ECLI:NL:RBDHA:2023:19042

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 december 2023
Publicatiedatum
6 december 2023
Zaaknummer
AWB 23/9039 en AWB 23/9040
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van verblijfsvergunning humanitair tijdelijk en afwijzing omzetting naar humanitair niet-tijdelijk

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de intrekking van zijn verblijfsvergunning onder de beperking ‘humanitair tijdelijk’ en tegen de afwijzing van zijn aanvraag tot wijziging van de beperking in ‘humanitair niet-tijdelijk’. De voorzieningenrechter beoordeelt het verzoek om een voorlopige voorziening van eiser. Verweerder heeft eisers verblijfsvergunning met het besluit van 17 december 2021 ingetrokken en zijn aanvraag tot wijziging van het doel van zijn vergunning afgewezen. Met het bestreden besluit van 27 juli 2023 op het bezwaar van eiser is verweerder bij deze beslissing gebleven.

Eiser heeft in november 2018 aangifte van mensenhandel gedaan en is op grond daarvan in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning humanitair tijdelijk. Op 11 augustus 2021 heeft de officier van justitie besloten om de zaak te seponeren. Verweerder heeft geconcludeerd dat eiser niet voldoet aan de beleidsregels voor het verkrijgen van een verblijfsvergunning humanitair niet-tijdelijk, omdat hij niet heeft onderbouwd dat hij niet kan terugkeren naar zijn land van herkomst. De rechtbank oordeelt dat verweerder in redelijkheid tot het bestreden besluit heeft kunnen komen en dat de belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM voldoende is meegewogen.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk, nu er uitspraak is gedaan in het beroep. Eiser krijgt het griffierecht niet terug en ook geen vergoeding van zijn proceskosten. Deze uitspraak is gedaan door mr. M. van Nooijen, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. M.C. Bakker, griffier, en is uitgesproken in het openbaar op 5 december 2023.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 23/9039 en AWB 23/9040
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter van 5 december 2023 in de zaak tussen

[eiser/verzoeker] eiser/verzoeker (hierna: eiser)

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. J.S. Maas),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J. van Dam).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de intrekking van zijn verblijfsvergunning onder de beperking ‘humanitair tijdelijk’ en tegen de afwijzing van zijn aanvraag tot wijziging van de beperking in ‘humanitair niet-tijdelijk’. De voorzieningenrechter beoordeelt het verzoek om een voorlopige voorziening van eiser.
1.1.
Verweerder heeft eisers verblijfsvergunning met het besluit van 17 december 2021 ingetrokken en zijn aanvraag tot wijziging van het doel van zijn vergunning afgewezen. Met het bestreden besluit van 27 juli 2023 op het bezwaar van eiser is verweerder bij deze beslissing gebleven.
1.2.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft alleen het beroep op 23 november 2023 op zitting behandeld. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiser heeft in november 2018 aangifte van mensenhandel gedaan en is op grond daarvan in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning humanitair tijdelijk. Op 11 augustus 2021 heeft de officier van justitie besloten om de zaak te seponeren. Gelet hierop heeft verweerder eisers verblijfsvergunning per die datum ingetrokken. Volgens verweerder komt eiser niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning humanitair niet-tijdelijk omdat eiser niet heeft onderbouwd dat op grond van bijzondere individuele omstandigheden, die rechtstreeks verband houden met mensenhandel, niet van hem gevergd kan worden dat hij Nederland verlaat.

Wat vindt eiser in beroep?

3. Eiser heeft een beroep gedaan op artikel 3.6b van het Vreemdelingenbesluit (Vb). Verweerder heeft ten onrechte gesteld dat dit artikel geen ruimer kader biedt voor het verlenen van een verblijfsvergunning op humanitaire gronden dan het beleid dat beschreven is in paragraaf B9 van de Vreemdelingencirculaire (Vc). In paragraaf B9 van de Vc wordt nergens verwezen naar artikel 3.6b van het Vb. Daarnaast biedt artikel 3.6b van het Vb ook de mogelijkheid om ambtshalve een verblijfsvergunning te verlenen op grond van artikel 8 van het EVRM. Verder doet eiser een beroep op het beleid van paragraaf B9/12 van de Vc en op de inherente afwijkingsbevoegdheid van artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Toepassing van de beleidsregels leidt in eisers geval tot onevenredige gevolgen in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen. Verweerder heeft eisers individuele omstandigheden onvoldoende in samenhang gewogen. Ook heeft verweerder een onzorgvuldige belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM verricht en is de uitkomst van deze afweging onevenredig.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
4. De rechtbank oordeelt dat verweerder in redelijkheid tot het bestreden besluit heeft kunnen komen en overweegt hiertoe als volgt.
4.1.
Verweerder heeft er terecht op gewezen dat artikel 3.6b van het Vb niet beoogt om een verblijfsrecht te verlenen met als verblijfsdoel ‘niet-tijdelijke humanitaire gronden’ buiten de in paragraaf B9 van de Vc genoemde gevallen om. Dat in paragraaf B9 van de Vc geen directe verwijzing staat naar artikel 3.6b van het Vb is hiervoor niet van belang. In artikel 3.6b aanhef en onder a van het Vb staat, voor zover hier relevant, dat de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd ambtshalve kan worden verleend onder een beperking verband houdend met niet-tijdelijke humanitaire gronden. In artikel 3.50 en 3.51 van het Vb wordt uiteengezet onder welke voorwaarden een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder een beperking verband houdend met niet-tijdelijke humanitaire gronden kan worden verleend. Deze voorwaarden zijn nader ingevuld en uitgewerkt in paragraaf B9 van de Vc. Nu in artikel 3.6b van het Vb dezelfde bewoordingen worden gebruikt als in artikel 3.50 en 3.51 van het Vb, volgt de rechtbank niet dat artikel 3.6b van het Vb een ruimer kader biedt voor het verlenen van de verblijfsvergunning humanitair niet-tijdelijk dan het beleid dat beschreven staat in paragraaf B9 van de Vc. De rechtbank merkt op dat eisers gemachtigde tijdens de hoorzitting erop heeft gewezen dat de discretionaire bevoegdheid is ingeperkt en artikel 3.6b van het Vb het mogelijk maakt om een verblijfsvergunning op grond van klemmende humanitaire omstandigheden te verlenen. De rechtbank wijst er in dit kader op dat bij het vervallen van de discretionaire bevoegdheid inderdaad een artikel in het Vreemdelingenbesluit is opgenomen om het mogelijk te maken een verblijfsvergunning te verlenen onder een andere beperking dan voorzien. Deze mogelijkheid is echter niet opgenomen in artikel 3.6b maar in artikel 3.6ba van het Vb. [1] Dit artikel maakt het mogelijk om tijdens de eerste aanvraagprocedure in Nederland ambtshalve te beoordelen of een verblijfsvergunning kan worden verleend wanneer sprake is van een schrijnende situatie. Omdat eiser al eerder een verblijfsvergunning heeft gehad, kan hij echter geen beroep doen op dit artikel.
4.2.
Verweerder heeft kunnen concluderen dat eiser niet voldoet aan de beleidsregels die in paragraaf B9/12 van de Vc zijn vastgelegd voor het verkrijgen van een verblijfsvergunning humanitair niet-tijdelijk na verblijf als slachtoffer of slachtoffer-aangever van mensenhandel. Verweerder heeft hiertoe kunnen overwegen dat geen sprake kan zijn van individuele omstandigheden die rechtstreeks verband houden met mensenhandel, omdat de officier van justitie heeft bepaald dat niet alle bestanddelen van mensenhandel als bedoeld in artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht aanwezig zijn en daarom de zaak heeft geseponeerd.
4.3.
Ingevolge artikel 4:84 van de Awb handelt een bestuursorgaan in principe overeenkomstig de beleidsregel, tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen heeft die vanwege bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen. Verweerder heeft kunnen oordelen dat het slechte werkgeverschap waar eiser onder heeft geleden en zijn financiële belangen geen bijzondere omstandigheden zijn op grond waarvan hij heeft moeten afwijken van zijn beleid. Dat artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht gaat worden aangepast om ook slecht werkgeverschap hieronder te laten vallen, is een toekomstige gebeurtenis waar de rechtbank niet op vooruit kan lopen.
4.4.
De rechtbank oordeelt dat verweerder bij de belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM alle feiten en omstandigheden voldoende heeft meegewogen en de belangenafweging in het nadeel van eiser heeft kunnen laten uitvallen. Verweerder heeft hiertoe kunnen overwegen dat eisers banden met de Filipijnen sterker zijn dan zijn banden met Nederland. Eiser heeft in beroep niet nader onderbouwd waarom de belangenafweging onzorgvuldig en onevenredig zou zijn.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is ongegrond.
6. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt buiten zitting afgedaan en niet-ontvankelijk verklaard, nu er uitspraak is gedaan in het beroep en er niet langer sprake is van connexiteit. [2]
7. Eiser krijgt het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter verklaart het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. van Nooijen, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. M.C. Bakker, griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 5 december 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak op het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen. Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Zie de nota van toelichting bij het besluit van 8 april 2019 tot wijziging van het Vreemdelingenbesluit 2000.
2.Op grond van artikel 8:81 en 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht.