ECLI:NL:RBDHA:2023:18946

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 november 2023
Publicatiedatum
6 december 2023
Zaaknummer
NL23.32374 en NL23.32375
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en Dublinverordening: beoordeling van de verantwoordelijkheidsverdeling tussen Nederland en Ierland

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 november 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een asielzoeker, eiser, en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder. Eiser, van Pakistaanse nationaliteit, had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, maar verweerder weigerde deze in behandeling te nemen op grond van de Dublinverordening, waarbij Ierland als verantwoordelijk land werd aangewezen. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, waarbij hij aanvoerde dat Ierland zijn internationale verplichtingen niet nakomt en dat hij na overdracht aan Ierland in een onveilige situatie zou belanden.

De rechtbank heeft de zaak op 9 november 2023 behandeld, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en verweerder vertegenwoordigd was door zijn gemachtigde. Tijdens de zitting is ook een tolk aanwezig geweest. De rechtbank oordeelde dat verweerder onvoldoende had gemotiveerd waarom de asielaanvraag van eiser niet in behandeling moest worden genomen, en dat de overgelegde stukken onvoldoende waren betrokken bij de beoordeling van de situatie in Ierland. De rechtbank heeft vastgesteld dat de tekortkomingen in de Ierse opvangvoorzieningen niet adequaat waren beoordeeld door verweerder, en dat de vergelijking met de opvangproblematiek in België niet goed was gemaakt.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd, maar de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten. Dit betekent dat de situatie van eiser niet direct verbeterd is, maar dat de rechtbank wel heeft erkend dat de motivering van verweerder tekortschiet. Eiser heeft recht op een vergoeding van zijn proceskosten, die door de rechtbank zijn vastgesteld op € 2.511,-. Het verzoek om een voorlopige voorziening is afgewezen, omdat het beroep gegrond is verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummers: NL23.32374 en NL23.32375
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaken tussen

[eiser/verzoeker], V-nummer: [v-nummer], eiser/verzoeker (hierna: eiser)

(gemachtigde: mr. T. Thissen),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. T. Stelpstra)

Procesverloop

Bij besluit van 12 oktober 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Ierland verantwoordelijk is voor de behandeling ervan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep, samen met het verzoek om een voorlopige voorziening, op 9 november 2023 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. T.M. Butt heeft als tolk deelgenomen aan de zitting.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiser stelt de Pakistaanse nationaliteit te hebben en te zijn geboren op [geboortedag] 1984. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen, omdat Ierland verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling daarvan. [1]
Wat vindt eiser in beroep?
2. Eiser is van oordeel dat het bestreden besluit in strijd met het zorgvuldigheids- en motiveringsbeginsel tot stand gekomen is. Eiser heeft concrete en actuele aanwijzingen naar voren gebracht dat Ierland zijn internationale verplichtingen niet nakomt en dat eiser na overdracht op straat zal belanden. Uit het door eiser in de zienswijze overgelegde negental bijlagen met nieuwsberichten volgt dat asielzoekers, waaronder vrouwen en kinderen, al meer dan een jaar buiten op straat moeten slapen. Deze nieuwsberichten zijn bovendien bijna allemaal van dit jaar en moeten in samenhang gezien te worden. Uit de stukken blijkt dat klagen effectief zinloos is, aangezien uit de zevende bijlage volgt dat de regering geen opvang aan vreemdelingen verleent, terwijl ze hier wel door de hoogste rechter toe gedwongen zijn. De opvangsituatie is dan ook te vergelijken met die van België. Verweerder is hier in het bestreden besluit summier op ingegaan en heeft ten onrechte niet gemotiveerd waarom uit de overgelegde stukken niet zou volgen dat de tekortkomingen in de Ierse opvangvoorzieningen niet de bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid als bedoeld in het Jawo-arrest bereiken. De bewijslast ligt nu bij verweerder. Verweerder heeft ten onrechte geen toepassing gegeven aan artikel 17, eerste lid van de Dublinverordening.
3. In het bestreden besluit stelt verweerder dat hij geen aanleiding ziet om toepassing te geven aan artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening. Eiser heeft volgens verweerder in de zienswijze niet geconcretiseerd dat er na overdracht aan Ierland een situatie zou kunnen ontstaan waarbij aan de zwaarwegendheidsdrempel van het Jawo-arrest zou zijn voldaan. De overgelegde stukken zouden namelijk geen betrekking hebben op de specifieke situatie van eiser en veel van de artikelen zouden gedateerd zijn. Ook verschilt de situatie in Ierland volgens verweerder niet dermate van die in Nederland, bijvoorbeeld wat betreft het gebrek aan opvangplekken voor asielzoekers, dat Nederland eiser moet opnemen in de nationale asielprocedure. Bovendien zouden de op het gebied van asiel geldende richtlijnen ook van toepassing zijn op de asielprocedure in Ierland en zou eiser, als Ierland zich hier niet aan houdt, zich kunnen beklagen bij de Ierse autoriteiten.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
4. De rechtbank is het met eiser eens dat verweerder hiermee onvoldoende gemotiveerd is ingegaan op wat in de zienswijze is aangevoerd en de stukken die daarbij zijn overgelegd. Verweerder heeft in het bestreden besluit niet alle omstandigheden die eiser heeft aangevoerd, met verwijzing naar de stukken, kenbaar betrokken bij de beoordeling in het kader van artikel 17 van de Dublinverordening. De rechtbank stelt vast dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom uit de door eiser aangedragen stukken niet zou volgen dat de tekortkomingen in de Ierse opvangvoorzieningen niet de drempel van zwaarwegendheid bereiken. De enkele stelling in het bestreden besluit dat veel van de stukken gedateerd zouden zijn en niet op de specifieke situatie van eiser zien, is daarvoor onvoldoende. Ook heeft verweerder de vergelijking van eiser met de opvangproblematiek in België onvoldoende betrokken in het bestreden besluit. Gelet op dit motiveringsgebrek zal de rechtbank het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen.
5. De rechtbank ziet evenwel aanleiding om de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand te laten met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder a, van de Awb [2] en overweegt daartoe als volgt.
5.1
Verweerder heeft ter zitting alsnog gemotiveerd waarom de stukken die eiser heeft aangevoerd en die niet kenbaar in het bestreden besluit zijn betrokken, niet maken dat verweerder de asielaanvraag van eiser onverplicht aan zich moet trekken. Verweerder heeft ter zitting alle stukken besproken en heeft kunnen overwegen dat veel van de bronnen van algemene aard zijn. Weliswaar wordt er in bijlage zeven en acht gesproken van ‘op straat slapen’ en volgt er uit andere stukken dat er sprake is van een
housingcrisis, maar verweerder heeft zich op het standpunt mogen stellen dat hier niet uit volgt dat asielzoekers al meer dan een jaar daadwerkelijk op straat moeten slapen. Uit geen van de bronnen wordt duidelijk wat de precieze omstandigheden zijn die ertoe hebben geleid dat geïnterviewde personen op straat slapen. Ook is van belang dat de informatie enigszins gedateerd is, aangezien de laatste, hiertoe relevante bron van 15 juni 2023 dateert. Weliswaar kan er een periode geweest zijn dat er geen opvang geboden kon worden, maar verweerder heeft niet ten onrechte gesteld dat dit een periode van korte duur is geweest. Ook in Nederland was er in die tijd een korte periode dat er geen opvang kon worden geboden. Daarnaast volgt uit geen van de bronnen dat Dublinclaimanten niet in aanmerking zouden komen voor opvang.
5.2
Voorts heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat Ierland met het claimakkoord heeft gegarandeerd om het asielverzoek met inachtneming van alle richtlijnen in behandeling te nemen en dat eiser bij voorkomende problemen kan klagen bij de Ierse autoriteiten. Hierbij is van belang dat uit productie 7 volgt dat klagen zinvol is, aangezien hieruit blijkt dat het Ierse hooggerechtshof heeft geoordeeld dat het niet bieden van opvang onrechtmatig is. Dat de Ierse regering volgens dit stuk vanaf 19 mei (2023) 300 asielzoekers ondanks de uitspraak van het hooggerechtshof nog geen opvang heeft kunnen bieden, betekent op zichzelf niet dat klagen zinloos is. Verweerder heeft in dit verband kunnen stellen dat uit alle bronnen volgt dat de opvangproblematiek urgentie heeft bij de Ierse autoriteiten en dat ze hiervoor daadwerkelijk een oplossing proberen te vinden. De situatie is dan ook niet met die van België te vergelijken, aangezien er in België op grote schaal geen uitvoering zou zijn gegeven aan uitspraken van rechters. Tot slot heeft verweerder niet ten onrechte kunnen betrekken dat ook van belang is dat eiser niet uit eigen ervaring spreekt, nu hij niet zelf in Ierland asiel heeft aangevraagd en geen opvang heeft genoten. Gelet op het voorgaande heeft verweerder het motiveringsgebrek hersteld.

Conclusie en gevolgen

Beroep
6. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank ziet echter gelet op wat hiervoor onder 5.1 en 5.2 is overwogen aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten.
Voorlopige voorziening
7. Gegeven de beslissing in de hoofdzaak is er geen grond meer voor het treffen van de gevraagde voorlopige voorziening, zodat het verzoek wordt afgewezen.
Proceskosten
8. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiser een vergoeding van zijn proceskosten. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.511,- (1 punt voor het indienen van het beroepsschrift, 1 punt voor het indienen van het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond
  • vernietigt het bestreden besluit,
  • bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven,
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.674,-.
De voorzieningenrechter:
  • wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 837,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.W. Griffioen, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van A.E. Wadman, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:

Rechtsmiddel

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak kunt u, voor zover dit ziet op het beroep, een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen één week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.
Tegen de beslissing op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
2.Algemene wet bestuursrecht.