stellen van zogenoemde statushouders. Artikel 59, tweede lid, Vw vereist echter onder meer dat “de voor terugkeer van betrokkene noodzakelijke bescheiden voorhanden zijn, dan wel binnenkort voorhanden zijn”. Uit de motivering van de maatregel en uit de overige stukken in het dossier volgt dat eiser internationale bescherming geniet in Spanje.
6. Eiser stelt dat de grondslag van de maatregel van bewaring ondeugdelijk is gemotiveerd, omdat in de maatregel niet is geconcretiseerd dat de noodzakelijke bescheiden op korte termijn voorhanden zouden zijn. Eiser meent dat uit het dossier niet blijkt of het in de maatregel genoemde EU-document waarmee eiser zou kunnen uitreizen al is opgemaakt, en zo niet, wanneer het reisdocument wel voorhanden zal zijn.
7. De rechtbank is van oordeel dat verweerder in de maatregel en ter zitting voldoende heeft gemotiveerd dat voor eisers terugkeer naar Spanje noodzakelijke bescheiden voorhanden zijn, dan wel binnenkort voor handen zullen zijn. De rechtbank stelt vast dat op grond van het Eurodac resultaat kan worden vastgesteld dat eiser sinds 15 januari 2019 internationale bescherming geniet in Spanje. Op 31 maart 2023 hebben de Spaanse autoriteiten vervolgens bericht dat zij de terugkeer van eiser accepteren op basis waarvan hij kan worden overgedragen naar Spanje. Ter zitting heeft verweerder desgevraagd dit claimakkoord aan het digitale dossier toegevoegd. De rechtbank is van oordeel dat verweerder hiermee voldoende heeft geconcretiseerd dat de voor terugkeer van eiser noodzakelijke bescheiden voorhanden waren, dan wel binnenkort voor handen zouden zijn.
Voortvarendheid
8. Eiser voert verder aan dat verweerder onvoldoende voortvarend heeft gehandeld door eerst op de zesde dag na de inbewaringstelling een vlucht voor eiser te boeken. Bovendien staat de vlucht pas op 11 september 2023 gepland. Eiser meent dat dit te laat is, gelet op het feit dat het hier om een spoedbewaring gaat. Hij verwijst hierbij naar een uitspraak van de Afdeling van 7 maart 2022.6
9. Anders dan eiser stelt, ziet de rechtbank in de onderhavige zaak onvoldoende aanknopingspunten om het oordeel van de Afdeling te volgen zoals weergegeven in de uitspraak van 7 maart 2022. In dat geval had verweerder pas na zeven dagen contact gezocht met de Italiaanse autoriteiten om een bevestiging te vragen dat de vreemdeling het grondgebied van Italië opnieuw kon betreden. Eiser is op 31 augustus 2023 in bewaring gesteld. Zoals uit de stukken blijkt, heeft verweerder zes dagen later, op 5 september 2023, een vlucht aangevraagd voor Spanje en een vertrekgesprek gevoerd met eiser. Op dezelfde dag zijn de vluchtgegevens bekend geworden, te weten 11 september 2023 om 9:30 uur naar Madrid. Dit betekent dat er binnen de eerste zes dagen na aanvang van de inbewaringstelling meerdere uitzettingshandelingen hebben plaatsgevonden door verweerder. Hiermee heeft verweerder voldaan aan de spoedeisendheid van de maatregel. Gelet op het vorenstaande heeft verweerder voldoende voortvarend gehandeld aan eisers overdracht aan Spanje.
Lichter middel
10. Eiser voert tot slot aan dat zijn echtgenote zwanger is en dat zij op 15 oktober 2023 is uitgerekend. Ter onderbouwing hiervan heeft eiser een verklaring van de huisarts overgelegd waaruit blijkt dat om medische redenen van belang is dat eiser zijn echtgenote ondersteunt. Dit maakt dat hij zich niet aan het toezicht zal onttrekken. Om die reden had verweerder kunnen volstaan met een lichter middel dan de maatregel van bewaring.
11. Uit de rechtspraak van de Afdeling volgt dat verweerder bij een inbewaringstelling op grond van artikel 59, tweede lid, van de Vw mag uitgaan van het rechtsvermoeden dat het belang van de openbare orde de inbewaringstelling vordert. Slechts als de vreemdeling zwaarwegende feiten en omstandigheden stelt op grond waarvan verweerder van inbewaringstelling moet afzien, moet de staatssecretaris motiveren waarom de vreemdeling desondanks in bewaring had kunnen worden gesteld.7
12. De rechtbank stelt vast dat in de door eiser gevoerde verblijfsrechtelijke procedure is vastgesteld dat hij kan terugkeren naar Spanje. Daarbij is de omstandigheid dat de in Nederland verblijvende echtgenote van eiser zwanger is, betrokken. In dit beroep ligt de vraag voor of eiser met het oog op die terugkeer in bewaring mag worden gesteld. De rechtbank is van oordeel dat verweerder voldoende heeft gemotiveerd dat niet is gebleken dat voor die terugkeer met een lichter middel kan worden volstaan. Niet is betwist dat verweerder eerder een meldplicht aan eiser heeft opgelegd. Deze meldplicht heeft niet geleid tot eisers vertrek naar Spanje. Daarnaast is het, onder meer gelet om de omstandigheid dat eiser meerdere malen heeft verklaard dat hij niet terug zal keren naar Spanje, aannemelijk dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Dat eiser bij zijn zwangere echtgenote verblijft en daardoor traceerbaar is voor verweerder, doet daar niet aan af. Gelet op het voorgaande valt namelijk niet uit te sluiten dat eiser tijdelijk niet meer beschikbaar zal zijn voor verweerder om zijn terugkeer naar Spanje te realiseren. Uit wat eiser heeft aangevoerd volgt dan ook niet dat verweerder van het opleggen van de maatregel had moeten afzien, dan wel dat hij de noodzaak van de maatregel verder had moeten onderbouwen.
Ambtshalve toets
13. De rechtbank overweegt ten slotte dat zij, nu zij gehouden is de maatregel van bewaring ambtshalve op rechtmatigheid te beoordelen,8 geen onregelmatigheden heeft vastgesteld bij de toepassing en tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring die leiden tot onrechtmatigheid van de maatregel.
Conclusie
14. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
15. Als gevolg van het eerder geconstateerde zorgvuldigheidsgebrek ziet de rechtbank in het licht van artikel 6:22 van de Awb wel aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Bpb9 voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.674 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 837 en een wegingsfactor 1).
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.674 (zestienhonderdvierenzeventig euro).
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.J. Govaers, rechter, in aanwezigheid van mr. Ż.A. Meinert, griffier, en openbaar gemaakt door middel van een geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.