ECLI:NL:RBDHA:2023:19088

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 september 2023
Publicatiedatum
7 december 2023
Zaaknummer
NL23.27933
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring op grond van de Vreemdelingenwet; verzoek om schadevergoeding afgewezen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 18 september 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een eiser, die de Marokkaanse nationaliteit heeft. De maatregel was opgelegd op basis van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). De eiser had beroep ingesteld tegen het bestreden besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, die de maatregel van bewaring had opgelegd. Op 13 september 2023 werd de maatregel opgeheven omdat de eiser was overgedragen aan de Duitse autoriteiten. De rechtbank heeft de zaak schriftelijk behandeld en het onderzoek op 15 september 2023 gesloten.

De rechtbank heeft in haar overwegingen vastgesteld dat de maatregel van bewaring op juiste gronden was opgelegd. De eiser had niet op de voorgeschreven wijze Nederland binnengekomen en had onjuiste of tegenstrijdige gegevens verstrekt over zijn identiteit en nationaliteit. De rechtbank oordeelde dat de zware gronden die aan de maatregel ten grondslag lagen, feitelijk juist waren en dat er een significant risico bestond dat de eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen, omdat de maatregel van bewaring niet onrechtmatig was geweest.

De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris terecht geen lichter middel had opgelegd, aangezien de eiser niet actief had meegewerkt aan zijn overdracht naar Duitsland. De rechtbank heeft ook vastgesteld dat er geen aanleiding was om te oordelen dat de maatregel van bewaring op enig moment onrechtmatig was geweest. De uitspraak is openbaar gemaakt en kan worden aangevochten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.27933

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. C.M.G.M. Raafs),
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
(gemachtigde: mr. R. Hopman).

Procesverloop

Bij besluit van 5 september 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Op 13 september 2023 heeft verweerder de maatregel van bewaring opgeheven, omdat eiser is overgedragen aan de Duitse autoriteiten.
Partijen hebben toestemming verleend om de zaak schriftelijk te behandelen. De rechtbank heeft het onderzoek op 15 september 2023 gesloten.
Overwegingen
1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] en de Marokkaanse nationaliteit te hebben.
2. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.

Maatregel van bewaring

3. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de maatregel nodig was, omdat een concreet aanknopingspunt bestond voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening en een significant risico bestond dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. Verweerder heeft als zware gronden1 vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3e. in verband met zijn aanvraag om toelating onjuiste of tegenstrijdige gegevens heeft verstrekt over zijn identiteit, nationaliteit of de reis naar Nederland of een andere lidstaat;
3k. een overdrachtsbesluit heeft ontvangen en geen medewerking verleent aan de overdracht aan de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielverzoek;
en als lichte gronden2 vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
4. Verweerder heeft in zijn verweerschrift d.d. 15 september 2023 meegedeeld dat hij zware grond 3k en lichte grond 4a laat vallen, zodat deze niet langer aan de maatregel van bewaring ten grondslag liggen.
5. Eiser voert aan dat verweerder de gronden die aan de maatregel ten grondslag liggen niet van een juiste feitelijke toelichting heeft voorzien. Ten aanzien van zware grond 3e voert eiser aan dat niet is gebleken dat hij onjuiste of tegenstrijdige gegevens aan de hier te lande ingediende aanvraag heeft verstrekt. Dat eiser in Duitsland onder meerdere personalia geregistreerd staat, betekent niet dat eiser in Nederland onjuiste of tegenstrijdige gegevens heeft verstrekt. Over de lichte gronden 4c en 4d merkt eiser op dat verweerder weliswaar juist heeft toegelicht dat deze gronden zich voordoen, maar dat verweerder niet nader heeft gemotiveerd waarom het bestaan van deze lichte gronden maakt dat ten aanzien van eiser een risico op onttrekking aan het toezicht aanwezig moet worden geacht. Er zijn onvoldoende gronden die de maatregel van bewaring kunnen dragen, de maatregel van bewaring is daarom vanaf de aanvang onrechtmatig.
6. De rechtbank is van oordeel dat de zware gronden 3a en 3e feitelijk juist zijn, daarom gezamenlijk aan de maatregel van bewaring ten grondslag kunnen worden gelegd en deze maatregel kunnen dragen. Vaststaat dat eiser niet in het bezit is van een geldig paspoort of visum (zware grond 3a). Daarnaast heeft eiser in Nederland gegevens verstrekt met betrekking tot zijn identiteit die strijdig zijn met de door hem opgegeven gegevens in Duitsland. Zware grond 3e is dan ook feitelijk juist.

Lichter middel

7.
Eiser voert aan dat hij zich niet heeft onttrokken aan de wekelijkse meldplicht, waaruit kan worden afgeleid dat een lichter middel juist wel doeltreffend toegepast kan worden. Dat eiser niet zelfstandig naar Duisland is gegaan, maakt dat niet anders. Het is namelijk in eerste instantie de verplichting van de verzoekende lidstaat om voor de overdracht aan de verantwoordelijke lidstaat te zorgen. Niet inzichtelijk en ondeugdelijk gemotiveerd is waarom tot inbewaringstelling overgegaan moest worden.
8. Verweerder heeft evenwel terecht geen lichter middel aan eiser opgelegd. Voorop staat dat uit de bewaringsgronden volgt dat er een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Daarnaast heeft verweerder in de maatregel van bewaring gemotiveerd dat eiser zich weliswaar aan zijn wekelijkse meldplicht heeft gehouden, maar dat deze meldplicht niet heeft geleid tot medewerking van eiser aan de gecontroleerde overdracht aan de Duitse autoriteiten. Daarbij komt dat in de maatregel is gemotiveerd dat eiser heeft meegedeeld dat hij niet wil worden overgedragen aan Duitsland en dat hij zich in het kader van zijn vertrek weigerachtig opstelt. Het is aan eiser om actief en volledig mee te werken aan zijn overdracht. Hij heeft zelf geen enkele actie ondernomen in verband met zijn vertrek naar Duitsland, terwijl het hem vrijstaat dat zelf (vrijwillig) te doen. Het voorgaande maakt dat verweerder niet het risico hoefde te nemen dat eiser zich niet meer meldt wanneer zijn overdracht in zicht komt, en dat verweerder hem dus in bewaring kon stellen.

Ambtshalve toets

9. Tot slot leidt ambtshalve toetsing niet tot het oordeel dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was.

Conclusie

10. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
11. Verweerder hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De rechtbank:
 verklaart het beroep ongegrond;
 wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.M. de Jager, rechter, in aanwezigheid van mr. N.M.L. van der Kammen, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.