ECLI:NL:RBDHA:2023:19033

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 november 2023
Publicatiedatum
6 december 2023
Zaaknummer
NL23.17859
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing visumaanvraag kort verblijf en beoordeling van economische en sociale binding met land van herkomst

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvragen voor een visum kort verblijf. De aanvragen zijn door de minister van Buitenlandse Zaken afgewezen met besluiten van 14 juni 2022 en 23 september 2022. Het bestreden besluit van 24 mei 2023 bevestigt deze afwijzing. Eiser, geboren in 1988 en van Indonesische nationaliteit, had eerder een verblijfsvergunning op grond van de Regeling Aziatische horeca, maar verloor zijn rechtmatig verblijf na het intrekken van zijn verlengingsaanvraag. Hij vraagt een visum aan om zijn zaken in Nederland af te ronden, maar verweerder betwist de noodzaak en omstandigheden van zijn verblijf.

De rechtbank behandelt het beroep op 24 oktober 2023, waarbij eiser via videoverbinding aanwezig is. De rechtbank oordeelt dat verweerder terecht heeft vastgesteld dat eiser onvoldoende heeft aangetoond dat zijn verblijf in Nederland noodzakelijk is. De relatie met de referent is niet onderbouwd en er is onduidelijkheid over de reden van het verblijf. Eiser heeft geen bewijsstukken overgelegd die zijn stelling ondersteunen dat hij in Nederland moet zijn voor juridische zaken. De rechtbank concludeert dat eiser zijn economische en sociale binding met Indonesië onvoldoende heeft aangetoond, wat leidt tot de conclusie dat het beroep ongegrond is. Eiser krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.17859

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], V-nummer: [v-nummer], eiser

(gemachtigde: mr. T.Y. Tsang),
en

de minister van Buitenlandse Zaken, verweerder

(gemachtigde: mr. M. Latul).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvragen voor een visum kort verblijf.
1.1.
Verweerder heeft deze aanvragen met de besluiten van 14 juni 2022 en 23 september 2022 afgewezen. Met het bestreden besluit van 24 mei 2023 op het bezwaar van eiser is verweerder bij de afwijzing van de aanvragen gebleven.
2. De rechtbank heeft het beroep op 24 oktober 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser via videoverbinding, de gemachtigde van eiser, S.H.C. Smeets-Tan als tolk, [naam] (referent), en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
3. Eiser is geboren op [geboortedag] 1988 en heeft de Indonesische nationaliteit. Eiser was eerder in het bezit van een verblijfsvergunning op grond van de Regeling Aziatische horeca. Tijdens de verlengingsaanvraag van deze vergunning is eiser vanwege familieomstandigheden teruggereisd naar Indonesië. Eisers werkgever heeft de verlengingsaanvraag ingetrokken, waardoor eiser geen rechtmatig verblijf meer had in Nederland. Eiser heeft vervolgens een visum voor kortdurend verblijf aangevraagd bij referent, een vriend van eiser, in Nederland om zijn zaken in Nederland te kunnen afronden.
4. Verweerder heeft eisers aanvraag afgewezen omdat het doel en de omstandigheden van het voorgenomen verblijf onvoldoende zijn aangetoond en er redelijke twijfel bestaat over eisers voornemen het grondgebied van de lidstaten voor het verstrijken van het visum te verlaten.
Waarom is eiser het niet eens met het bestreden besluit?
5. Eiser vindt dat hij het doel en de omstandigheden van zijn verblijf wel voldoende heeft aangetoond. Eiser en referent hebben in Nederland een vriendschap ontwikkeld en referent regelt zaken voor eiser zoals het contact met instanties. Het doel van eisers verblijf in Nederland is om zijn zaken in Nederland goed af te kunnen ronden. Er loopt nog een uitbuitingszaak bij de Arbeidsinspectie en persoonlijke goederen van eiser bevinden zich nog in Nederland. Eiser vindt dat hij wel economische en sociale binding heeft met Indonesië en verweerder daarom niet hoeft te twijfelen aan zijn voornemen om Nederland tijdig te verlaten. Eiser draagt in Indonesië de zorg over zijn ouders en heeft zijn hele leven in Indonesië gewoond. Hij heeft daar al zijn vrienden, familie en kennissen. Hoewel eiser geen eigen inkomen heeft, beschikt hij over voldoende middelen om zichzelf financieel te onderhouden.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
6. De rechtbank stelt voorop dat de weigeringsgronden die zijn opgenomen in artikel 32, eerste lid, van de Visumcode ieder afzonderlijk voldoende zijn om een visum te weigeren. Volgens vaste rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie beschikt verweerder over een ruime beoordelingsmarge bij de beoordeling van de relevante feiten om te bepalen of één van deze weigeringsgronden van toepassing is. [1] De rechter kan het besluit van verweerder hierover daarom slechts terughoudend toetsen.
7. De rechtbank oordeelt dat verweerder heeft mogen concluderen dat het doel en de omstandigheden van het voorgenomen verblijf onvoldoende zijn aangetoond. Hierbij is van belang dat bij de gedane aanvraag de relatie met de referent niet is onderbouwd en niet duidelijk blijkt dat hij vooral naar Nederland wil komen om bepaalde zaken af te wikkelen. Eerst in bezwaar treedt dit aspect meer naar de voorgrond. Hoewel de rechtbank begrijpt dat eiser het wenselijk vindt om persoonlijk zijn zaken in Nederland af te wikkelen, is echter – ook met hetgeen is aangevoerd in bezwaar – onvoldoende gebleken dat het hiervoor noodzakelijk is dat eiser naar Nederland komt, waardoor in bezwaar onduidelijk is gebleven of eiser primair voor vakantie en een ontmoeting met referent naar Nederland wil komen dan wel om bepaalde zaken af te wikkelen. Hierbij is ook van belang dat eiser geen stukken heeft overgelegd van de rechtszaken die zouden lopen en heeft hij zijn stelling dat de bank zijn persoonlijke aanwezigheid verlangt niet nader onderbouwd.
8. Bij de beoordeling of er redelijke twijfel bestaat over het voornemen van een vreemdeling om het grondgebied van de EU-lidstaten te verlaten voor het verstrijken van de geldigheidsduur van het gevraagde visum, mag verweerder zich laten leiden door de intensiteit van de sociale en economische binding van een vreemdeling met zijn of haar land van herkomst. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat deze binding zodanig is, dat op grond daarvan kan worden aangenomen dat zijn tijdige terugkeer naar Indonesië voldoende gewaarborgd is.
8.1.
Verweerder heeft mogen vaststellen dat eiser zijn economische binding met Indonesië onvoldoende heeft aangetoond. In beroep stelt eiser dat hij geen eigen inkomen heeft maar dat hij wel over voldoende financiële middelen beschikt om zichzelf te onderhouden. Ter zitting is gesteld dat eiser wel een inkomen heeft maar er geen loonstroken zijn in Indonesië. Verweerder heeft mogen overwegen dat eiser niet heeft onderbouwd dat hij werkzaam is als kok in Indonesië. Eiser heeft geen stukken overgelegd waaruit blijkt dat hij over inkomen uit arbeid of anderszins voldoende financiële middelen beschikt.
8.2.
De rechtbank oordeelt dat verweerder ook heeft kunnen vaststellen dat de sociale binding van eiser met Indonesië onvoldoende is aangetoond. Eiser heeft geen eigen gezin in Indonesië en heeft niet aangetoond dat hij de zorg heeft voor directe familieleden. In beroep stelt eiser dat hij in Indonesië de zorg draagt voor zijn ouders en dat andere familieleden deze zorg niet kunnen dragen. Hij wenst zijn ouders en overige familie niet achter te laten in Indonesië. Verweerder heeft hierover mogen overwegen dat eiser niet heeft aangetoond dat hij moet zorgen voor zijn ouders en dat uit eisers verklaringen blijkt dat hij wel nog interesse heeft om opnieuw in Nederland te gaan werken.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Biever, rechter, in aanwezigheid van mr. M.C. Bakker, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Zie het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 19 december 2013, ECLI:EU:C:2013:862, Koushkaki tegen Duitsland.