ECLI:NL:RBDHA:2023:18955

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 november 2023
Publicatiedatum
6 december 2023
Zaaknummer
NL23.34675 en NL23.34676
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Turkse eiser met vrees voor vervolging door Gülen-beweging

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag en het verzoek om een voorlopige voorziening. Eiser, een Turkse nationaliteit, heeft op 5 november 2021 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel ingediend. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft deze aanvraag op 27 oktober 2023 afgewezen als kennelijk ongegrond en een inreisverbod voor twee jaar opgelegd. De rechtbank heeft de zaak op 21 november 2023 behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van de verweerder.

Eiser stelt dat hij in 2019 is aangehouden vanwege zijn vermeende betrokkenheid bij de Gülen-beweging, maar is vrijgelaten zonder verder onderzoek. Hij vreest vervolging bij terugkeer naar Turkije. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris terecht heeft geconcludeerd dat eiser zijn vrees voor vervolging niet aannemelijk heeft gemaakt. De rechtbank vindt dat eiser onvoldoende bewijs heeft geleverd voor zijn claims en dat de staatssecretaris niet onterecht heeft geoordeeld dat de asielaanvraag kennelijk ongegrond is. Eiser heeft ook niet aangetoond dat hij een reëel risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM bij terugkeer naar Turkije.

De rechtbank wijst het beroep van eiser ongegrond en het verzoek om een voorlopige voorziening af. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is informatie gegeven over de mogelijkheid van hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummers: NL23.34675 en NL23.34676
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaken tussen

[eiser], V-nummer: [v-nummer], eiser/verzoeker (hierna: eiser)

(gemachtigde: mr. M.E.M. Jacquemard),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. T.J.M. Schilder).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag en beoordeelt de voorzieningenrechter het verzoek van eiser om een voorlopige voorziening. Eiser heeft op 5 november 2021 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Verweerder heeft met het bestreden besluit van 27 oktober 2023 deze aanvraag in de verlengde procedure afgewezen als kennelijk ongegrond [1] en hem een inreisverbod voor de duur van twee jaar opgelegd. [2]
1.1.
De rechtbank heeft het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening op 21 november 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, M. Özen als tolk en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiser stelt dat hij de Turkse nationaliteit heeft en geboren is op [geboortedag] 1965. Eiser heeft aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij in 2019 is aangehouden omdat zijn buurvrouw bij de politie had aangegeven dat hij een aanhanger is van de Gülen-beweging. Eiser is vrijgelaten zonder dat nader onderzoek is verricht en vervolgens vertrokken uit Turkije. Eiser vreest dat hij bij terugkeer vervolgd zal worden vanwege toegedichte betrokkenheid bij de Gülen-beweging. Hij was namelijk in 2001 en 2002 werkzaam op een schip dat gelieerd is aan de Gülen-beweging en hij heeft een rekening op naam bij de Gülen-gelieerde Asya bank. Bovendien heeft hij gehoord dat vier van zijn collega’s zijn aangehouden omdat zij vanwege hun bankrekening bij de Asya bank door de Turkse autoriteiten in verband worden gebracht met de Gülen-beweging.
3. Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
  • identiteit, nationaliteit en herkomst;
  • in contact gekomen met de Gülen-beweging;
  • aanhouding.
Verweerder heeft de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser geloofwaardig gevonden. Verweerder heeft ook geloofwaardig gevonden dat eiser is opgepakt omdat zijn buurvrouw bij de politie had gemeld dat hij een Gülen-aanhanger is. Het relevante element ‘in contact met de Gülen-beweging’ heeft verweerder deels geloofwaardig gevonden. Verweerder gelooft dat eiser een bankrekening heeft bij de Asya bank, dat collega’s van eiser zijn aangehouden door de politie en dat hij op een boot heeft gewerkt. Verweerder acht echter niet geloofwaardig dat eisers collega’s zijn aangehouden vanwege hun banden met de Gülen-beweging en dat de boot waarop eiser werkzaam was, gelieerd is aan de Gülen-beweging. Dat eiser een bankrekening heeft bij de Asya bank en dat hij is aangehouden leidt er volgens verweerder niet toe dat hij moet worden aangemerkt als een vluchteling in de zin van het Vluchtelingenverdrag [3] of dat hij een reëel risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM [4] bij terugkeer naar Turkije.
Waarom is eiser het niet eens met het bestreden besluit?
4. Eiser stelt dat verweerder bij de beoordeling onvoldoende rekening heeft gehouden met de ernst van wat hem is overkomen en de situatie van personen die geassocieerd worden met de Gülen-beweging in Turkije. Ten aanzien van de geloofwaardigheid van het relaas heeft verweerder niet mogen tegenwerpen dat hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn collega’s zijn opgepakt omdat zij in verband worden gebracht met de Gülen-beweging. Verweerder verwacht ten onrechte dat hij met stukken onderbouwt hoe de Turkse autoriteiten aan de bankgegevens van zijn collega’s zijn gekomen en dat de boot waar hij op heeft gewerkt gelieerd is aan de Gülen-beweging. Verweerder heeft ook ten onrechte gesteld dat het onlogisch is dat hij na zijn aanhouding zonder nader onderzoek is vrijgelaten. Verder had zijn asielaanvraag niet afgewezen mogen worden als kennelijk ongegrond, omdat hij pas na twee weken na het verlopen van zijn visum asiel heeft aangevraagd. Ten slotte voert hij aan dat verweerder geen inreisverbod had mogen opleggen omdat hij voor zijn werk als zeevaarder toegang tot het Schengengebied moet hebben.

Wat is het oordeel van de rechtbank?

Geloofwaardigheid
5. De rechtbank is van oordeel dat verweerder heeft mogen tegenwerpen dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn collega’s zijn opgepakt vanwege toegedichte betrokkenheid bij de Gülen-beweging. Uit de verklaring van eiser dat hij van een collega die is opgepakt heeft gehoord over de arrestaties van zijn collega’s, heeft verweerder mogen afleiden dat die collega net als eiser is vrijgelaten en dat het daardoor onwaarschijnlijk is dat die collega is opgepakt vanwege betrokkenheid bij de Gülen-beweging. De verklaring van eiser in de zienswijze en in beroep dat hij van een andere [naam 1] dan een van de [naam 1]’s die volgens hem zijn gearresteerd, van de arrestaties heeft gehoord, strookt niet met een logische lezing van het rapport van het nader gehoor. [5] Daarbij komt dat eiser verklaard heeft dat de Turkse autoriteiten aan de hand van bank documenten erachter zijn gekomen dat zijn collega’s bij de Gülen-beweging zitten. Eiser heeft echter niet duidelijk kunnen maken hoe de Turkse autoriteiten aan deze documenten zijn gekomen en verweerder heeft hem dit tegen kunnen werpen. Verweerder heeft ook niet aannemelijk kunnen achten dat de boot waar eiser op heeft gewerkt gelieerd is aan de Gülen-beweging, nu eiser dit zelf enkel van horen zeggen heeft vernomen en heeft gebaseerd op de felicitaties die zij van [naam 2] kregen tijdens de feestdagen. De rechtbank volgt niet dat niet in redelijkheid van eiser verwacht kan worden dat hij een en ander met stukken onderbouwt. Het is immers aan eiser om zijn asielrelaas aannemelijk te maken. Daarbij komt dat verweerder ook niet enkel vanwege het ontbreken van documenten heeft geconcludeerd dat het asielrelaas van eiser ongeloofwaardig is.
Aannemelijkheid vrees
6. De rechtbank is van oordeel dat verweerder heeft mogen concluderen dat eiser zijn vrees om vervolgd te worden vanwege toegedichte betrokkenheid bij Gülen-beweging niet aannemelijk heeft gemaakt. De rechtbank volgt eiser in zijn betoog dat uit de algemeen ambtsberichten [6] waar hij naar heeft verwezen, blijkt dat er een mate van willekeur bestaat bij het vervolgen van vermeend Gülenisten. Verweerder heeft zich echter op het standpunt mogen stellen dat, zoals ter zitting is toegelicht, uit eisers verklaring dat hij door de politie is vrijgelaten en dat er geen nader onderzoek heeft plaatsgevonden, blijkt dat de Turkse autoriteiten hem niet beschouwen als een aanhanger van de Gülen-beweging. De verklaring van eiser dat hij is opgepakt op een adres waar hij niet ingeschreven stond en dat hij daarom daarna niet meer vindbaar was voor de politie, heeft verweerder niet hoeven volgen. In dat verband heeft verweerder mogen stellen dat het gegeven dat eiser niet op zijn eigen adres is opgepakt de politie bij een verdenking van betrokkenheid bij de Gülen-beweging juist meer aanleiding zou hebben gegeven eiser niet vrij te laten zonder nader onderzoek te verrichten. Verweerder heeft bij de beoordeling van de vrees van eiser ook mogen betrekken dat eiser zich ook tot de autoriteiten van Frankrijk, Spanje en België had kunnen wenden met een verzoek om internationale bescherming alvorens hij aankwam in Nederland, maar dat hij heeft nagelaten dit te doen. Ook is ter zitting gebleken dat eiser, in tegenstelling tot wat in de beroepsgronden is gesteld, geen geldig visum had bij binnenkomst in Nederland. Dit betekent dat eiser al sinds november 2019 illegaal in Nederland verblijft en pas asiel heeft aangevraagd toen hij in aanraking kwam met de vreemdelingenpolitie in november 2021. [7] Verweerder heeft mogen concluderen dat deze handelwijze afdoet aan eisers gestelde behoefte aan internationale bescherming.
Kennelijk ongegrond
7. De rechtbank is van oordeel dat verweerder de asielaanvraag van eiser heeft mogen afwijzen als kennelijk ongegrond. Niet in geschil is dat eiser Nederland onrechtmatig is binnengekomen. Dat eiser van plan was zo snel mogelijk weer te gaan varen en geen behoefte had aan vast verblijf hier is geen gegronde reden om niet zo snel mogelijk bij de autoriteiten een verzoek om internationale bescherming te doen. Van iemand die oprecht behoefte heeft aan internationale bescherming, mag dit verwacht worden.
Inreisverbod
8. De rechtbank is van oordeel dat verweerder geen aanleiding heeft hoeven zien eiser geen inreisverbod op te leggen. Eiser heeft gesteld dat een inreisverbod een belemmering vormt voor zijn werk als zeevaarder, maar verweerder heeft erop mogen wijzen dat schepen onder een bepaalde vlag varen en internationale bescherming genieten en dat eiser voor werk op zee of in de haven niet aan land hoeft. Een belemmering is dus niet aan de orde.

Conclusie en gevolgen

9. Verweerder heeft de aanvraag op goede gronden afgewezen als kennelijk ongegrond. Het beroep is ongegrond.
10. Omdat op het beroep is beslist, bestaat er geen aanleiding meer voor het treffen van een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter wijst het verzoek daarom af.
10. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.W. Griffioen, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. J.J. Yilmaz, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak op het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen een week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vreemdelingenwet (Vw) in samenhang met artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder h, Vw.
2.Op grond van artikel 66a, eerste lid, aanhef en onder a, Vw in samenhang met artikel 62, tweede lid, aanhef en onder b, Vw.
3.Verdrag betreffende de status van vluchtelingen.
4.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
5.Zie pagina 13 van het verslag van het nader gehoor.
6.Zie pagina 42 van het Algemeen Ambtsbericht Turkije van maart 2021 en pagina 41 van het Algemeen Ambtsbericht Turkije van maart 2022.
7.Zie pagina 10 van het verslag van het aanmeldgehoor.