ECLI:NL:RBDHA:2023:19067

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 december 2023
Publicatiedatum
7 december 2023
Zaaknummer
NL22.17614
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in vreemdelingenzaak met betrekking tot aanvraag toepassing artikel 64 Vreemdelingenwet 2000

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 1 december 2023 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van een vreemdeling. De verzoekster, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. D. Benschop, had bezwaar gemaakt tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, die haar aanvraag om toepassing van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 had afgewezen. Dit besluit was genomen op 17 december 2019. De verzoekster heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen, omdat zij in afwachting was van de uitkomst van haar bezwaar en beroep tegen het eerdere besluit.

De voorzieningenrechter heeft op basis van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de relevante artikelen, waaronder artikel 8:81, een beoordeling gemaakt van de ontvankelijkheid van het verzoek. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzoekster om vrijstelling van het griffierecht had verzocht vanwege betalingsonmacht, en heeft dit verzoek toegewezen. Echter, de rechtbank oordeelde dat het verzoek om voorlopige voorziening kennelijk niet-ontvankelijk was, omdat de vereiste connexiteit aan het verzoek was komen te vervallen. Dit was het geval omdat er al een uitspraak was gedaan op het beroep van de verzoekster tegen het bezwaar, en er geen hoger beroep was ingesteld.

Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen. De uitspraak is gedaan door mr. S.E. van de Merbel, in aanwezigheid van griffier mr. N.F. Kreeftmeijer, en is openbaar gemaakt via geanonimiseerde publicatie. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.17614

uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[Naam], verzoekster

v-nummer: [Nummer]
(gemachtigde: mr. C. Mayne),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. D. Benschop).

Procesverloop

Bij besluit van 17 december 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van verzoekster om toepassing van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 afgewezen.
Verzoekster heeft tegen het bestreden besluit bezwaar ingesteld. Zij heeft verder de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter doet op grond van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 8:83, derde lid, van de Awb buiten zitting uitspraak in onderhavig verzoek om een voorlopige voorziening.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb kan de voorzieningenrechter van de rechtbank een voorlopige voorziening treffen indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld.
2. Verzoekster heeft verzocht om vrijstelling van het griffierecht vanwege betalingsonmacht. In wat verzoekster daarover naar voren heeft gebracht ziet de rechtbank aanleiding dat verzoek definitief toe te wijzen.
3. Op grond van artikel 8:81, vijfde lid, van de Awb, wordt, indien een verzoek om voorlopige voorziening is gedaan nadat bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld en op dit bezwaar of beroep wordt beslist voordat de zitting heeft plaatsgevonden, de verzoekster in de gelegenheid gesteld om beroep bij de bestuursrechter in te stellen. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt gelijkgesteld met een verzoek dat wordt gedaan hangende het beroep bij de bestuursrechter.
4. Verweerder heeft bij besluit van 30 augustus 2022 op het bezwaar van verzoekster beslist. Verzoekster heeft vervolgens beroep ingesteld tegen dat bezwaar. Op dit beroep is uitspraak gedaan bij uitspraak van 30 mei 2023. [1] Daartegen is geen hoger beroep ingesteld. Gelet op artikel 8:81, tweede lid, van de Awb, is daarom de vereiste connexiteit aan het verzoek komen te vervallen.
5. Het verzoek is om die reden kennelijk niet-ontvankelijk.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.E. van de Merbel, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. N.F. Kreeftmeijer, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.NL22.17611.