ECLI:NL:RBDHA:2023:19041

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 december 2023
Publicatiedatum
6 december 2023
Zaaknummer
AWB 23/6508
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot overplaatsing naar ander asielzoekerscentrum en niet-ontvankelijkheid van het beroep

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 5 december 2023, wordt het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar verzoek tot overplaatsing naar het AZC te Amsterdam beoordeeld. Eiseres had op 19 mei 2023 een verzoek ingediend bij het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COa) om haar en haar zoon over te plaatsen, omdat haar andere zoon daar verblijft. Het COa heeft dit verzoek afgewezen, met als reden dat alle overplaatsingen stop zijn gezet vanwege drukte en het efficiënt gebruik van beschikbare bedden.

De rechtbank behandelt de zaak en concludeert dat de afwijzing van het verzoek tot overplaatsing geen besluit is in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), omdat er geen rechtsgevolgen aan verbonden zijn. Eiseres heeft recht op verstrekkingen, waaronder opvang in een AZC, en de afwijzing van het verzoek om overplaatsing verandert hier niets aan. De rechtbank volgt het betoog van eiseres niet dat er wel een rechtsgevolg is, namelijk schending van artikel 8 van het EVRM, omdat deze schending niet rechtstreeks voortvloeit uit de weigering van de overplaatsing.

De rechtbank stelt verder vast dat er geen sprake is van een feitelijke handeling van het COa in het kader van de beëindiging van verstrekkingen, aangezien de opvang van eiseres niet beëindigd is. Hierdoor is er geen mogelijkheid voor rechtstreeks beroep op grond van artikel 5 van de Wet COa. Eiseres had eerst bezwaar moeten maken, wat zij niet heeft gedaan. Daarom verklaart de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk en wordt het beroepschrift overgedragen aan het COa om als bezwaarschrift te worden behandeld. Eiseres krijgt geen vergoeding van haar proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 23/6508

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 december 2023 in de zaak tussen

[eiseres] eiseres

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. P. Scholtes),
en

het bestuur van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers, verweerder

(gemachtigde: mr. J. van Dam).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar verzoek tot overplaatsing naar het AZC te Amsterdam.
1.1.
Bij e-mail van 19 mei 2023 heeft het COa het verzoek van eiseres tot overplaatsing naar het AZC Amsterdam afgewezen.
1.2.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 23 november 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres, M.R. Jafayi als tolk en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiseres heeft het COa verzocht om haar en haar zoon [naam 1] over te plaatsen naar het AZC te Amsterdam, omdat haar andere zoon [naam 2] daar verblijft. Verweerder heeft dit verzoek afgewezen omdat alle overplaatsingen momenteel stop zijn gezet vanwege drukte en efficiënt gebruik van beschikbare bedden.
Wat vindt eiseres in beroep?
3. Ingevolge artikel 72, derde lid, van de Vreemdelingenwet en artikel 5 van de Wet COa wordt een feitelijke handeling ten aanzien van een vreemdeling gelijkgesteld aan een beschikking en staat hiertegen beroep open. Uit de Opvangrichtlijn volgt dat de lidstaten bij het nemen van beslissingen over huisvesting rekening moeten houden met de belangen van het kind. Het weigeren van de overplaatsing is in strijd met artikel 8 van het EVRM. Daarnaast is sprake van het onthouden van opvang door het COa want eiseres bevindt zich in de noodopvang en niet in de opvang van het COa. De noodopvang is niet geschikt voor langdurig verblijf. Eiseres heeft psychische klachten en ontvangt hiervoor onvoldoende zorg.
Wat zijn de regels?
4. Artikel 72, derde lid, van de Vreemdelingenwet bepaalt dat een feitelijke handeling van een bestuursorgaan ten aanzien van een vreemdeling gelijkgesteld wordt met een beschikking voor de toepassing van hoofdstuk 7, afdeling 2, van die wet. Artikel 5, tweede lid, van de Wet COa bepaalt dat feitelijke handelingen van het COa ten aanzien van een vreemdeling in het kader van de beëindiging van verstrekkingen bij of krachtens die wet, met een beschikking gelijkgesteld worden en dat afdeling 1, 3 en 4 van hoofdstuk 7 van de Vreemdelingenwet hierop van toepassing zijn. Artikel 5, tweede lid, van de Wet COa moet daarom als ‘lex specialis’ worden aangemerkt ten opzichte van artikel 72, derde lid, van de Vreemdelingenwet, nu ten aanzien van een specifiek soort feitelijke handelingen een afwijkende procesgang wordt gecreëerd. Doordat afdeling 3 van hoofdstuk 7 van de Vreemdelingenwet van toepassing wordt verklaard, staat tegen de handelingen beschreven in artikel 5, tweede lid, van de Wet COa rechtstreeks beroep open bij de bestuursrechter.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
5. De rechtbank is van oordeel dat de weigering van de overplaatsing geen besluit is in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Aan de afwijzing van het verzoek tot overplaatsing zijn namelijk geen rechtsgevolgen verbonden. Eiseres heeft immers recht op verstrekkingen, waaronder de opvang in een AZC. De afwijzing van het verzoek om overplaatsing heeft hier geen verandering in gebracht. Het betoog van eiseres ter zitting dat er wel een rechtsgevolg is, namelijk schending van artikel 8 van het EVRM, volgt de rechtbank niet. De rechtbank is van oordeel dat een eventuele schending van artikel 8 van het EVRM niet rechtstreeks volgt uit de weigering van de overplaatsing.
6. Er is, gelet op wat hiervoor onder 5. is vermeld, ook geen sprake van een besluit in het kader van het onthouden dan wel beëindigen van verstrekkingen bij of krachtens de Wet COa. [1] Naar het oordeel van de rechtbank is er ook geen sprake van een feitelijke handeling van het COa in het kader van de beëindiging van verstrekkingen, nu de opvang van eiseres niet beëindigd is. Dat betekent dat er geen rechtstreeks beroep mogelijk is op grond van artikel 5 van de Wet COa.
7. Op zitting heeft eiseres ook nog gesteld dat het bericht van het COa dat zij momenteel geen overplaatsingen uitvoeren, gelijk is te stellen aan het niet nemen van een besluit. De rechtbank zou het onderhavige beroep daarom moeten zien als een beroep niet-tijdig beslissen waartegen rechtstreeks beroep openstaat. De rechtbank volgt dit niet. Het COa heeft het verzoek van eiseres om overgeplaatst te worden geweigerd en heeft daarmee een beslissing genomen, waardoor geen sprake is van een situatie van niet-tijdig beslissen.
8. De rechtbank is van oordeel dat in dit geval sprake is van een feitelijke handeling in de zin van artikel 72, derde lid, van de Vreemdelingenwet omdat tegen het afwijzen van het verzoek tot overplaatsing geen andere adequate bestuursrechtelijke rechtsgang openstaat. Dat betekent dat aan eiseres het recht is toegekend om tegen deze feitelijke handeling beroep bij de bestuursrechter in te stellen. Op grond van artikel 7:1, eerste lid, van de Awb moet echter eerst bezwaar worden gemaakt. Eiseres heeft dit ten onrechte niet gedaan. De rechtbank zal daarom het beroepschrift van eiseres overdragen aan het COa om verder te behandelen als bezwaarschrift.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is niet-ontvankelijk omdat niet eerst bezwaar is gemaakt.
10. Eiseres krijgt daarom geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. van Nooijen, rechter, in aanwezigheid van mr. M.C. Bakker, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 5 december 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie artikel 5, eerste lid, van de Wet COa.