ECLI:NL:RBDHA:2023:19067
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in vreemdelingenzaak met betrekking tot aanvraag toepassing artikel 64 Vreemdelingenwet 2000
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 1 december 2023 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van een vreemdeling. De verzoekster, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. D. Benschop, had bezwaar gemaakt tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, die haar aanvraag om toepassing van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 had afgewezen. Dit besluit was genomen op 17 december 2019. De verzoekster heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen, omdat zij in afwachting was van de uitkomst van haar bezwaar en beroep tegen het eerdere besluit.
De voorzieningenrechter heeft op basis van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de relevante artikelen, waaronder artikel 8:81, een beoordeling gemaakt van de ontvankelijkheid van het verzoek. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzoekster om vrijstelling van het griffierecht had verzocht vanwege betalingsonmacht, en heeft dit verzoek toegewezen. Echter, de rechtbank oordeelde dat het verzoek om voorlopige voorziening kennelijk niet-ontvankelijk was, omdat de vereiste connexiteit aan het verzoek was komen te vervallen. Dit was het geval omdat er al een uitspraak was gedaan op het beroep van de verzoekster tegen het bezwaar, en er geen hoger beroep was ingesteld.
Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen. De uitspraak is gedaan door mr. S.E. van de Merbel, in aanwezigheid van griffier mr. N.F. Kreeftmeijer, en is openbaar gemaakt via geanonimiseerde publicatie. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.