ECLI:NL:RBDHA:2023:19036

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 februari 2023
Publicatiedatum
6 december 2023
Zaaknummer
NL22.8546
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongewenstverklaring van een vreemdeling met veelplegersstatus en de toepassing van de ISD-maatregel

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 6 februari 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de ongewenstverklaring van een Poolse vreemdeling, eiser, door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser, geboren op 16 september 1985, heeft in het verleden meerdere strafbare feiten gepleegd, waaronder winkeldiefstallen en bedrijfsinbraken, en is in totaal acht keer onherroepelijk veroordeeld. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser geen rechtmatig verblijf heeft op grond van het Unierecht en dat hij na zijn uitzetting naar Polen opnieuw naar Nederland is teruggekeerd, waar hij opnieuw een strafbaar feit heeft gepleegd. De rechtbank oordeelt dat de Staatssecretaris voldoende heeft gemotiveerd waarom eiser ongewenst is verklaard op basis van artikel 67 van de Vreemdelingenwet 2000, en dat er sprake is van een actuele en ernstige bedreiging voor de openbare orde.

Eiser heeft aangevoerd dat hij in Nederland een privéleven heeft opgebouwd en dat de ongewenstverklaring een inbreuk op zijn rechten onder artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) vormt. De rechtbank overweegt echter dat het feit dat eiser in het verleden rechtmatig verblijf heeft gehad, niet betekent dat hij recht heeft op bescherming van zijn privéleven. De rechtbank concludeert dat de belangenafweging in dit geval in het nadeel van eiser uitvalt, en dat de Staatssecretaris terecht heeft afgezien van het horen in bezwaar, omdat er geen twijfel mogelijk was dat het bezwaar niet zou leiden tot een andersluidend besluit. De rechtbank verklaart het beroep van eiser ongegrond.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.8546

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. A. Koopsen),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. B. Hannink).

Procesverloop

In het besluit van 13 januari 2022 (primaire besluit) is eiser ongewenst verklaard.
In het besluit van 10 mei 2022 (bestreden besluit) heeft verweerder de bezwaren van eiser daartegen ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 5 januari 2023 op zitting behandeld. Eiser en zijn gemachtigde zijn niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser heeft de Poolse nationaliteit en is daarmee een burger van de Europese Unie. Eiser is geboren op 16 september 1985 en is (naar eigen zeggen) in april 2018 naar Nederland gekomen.
1.1.
Bij besluit van 30 april 2020 heeft verweerder vastgesteld dat eiser geen rechtmatig verblijf heeft op grond van het Unierecht. Eiser heeft daartegen geen bezwaar gemaakt.
1.2.
Op 16 november 2020 is eiser uitgezet en teruggegaan naar Polen. Hij is daarna op opnieuw naar Nederland gereisd en heeft op 24 februari 2021 een strafbaar feit gepleegd, waarna hij is geplaatst in een inrichting voor stelselmatige daders (ISD-maatregel).
1.3.
In het primaire besluit heeft verweerder eiser ongewenst verklaard op grond van artikel 67, eerste lid, aanhef en onder b van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Eiser is bij vonnis van 9 juni 2021 door rechtbank Amsterdam veroordeeld tot één jaar plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders. Eiser is in totaal acht keer onherroepelijk veroordeeld.
1.4.
In het bestreden besluit heeft verweerder de bezwaren van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard en de ongewenstverklaring in stand gelaten.
2. Eiser voert aan dat hij in het verleden in Nederland arbeid heeft verricht. Daarnaast betoogt hij dat tijdens zijn verblijf privéleven in de zin van artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) is opgebouwd. Ook heeft hij rechtmatig verblijf gehad op grond van het Unierecht (Richtlijn 2004/38/EG). Eiser verwacht dat hij -gelet op de huidige krapte op de arbeidsmarkt- binnen afzienbare tijd opnieuw werk en huisvesting in Nederland zal kunnen vinden. Eiser betoogt dat de ongewenstverklaring een inbreuk op zijn privéleven inhoudt. Gelet op het feit dat een ongewenstverklaring een ingrijpend besluit is, acht eiser het niet zorgvuldig dat verweerder hem niet heeft uitgenodigd voor een hoorzitting in bezwaar. Eiser doet daarnaast een beroep op het evenredigheidsbeginsel en betoogt dat de door verweerder gemaakte belangenafweging -mede in het kader van artikel 8 EVRM- onzorgvuldig en onevenredig is geweest.
3. Verweerder stelt zich op het standpunt dat hij eiser terecht ongewenst heeft verklaard. Volgens verweerder volgt uit het gedrag van eiser een actuele, werkelijke en ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving. Aan eiser is een ISD-maatregel opgelegd en hij kan worden aangemerkt als een veelpleger. Nu de sociale en financiële situatie van eiser niet is gewijzigd, is volgens verweerder nog altijd sprake van een gevaar voor herhaling. Het geheel van omstandigheden is volgens verweerder in dit geval voldoende om eiser aan te merken als een voldoende ernstige bedreiging.
4. De rechtbank overweegt als volgt.
4.1.
Ingevolge artikel 67, eerste lid, aanhef en onder b van de Vw kan de vreemdeling ongewenst verklaard worden indien hij bij onherroepelijk geworden rechterlijk vonnis is veroordeeld wegens een misdrijf waartegen een gevangenisstraf van drie jaren of meer is bedreigd.
4.2.
Uit paragraaf 3.2 van de Richtsnoeren van de Commissie bij Richtlijn 2004/38/EG en het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 4 oktober 2007, ECLI:EU:C:2007:581 (Polat) volgt dat aanleiding kan bestaan om een gevaar voor de openbare orde aan te nemen als de vreemdeling veelvuldig is veroordeeld voor licht strafbare feiten en hij om die reden onveiligheid, overlast en maatschappelijke schade teweegbrengt. Het gaat om de vraag of een veelvoud van kleinere strafbare feiten, die elk op zichzelf geen reden kunnen vormen om aan te nemen dat een werkelijke en voldoende ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving bestaat. De nationale autoriteiten moeten dit aantonen en bij hun beoordeling met name rekening houden met de aard van de strafbare feiten, het aantal strafbare feiten en de veroorzaakte schade. Het feit dat een persoon meermaals is veroordeeld, is op zichzelf niet voldoende
4.3.
Ten tijde van het primaire besluit was eiser in totaal acht keer onherroepelijk
veroordeeld. Het totaal aantal opgelegde dagen gevangenisstraf bedraagt 222 dagen
(7.4 maanden). Eiser is veroordeeld voor meerdere lichte strafbare feiten, waaronder het plegen van meerdere winkeldiefstallen, bedrijfsinbraken en fietsendiefstal. Dat blijkt uit een uittreksel van de Justitiële Informatiedienst van 13 januari 2021. Op 9 juni 2021 is eiser door de meervoudige strafkamer van de rechtbank Amsterdam veroordeeld tot een gevangenisstraf van één jaar met oplegging van de ISD-maatregel. Het onderliggende strafbare feit is gepleegd op 24 februari 2021. Het vonnis is op 24 juni 2021 onherroepelijk geworden. Verweerder heeft eisers verblijf in het besluit van 30 april 2020 beëindigd. Eiser heeft daartegen geen bezwaar gemaakt, zodat dit besluit in rechte vaststaat.
4.4.
Verweerder heeft in het primaire besluit overwogen dat eiser als veelpleger is aan te merken en dat er geen aanwijzingen zijn dat eiser zich niet opnieuw schuldig zal maken aan diefstal. Overwogen is dat eiser geen huisvesting, geen sociaal netwerk en geen werk in Nederland heeft. Bovendien is hij gedetineerd in een inrichting voor stelselmatige daders, waardoor hij nog niet is teruggekeerd in de samenleving. Verweerder heeft mede gelet daarop niet aannemelijk geacht dat eiser eenmaal buiten de muren van de inrichting voor stelselmatige daders binnen korte tijd werk en huisvesting heeft gevonden. Ook heeft verweerder bij het besluit betrokken dat de rechtbank Amsterdam in het strafvonnis van 23 oktober 2020 heeft overwogen dat eiser toen al voldeed aan de wettelijke eisen voor een ISD-maatregel, maar deze uiteindelijk niet heeft opgelegd omdat aan eiser een laatste kans werd geboden om zijn leven te beteren. Echter is eiser na zijn uitzetting op 16 november 2020 snel weer naar Nederland teruggekeerd en heeft hij opnieuw een strafbaar feit gepleegd, waarna door de rechtbank vervolgens is overgegaan tot oplegging van de ISD-maatregel. Volgens verweerder heeft eiser daarmee geen positieve gedragsverandering laten zien. In het bestreden besluit is overwogen dat de situatie van eiser ongewijzigd is en daarom nog altijd een grote kans op herhaling aanwezig is.
4.5.
De rechtbank is van oordeel dat het geheel van omstandigheden aanleiding kon vormen voor verweerder om eiser aan te merken als een voldoende ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang voor de samenleving. Verweerder heeft in de besluitvorming genoegzaam gemotiveerd op grond van welke feiten en omstandigheden hij tot het ongewenst verklaren is gekomen. Het betoog van eiser leidt niet tot een andersluidend oordeel.
5. Over het beroep op 8 EVRM en het evenredigheidsbeginsel wordt als volgt overwogen.
5.1
Eiser betoogt dat hij privéleven in Nederland heeft opgebouwd. Het eindigen van het verblijfsrecht en het ongewenst verklaren beschouwt eiser als een inbreuk op zijn privéleven. Daarnaast acht eiser het onzorgvuldig dat verweerder hem niet heeft gehoord in bezwaar, terwijl het om een ingrijpend besluit gaat.
5.2.
Verweerder stelt dat het enkele feit dat eiser in het verleden rechtmatig verblijf heeft gehad in de zin van het Unierecht niet maakt dat hij beschermingswaardig privéleven heeft opgebouwd. Verder heeft verweerder van belang geacht dat eiser in Nederland geen vaste woon-of verblijfplaats heeft en ook niet beschikt over een sociaal netwerk. Het afzien van de hoorplicht maakt volgens verweerder niet dat niet kan worden beoordeeld of in overeenstemming met het evenredigheidsbeginsel is beslist.
5.3.
De rechtbank overweegt dat uit het primaire besluit volgt dat eiser tijdens zijn verblijf in Nederland van 21 mei 2018 tot en met 14 juli 2019 arbeid in loondienst heeft verricht bij [bedrijf] in [plaats]. Dit dient in het voordeel van eiser mee te wegen. Echter legt deze omstandigheid onvoldoende gewicht in de schaal om tot een ander oordeel te komen ten aanzien van de ongewenstverklaring. Dat geldt evenzeer voor de omstandigheid dat eiser na zijn detentie als orderpicker kan gaan werken bij [bedrijf 2] in [plaats]. Verweerder heeft in zijn besluitvorming toereikend gemotiveerd waarom de belangenafweging in het nadeel van eiser uitvalt. Het is de rechtbank niet gebleken dat verweerder een onevenredig besluit heeft genomen door eiser ongewenst te verklaren. Daarnaast heeft eiser zijn stellingen omtrent het opgebouwde privéleven in Nederland niet nader onderbouwd, zodat een beroep op artikel 8 EVRM evenmin slaagt.
5.4.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder in dit geval kunnen afzien van het horen in bezwaar. Verweerder mag met toepassing van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht van het horen afzien als op voorhand redelijkerwijs geen twijfel mogelijk is dat het bezwaar niet kan leiden tot een andersluidend besluit. Gelet op de motivering van het primaire besluit en wat eiser daartegen heeft aangevoerd in bezwaar, is naar oordeel van de rechtbank aan deze maatstaf voldaan. Verweerder heeft daarom terecht van horen afgezien.

Conclusie en gevolgen

6. Verweerder heeft eiser terecht ongewenst verklaard. Het beroep is ongegrond.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.H. de Groot, rechter, in aanwezigheid van mr. R.E.J. Jansen, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.