ECLI:NL:RBDHA:2023:19043

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 december 2023
Publicatiedatum
6 december 2023
Zaaknummer
AWB 23/8657 en AWB 23/8658
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verblijfsvergunning voor verblijf als familie- of gezinslid en mvv-vereiste

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd voor het doel ‘verblijf als familie- of gezinslid’. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening beoordeeld. Eiser, geboren in 1994 en van Surinaamse nationaliteit, wenst verblijf bij zijn partner van Nederlandse nationaliteit. Verweerder, de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, heeft de aanvraag afgewezen omdat eiser niet beschikt over een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) en niet in aanmerking komt voor vrijstelling van dit vereiste. De rechtbank heeft de zaak op 23 november 2023 behandeld, waarbij eiser en zijn referent aanwezig waren.

De rechtbank oordeelt dat verweerder de aanvraag terecht heeft afgewezen. Eiser voldoet niet aan de materiële vereisten voor de gevraagde verblijfsvergunning, en de belangenafweging van verweerder is in het nadeel van eiser uitgevallen. De rechtbank stelt vast dat de wetgever het mvv-vereiste heeft ingevoerd om de immigratie naar Nederland te reguleren en dat dit vereiste niet in strijd is met het recht op familie- en gezinsleven. Eiser heeft niet voldoende medische informatie overgelegd om in aanmerking te komen voor vrijstelling van het mvv-vereiste. De rechtbank concludeert dat de afwijzing van de aanvraag en de uitzetting van eiser niet in strijd zijn met artikel 8 van het EVRM.

Het beroep van eiser is ongegrond verklaard en het verzoek om een voorlopige voorziening is niet-ontvankelijk verklaard. Eiser krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten. De uitspraak is gedaan door mr. M. van Nooijen, in aanwezigheid van mr. M.C. Bakker, griffier, en is openbaar uitgesproken op 5 december 2023.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 23/8657 en AWB 23/8658
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter van 5 december 2023 in de zaak tussen

[eiser] , eiser/verzoeker (hierna: eiser)

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: drs. F.W. King),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J. van Dam).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd voor het doel ‘verblijf als familie- of gezinslid’. De voorzieningenrechter beoordeelt het verzoek om een voorlopige voorziening.
1.1.
Verweerder heeft eisers aanvraag met het besluit van 23 mei 2022 afgewezen. Met het bestreden besluit van 27 juli 2023 op het bezwaar van eiser is verweerder bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.2.
De rechtbank heeft alleen het beroep op 23 november 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en zijn referent (de heer [naam] ), de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiser is geboren op [geboortedag] 1994 en heeft de Surinaamse nationaliteit. Hij wenst verblijf bij zijn gestelde partner van Nederlandse nationaliteit, [naam] (referent), in Nederland.
3. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen omdat eiser niet beschikt over een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv). Eiser komt niet in aanmerking voor vrijstelling van het mvv-vereiste. Hij heeft niet de benodigde medische informatie overgelegd, waardoor geen aanleiding bestaat om het Bureau Medische Advisering (BMA) van verweerder om advies te vragen. Ook voldoet eiser niet aan alle materiële vereisten voor de gevraagde verblijfsvergunning, waardoor hij niet op grond van de hardheidsclausule moet worden vrijgesteld van het mvv-vereiste. Verweerder heeft eisers belangen afgewogen tegen de belangen van de Nederlandse overheid en heeft deze belangenafweging in het nadeel van eiser laten uitvallen. Eisers uitzetting is daarom ook niet in strijd met het recht op familie- en gezinsleven zoals vastgelegd in artikel 8 van het EVRM. [1]
Wat vindt eiser in beroep?
4. Eiser vindt dat verweerder hem ten onrechte niet heeft vrijgesteld van het mvv-vereiste. Eiser heeft psychische klachten en referent heeft medische klachten. Referent heeft een bijstandsuitkering en is gelet op zijn ziektebeeld niet in staat om arbeid te verrichten. Het stellen van het mvv-vereiste in deze zaak strookt niet met de bedoeling die de wetgever voor ogen had bij de invoering van dit vereiste. [2] Ook is het stellen van het mvv-vereiste in deze zaak niet evenredig met de nadelige gevolgen van het besluit. Verweerder heeft in elk geval onvoldoende gemotiveerd waarom het belang dat gediend wordt met het mvv-vereiste groter is dan eisers belang om in Nederland te blijven. Eiser vindt dat verweerder hem met toepassing van de hardheidsclausule had moeten vrijstellen van het mvv-vereiste omdat hij aan alle materiële vereisten voldoet. [3] Verweerder heeft niet alle door eiser aangevoerde feiten en omstandigheden bij zijn belangenafweging betrokken. Eiser beroept zich tot slot op het gelijkheidsbeginsel. Hij stelt dat het de verantwoordelijkheid is van het bestuursorgaan om de consistentie van het bestuurlijk optreden te bewaken. Het ligt daarom niet op de weg van eiser om te onderzoeken of de manier waarop verweerder in zijn zaak heeft gehandeld in overeenstemming is met de gedragslijn in andere zaken.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
5. De rechtbank oordeelt dat verweerder eisers aanvraag heeft kunnen afwijzen omdat hij niet voldoet aan het mvv-vereiste. Dat het stellen van het mvv-vereiste in deze zaak niet strookt met de bedoeling die de wetgever voor ogen had bij het invoeren van dit vereiste, volgt de rechtbank niet. De wetgever heeft bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd kan worden afgewezen als de vreemdeling niet beschikt over een geldige machtiging tot voorlopig verblijf die overeenkomt met het verblijfsdoel waarvoor de verblijfsvergunning is aangevraagd. [4] De wetgever heeft bij de algehele herziening van de Vreemdelingenwet in de memorie van toelichting overwogen dat het doel van het mvv-vereiste regulering van de immigratie naar Nederland is. [5] De wetgever heeft het mvv-vereiste daarom beperkt tot een eerste aanvraag voor verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd. Nu eiser niet eerder een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd in Nederland heeft gehad, ziet de rechtbank niet in waarom het stellen van een mvv-vereiste in zijn geval in strijd zou zijn met het doel van regulering van immigratie naar Nederland.
6. Verweerder heeft kunnen concluderen dat eiser niet in aanmerking komt voor vrijstelling van het mvv-vereiste op grond van zijn medische en/of psychische situatie. Verweerder heeft er hierbij op kunnen wijzen dat eiser tijdens de hoorzitting heeft aangegeven dat hij momenteel niet onder medische behandeling staat. Verweerder heeft het BMA daarom niet om advies hoeven vragen.
7. Verweerder heeft vastgesteld dat eiser en referent onder de Gezinsherenigingsrichtlijn vallen. Verweerder heeft er terecht op gewezen dat volgens vaste rechtspraak van de hoogste bestuursrechter het mvv-vereiste op zichzelf niet in strijd is met het doel en het nuttig effect van deze richtlijn en ook niet in strijd is met het Unierechtelijk evenredigheidsbeginsel. [6] Verweerder kan een vreemdeling vrijstellen van het mvv-vereiste als toepassing daarvan naar zijn oordeel zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard. [7] Dit wordt de hardheidsclausule genoemd. Gelet op het Unierechtelijk evenredigheidsbeginsel en de richtlijn waaruit volgt dat gezinshereniging de algemene regel is, heeft de hoogste bestuursrechter de hardheidsclausule zo uitgelegd dat verweerder in bepaalde gevallen de omstandigheid dat een vreemdeling voldoet aan alle materiële vereisten moet betrekken in zijn beoordeling of de vreemdeling in aanmerking komt voor vrijstelling van het mvv-vereiste.
7.1.
Verweerder heeft in het geval van eiser getoetst of hij voldoet aan de materiële vereisten die gelden voor een verblijfsvergunning met als doel verblijf bij een familie- of gezinslid. Verweerder heeft kunnen concluderen dat eiser niet aan de materiële vereisten voldoet omdat referent niet voldoet aan het middelenvereiste. Dat referent gelet op zijn ziektebeeld niet in staat is om te werken, volgt de rechtbank niet. Eiser heeft immers tijdens de bezwaarprocedure documenten overgelegd waaruit bleek dat referent een baan had. In de aanvullende beroepsgronden is ook een (nieuw) arbeidscontract van referent overgelegd. Voor zover eiser met dit laatste contract wil zeggen dat referent inmiddels wel aan het middelenvereiste voldoet, overweegt de rechtbank dat het arbeidscontract gelet op de ex-tunc toetsing in beroep niet bij de beoordeling betrokken kan worden. Het arbeidscontract dateert namelijk van na de datum van het bestreden besluit. Dat referent het krijgen van werk al in de hoorzitting zou hebben aangekondigd, doet hier niet aan af, want die enkele aankondiging is niet concreet genoeg. Ten tijde van het bestreden besluit had referent de beoogde baan namelijk nog niet. Daarmee is geen sprake van een feit dat zich al had voorgedaan ten tijde van het bestreden besluit. [8] In het kader van de beoordeling of eiser aan de vereisten voor een verblijfsvergunning met als doel verblijf bij familie- of gezinslid voldoet, heeft verweerder ook een belangenafweging gemaakt. De rechtbank oordeelt dat verweerder hierbij alle relevante feiten en omstandigheden heeft betrokken en de belangenafweging in het nadeel van eiser heeft kunnen laten uitvallen. Zo heeft verweerder in het nadeel van eiser kunnen betrekken dat de relatie tussen eiser en referent is aangegaan terwijl eiser illegaal in Nederland verbleef en dat niet is gebleken dat eiser en referent hun gezinsleven niet kunnen uitoefenen in Suriname. Dat eiser en referent trouwplannen hebben en dit in Suriname niet mogelijk is, brengt geen verandering in dit oordeel. Verweerder heeft mogen overwegen dat hoewel het voor eiser en referent wellicht lastiger is om in Suriname te wonen dan in Nederland, dit niet onmogelijk is. Eiser heeft verder niet nader onderbouwd welke feiten en omstandigheden niet bij de belangenafweging zouden zijn betrokken en waarom deze feiten en omstandigheden tot een belangenafweging in zijn voordeel zouden moeten leiden. Verweerder heeft onder verwijzing naar de belangenafweging ook kunnen concluderen dat eisers uitzetting niet in strijd is met artikel 8 van het EVRM.
7.2.
Nu verweerder heeft kunnen concluderen dat eiser niet voldoet aan de materiële vereisten die gelden voor de verblijfsvergunning met als doel verblijf bij familie- of gezinslid, is het stellen van een mvv-vereiste niet onevenredig met de voor eiser nadelige gevolgen van het besluit en getuigt dit ook niet van onredelijke hardheid.
8. Over eisers beroep op het gelijkheidsbeginsel oordeelt de rechtbank als volgt. De hoogste bestuursrechter heeft overwogen dat het gelijkheidsbeginsel veronderstelt dat het bestuur welbewust richting geeft en een algemene gedragslijn volgt ten aanzien van zijn optreden in rechtens vergelijkbare gevallen. [9] Hierbij is het echter wel relevant dat een vreemdeling een concreet geval noemt dat volgens hem op relevante punten vergelijkbaar is met zijn situatie. Vervolgens is het aan het bestuursorgaan om aannemelijk te maken dat de gevallen niet gelijk zijn. Het gelijkheidsbeginsel strekt niet zover dat verweerder bij elk algemeen beroep op het gelijkheidsbeginsel zelf moet onderzoeken of sprake is van vergelijkbare gevallen in andere zaken. Eiser heeft enkel in het algemeen gewezen op het gelijkheidsbeginsel en geen concreet geval genoemd dat op relevante punten vergelijkbaar is met zijn situatie. Eisers beroep op het gelijkheidsbeginsel slaagt daarom niet.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond.
10. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt buiten zitting afgedaan en niet-ontvankelijk verklaard, nu er uitspraak is gedaan in het beroep en er niet langer sprake is van connexiteit. [10]
11. Eiser krijgt het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter verklaart het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. van Nooijen, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. M.C. Bakker, griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 5 december 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak op het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen. Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
3.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 29 maart 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1001.
4.Artikel 16, eerste lid, aanhef en onder a van de Vreemdelingenwet (Vw).
6.Zie de uitspraak van de Afdeling van 29 maart 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1001, r.o. 4.4.
7.Artikel 3.71, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
8.Zie de uitspraak van de Afdeling van 9 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:379.
9.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 2 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:308, r.o. 8.4.
10.Op grond van artikel 8:81 en 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht.