ECLI:NL:RBDHA:2023:18953

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 december 2023
Publicatiedatum
6 december 2023
Zaaknummer
NL23.32820
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van Eritrese eiser met ongeloofwaardige identiteit en nationaliteit; beroep gegrond verklaard

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser, van Eritrese nationaliteit, heeft op 13 december 2021 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, welke op 13 oktober 2023 als kennelijk ongegrond is afgewezen. De rechtbank heeft de zaak op 21 november 2023 behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van verweerder en een tolk.

Eiser stelt dat hij [naam] heet en dat hij in Eritrea is geboren op [geboortedag 1] 1991. Verweerder heeft echter andere personalia vastgesteld op basis van vingerafdrukken, waarbij eiser als Ethiopiër is geregistreerd. Eiser heeft zijn asielaanvraag onderbouwd met claims van vervolging vanwege zijn seksuele geaardheid en de vrees voor dienstplicht in Eritrea. Verweerder heeft de identiteit en herkomst van eiser als ongeloofwaardig beoordeeld, wat leidde tot de afwijzing van de asielaanvraag.

De rechtbank oordeelt dat verweerder ten onrechte geen terugkeerbesluit heeft genomen, wat vereist is na de afwijzing van de asielaanvraag. De rechtbank stelt vast dat het ontbreken van een terugkeerbesluit betekent dat het bestreden besluit niet in stand kan blijven. De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt het bestreden besluit en draagt verweerder op om binnen 12 weken een nieuw besluit te nemen. Tevens veroordeelt de rechtbank verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.674,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.32820

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], V-nummer: [v-nummer], eiser

(gemachtigde: mr. J.J. Eizenga),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. T.J.M. Schilder).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van de asielaanvraag van eiser. Hij heeft op 13 december 2021 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Verweerder heeft met het bestreden besluit van 13 oktober 2023 deze aanvraag in de verlengde procedure afgewezen als kennelijk ongegrond. [1]
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 21 november 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, S.B. Aniania als tolk en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiser stelt dat hij [naam] heet, van Eritrese nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedag 1] 1991. Verweerder hanteert de naam [eiser] en de geboortedatum [geboortedag 2] 1984, omdat op basis van de vingerafdrukken van eiser naar voren is gekomen dat hij onder deze personalia geregistreerd staat. Uit de registratie is ook naar voren gekomen dat eiser de Ethiopische nationaliteit heeft.
3. Eiser heeft aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij op zeventienjarige leeftijd uit Eritrea is vertrokken omdat hij vreesde om zijn dienstplicht te moeten vervullen en vanwege zijn homoseksuele geaardheid. Eiser heeft vervolgens ongeveer veertien jaar in Ethiopië verbleven. In Ethiopië is eiser mishandeld en misbruikt door de politie, waardoor hij besmet is geraakt met HIV. Zijn medische behandeling in Ethiopië is stopgezet vanwege zijn homoseksuele geaardheid. Eiser is vervolgens in november 2021 vertrokken uit Ethiopië. Indien eiser moet terugkeren naar Eritrea vreest hij voor onbepaalde tijd in dienst te moeten en vervolgd te worden vanwege zijn seksuele geaardheid en omdat hij het land illegaal heeft verlaten. Daarnaast is een medische behandeling van zijn HIV-besmetting niet mogelijk in Eritrea.
4. Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
 identiteit, nationaliteit en herkomst;
 dienstplicht Eritrea;
 illegale uitreis Eritrea;
 homoseksualiteit;
 problemen als gevolg van homoseksualiteit.
De identiteit, nationaliteit en herkomst acht verweerder niet geloofwaardig. Omdat de nationaliteit, identiteit en herkomst van eiser niet geloofwaardig is gevonden, heeft verweerder de overige relevante elementen niet op geloofwaardigheid beoordeeld.
Waarom is eiser het niet eens met het bestreden besluit?
5. Eiser stelt dat hij geen Eritrese identificerende documenten heeft kunnen overleggen omdat hij in bewijsnood verkeert. Verweerder moet zijn identiteit, nationaliteit en herkomst vaststellen met een taalanalyse aan de hand van de variant van het Tigrinya dat hij spreekt, in combinatie met zijn kennis van de leefomgeving, omdat hij in Eritrea heeft gewoond. Verweerder heeft ook ten onrechte geconcludeerd dat niet aannemelijk is dat het Ethiopische paspoort dat hij bij zijn Italiaanse visumaanvraag heeft overgelegd vervalst is. Gelet op de omstandigheden die eiser naar voren heeft gebracht heeft verweerder ook ten onrechte geconcludeerd dat hij geen reëel risico loopt op een schending van artikel 3 van het EVRM [2] bij terugkeer naar Eritrea. Als niet gevolgd wordt dat eiser de Eritrese nationaliteit en afkomst heeft kan hij ook niet veilig terugkeren naar Ethiopië, omdat hij ook daar vervolgd zal worden dan wel een reëel risico loopt op onmenselijke of vernederende behandeling vanwege zijn homoseksuele geaardheid en ook daar niet medisch behandeld kan worden voor zijn HIV-besmetting. Bovendien is sprake van een gebrek in het terugkeerbesluit nu er geen land van terugkeer is genoemd. Tot slot stelt eiser dat hem rechtmatig verblijf moet worden toegekend op grond van artikel 8 van het EVRM. Hij bezoekt namelijk wekelijks het graf van zijn overleden partner.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
6. De rechtbank stelt vast dat er geen sprake is van een gebrek in het terugkeerbesluit, zoals gesteld door eiser in de gronden, maar dat er in het geheel geen terugkeerbesluit is genomen door verweerder. In de beschikking en ter zitting heeft verweerder gesteld dat dit niet vereist is, nu aan eiser voorlopig uitstel van vertrek is verleend op grond van artikel 64 van de Vw. Het verlenen van (voorlopig) uitstel van vertrek heeft volgens verweerder namelijk tot gevolg dat eiser voor de duur van het verleende uitstel rechtmatig verblijf heeft op grond van artikel 8, eerste lid, onder j, Vw. Het besluit tot afwijzing van de asielaanvraag geldt daarom niet als terugkeerbesluit.
7. De rechtbank volgt verweerder niet in dit standpunt en overweegt hiertoe als volgt. In de uitspraak van de hoogste bestuursrechter van 8 juni 2022 [3] staat dat het afwijzende asielbesluit, als aan de vreemdeling geen verblijfsrecht of verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 6, vierde lid, van de Terugkeerrichtlijn is verleend, tot gevolg heeft dat de vreemdeling, zodra dit besluit is vastgesteld, niet langer aan de voorwaarden voldoet voor toegang dan wel verblijf of vestiging in de lidstaat in kwestie, zodat zijn verblijf dan illegaal wordt in de zin van artikel 3, aanhef en onder 2, van de Terugkeerrichtlijn. [4] Verder staat in voormelde uitspraak dat het feit dat aan een vreemdeling uitstel van vertrek is verleend op grond van artikel 64 Vw, en er dus op grond nationaal recht [5] sprake is van rechtmatig verblijf, niet betekent dat het verblijf niet meer illegaal is in de zin van artikel 3, aanhef en onder 2, van de Terugkeerrichtlijn. Ten eerste, omdat de wetgever met artikel 64 Vw heeft beoogd om artikel, 9 tweede lid, van de Terugkeerrichtlijn te implementeren en dat hieruit volgt dat pas uitstel van vertrek aan de vreemdeling kan worden verleend, nadat met het oog op de fysieke verwijdering van de vreemdeling een terugkeerbesluit is genomen. Ten tweede, omdat bij verlening van (voorlopig) uitstel van vertrek slechts toestemming is verleend aan de vreemdeling om op het Nederlandse grondgebied te blijven totdat er geen medische beletselen meer zijn om het vertrek te bewerkstelligen. Die toestemming levert de vreemdeling geen verblijfsrecht of verblijfsvergunning op waarmee aan de voorwaarden voor toegang, verblijf of vestiging in de Nederlandse wet- en regelgeving kan worden voldaan. Hierom kan het op grond van artikel 64 van de Vw 2000 aan de vreemdeling verleende uitstel van vertrek niet worden aangemerkt als een 'zelfstandige verblijfsvergunning of een andere vorm van toestemming tot verblijf' in de zin van artikel 6, vierde lid, van de Terugkeerrichtlijn.
8. Dit betekent dat, ongeacht of (voorlopig) uitstel van vertrek is verleend, op verweerder de verplichting rust om na afwijzing van de asielaanvraag een terugkeerbesluit te nemen [6] waarin verweerder, zoals terecht gesteld door eiser, een land van terugkeer moet noemen. [7] Nu verweerder heeft nagelaten dit te doen, kan het bestreden besluit niet in stand blijven.
9. Het beroep is reeds hierom gegrond. Dat betekent dat de overige gronden geen bespreking meer behoeven.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Gelet op de omstandigheden in deze zaak ziet de rechtbank aanleiding verweerder daarvoor een termijn van 12 weken te stellen.
10. Nu het beroep gegrond is, veroordeelt de rechtbank verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.674,-. [8]

Beslissing

De rechtbank:
 verklaart het beroep gegrond;
 vernietigt het bestreden besluit;
 draagt verweerder op binnen 12 weken een nieuw besluit te nemen op de aanvraag met inachtneming van deze uitspraak;
 veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.674,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.W. Griffioen, rechter, in aanwezigheid van mr. J.J. Yilmaz, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen een week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vreemdelingenwet (Vw).
2.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
3.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 8 juni 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1530.
4.Zie punten 41 en 59 van het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 19 juni 2018, ECLI:EU:C:2018:465.
5.Op grond van artikel 8, aanhef en onder j, Vw.
6.Op grond van artikel 6, eerste lid, van de Terugkeerrichtlijn.
7.Zie de uitspraak van de Afdeling van 29 augustus 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2506.
8.1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 1.