ECLI:NL:RBDHA:2023:1891

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 februari 2023
Publicatiedatum
20 februari 2023
Zaaknummer
22-8315
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een verzoek om voorlopige voorziening en beroep tegen een last onder dwangsom in het kader van omgevingsrecht

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 16 februari 2023, wordt het verzoek van eiseres, een B.V. gevestigd te Den Haag, om een voorlopige voorziening te treffen tegen een besluit van het College van burgemeester en wethouders van Den Haag, behandeld. Het bestreden besluit, genomen op 29 november 2022, verklaarde het bezwaar van eiseres tegen een opgelegde last onder dwangsom ongegrond. Deze last was opgelegd omdat eiseres niet voldeed aan de voorwaarde van de omgevingsvergunning, die vereiste dat er vijf parkeerplaatsen beschikbaar en toegankelijk moesten zijn voor het hotel dat zij exploiteert.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 2 februari 2023 behandeld, waarbij zowel de gemachtigde van eiseres als de gemachtigde van het college aanwezig waren. De voorzieningenrechter concludeerde dat het verzoek om voorlopige voorziening niet kon slagen, omdat de last onder dwangsom rechtmatig was opgelegd. Eiseres had betoogd dat zij met de combinatie van parkeerplaatsen aan twee verschillende adressen voldeed aan de parkeereis, maar het college was van mening dat de parkeerplaatsen aan het derde adres niet in overeenstemming waren met de bestemming ‘Bedrijf’ die daar geldt.

De voorzieningenrechter oordeelde dat de last onder dwangsom niet onduidelijk was en dat de opgelegde dwangsom van € 20.000,- proportioneel was, gezien de ernst van de overtreding. De rechter verlengde de begunstigingstermijn voor het voldoen aan de last tot 16 maart 2023. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard, en er werd geen voorlopige voorziening getroffen. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor eiseres om te voldoen aan de voorwaarden van de omgevingsvergunning en de geldende bestemmingsplannen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummers: SGR 22/8315 en SGR 22/8316
uitspraak van de voorzieningenrechter van 16 februari 2023 op het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening in de zaken tussen
[eiseres] B.V., gevestigd te Den Haag, (eiseres)
(gemachtigde: mr. M.M. Pielage),
en
het College van burgemeester en wethouders van Den Haag, (het college)
(gemachtigde: mr. M.R. Prins).

1.Inleiding

1.1
In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek van eiseres om bij wege van een voorlopige voorziening een besluit van het college van 29 november 2022 (het bestreden besluit) te schorsen. In het bestreden besluit is het bezwaar van eiseres tegen de aan eiseres opgelegde last onder dwangsom ongegrond verklaard.
1.2
Het college heeft op het verzoek gereageerd met een verweerschrift.
1.3
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 2 februari 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: [A] namens eiseres, de gemachtigde van eiseres, de gemachtigde van het college en [B] en ing. [C], namens het college.
1.4
Omdat de voorzieningenrechter na de zitting tot de conclusie is gekomen dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak beslist hij ook op het beroep van eiseres. Artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.

2.Voorgeschiedenis

2.1
Door het college is op 2 oktober 2020 aan eiseres een omgevingsvergunning verleend voor het verbouwen van het kantoor aan de [adres 1] [nummer 1] in [plaats] tot, onder meer, hotel op de begane grond en de verdiepingen (de omgevingsvergunning). In de omgevingsvergunning is een voorschrift opgenomen dat inhoudt dat voordat het hotel in gebruik mag worden genomen vijf parkeerplaatsen aan de [adres 2] [nummer 2] in Den Haag beschikbaar en toegankelijk moeten zijn voor het personeel en bezoekers van het hotel (het parkeervoorschrift).
2.2
In april 2022 heeft het college eiseres met een kennisgeving van een last onder dwangsom laten weten dat het van mening is dat het hotel in gebruik is genomen zonder dat voldaan is aan de voorwaarde dat vijf parkeerplaatsen beschikbaar zijn. Eisers heeft in antwoord hierop het college bericht dat een deel van de parkeerplaatsen aan de [adres 2] [nummer 2] niet kon worden gerealiseerd en eiseres op zoek is gegaan naar een andere parkeeroplossing. Deze parkeeroplossing is gevonden aan de [adres 3] [nummer 3] in Den Haag, waar eiseres drie parkeerplaatsen heeft gehuurd. Eiseres stelde dat hiermee is voldaan aan de voorwaarde dat vijf parkeerplaatsen beschikbaar en toegankelijk moeten zijn ten behoeve van het hotel.
2.3
Begin mei 2022 heeft eiseres bij gemeente Den Haag een aanvulling ingediend met betrekking tot het parkeervoorschrift, bestaande uit gebruik van de drie parkeerplaatsen aan de [adres 3] [nummer 3] naast de twee parkeerplaatsen aan de [adres 2] [nummer 2]. Deze aanvulling was daarvoor al door eiseres gedeeld met de Dienst Stedelijke Ontwikkeling van gemeente Den Haag.
2.4
Het college volgde niet het standpunt van eiseres dat met de parkeeroplossing aan de [adres 3] [nummer 3] is voldaan aan de voorwaarde van vijf beschikbare en toegankelijke parkeerplaatsen. Volgens het college is parkeren ten behoeve van een hotel niet toegestaan aan de [adres 3] [nummer 3] wegens strijd met de daar geldende bestemming ‘Bedrijf’. Het college heeft eiseres een last onder dwangsom opgelegd met een dwangsom van € 20.000 in verband met de constatering dat het hotel aan de [adres 1] [nummer 1] in gebruik is genomen zonder te voldoen aan de voorwaarde dat vijf parkeerplaatsen beschikbaar zijn (het primaire besluit). Het dictum van het primaire besluit luidt als volgt:

Besluit
Wij leggen u de last onder dwangsom op om op bovengenoemd perceel,binnen 2 weken na dagtekening van dit besluit, de overtreding van artikel 2.1, lid b of artikel 2.3, lid b onder a van de Wabo te beëindigen. De overtreding kan worden beëindigd door:
-
aanpassen aan verleende omgevingsvergunning met kenmerk 202007825/7737600. De gestelde voorwaarde voor het realiseren van vijf parkeerplaatsen dient zo snel mogelijk uitgevoerd te worden.
Indien u niet binnen 2 weken na dagtekening van deze brief de overtreding geheel heeft beëindigd, verbeurt u – na het verstrijken van rechtswege ineens een dwangsom.
2.5
Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit. Met het bestreden besluit heeft het college het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Ter zitting heeft het college verklaard dat het zijn bedoeling was, conform het advies van de Adviescommissie bezwaarschriften, met het bestreden besluit de last aan te passen in de zin dat de verwijzing naar artikel 2.1, lid b, van de Wabo in het dictum van het primaire besluit wordt verwijderd.
2.6
De begunstigingstermijn is door het college verlengd, laatstelijk tot 16 februari 2023.

3.Beoordeling

3.1
De voorzieningenrechter beoordeelt de rechtmatigheid van het bestreden besluit. Eiseres is van mening dat het bestreden besluit meerdere gebreken kent, te weten:
met de twee parkeerplaatsen aan de [adres 2] [nummer 2] en de drie parkeerplaatsen aan de [adres 3] [nummer 3] is voldaan aan de gestelde parkeereis van vijf parkeerplaatsen, het daaraan ten grondslag liggende parkeerbeleid van de gemeente Den Haag en de opgelegde last;
de parkeerplaatsen aan de [adres 2] [nummer 2] en [adres 3] [nummer 3] zijn in lijn met vigerend planologisch beleid;
de opgelegde last is onduidelijk en in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel; en
e opgelegde last onder dwangsom is niet proportioneel, niet evenredig en in strijd met de Richtlijn bestuursrechtelijke dwangmiddelen 2010 van de gemeente Den haag.
Gronden a en b: parkeerplaatsen [adres 2] [nummer 2] en [adres 3] [nummer 3] voldoen aan parkeereis vijf parkeerplaatsen, parkeerbeleid gemeente Den Haag, de last en vigerend planologisch beleid
3.2
Eiseres stelt dat is voldaan aan de gestelde parkeereis van vijf parkeerplaatsen, het daaraan ten grondslag liggende parkeerbeleid van gemeente Den Haag en daarmee ook aan de opgelegde last, nu de drie parkeerplaatsen aan de [adres 3] [nummer 3] zich binnen loopafstand van 500 meter van het hotel bevinden en in totaal vijf parkeerplaatsen toegankelijk en beschikbaar zijn ten behoeve van het hotel: twee parkeerplaatsen aan de [adres 2] [nummer 2] en drie parkeerplaatsen aan de [adres 3] [nummer 3]. Eiseres stelt verder dat, als dit voor de beoordeling van het bestreden besluit van belang zou zijn, de parkeerplaatsen aan de [adres 3] [nummer 3] voldoen aan het bestemmingsplan ‘Scheveningen Dorp’ (bestemmingsplan) op grond van artikel 3.1, dan wel 3.4, dan wel 35.2 van het bestemmingsplan. Artikel 3.1 van het bestemmingsplan omvat de omschrijving van de bestemming ‘Bedrijf’, artikel 3.4 heeft betrekking op afwijking van de gebruiksregels van de bestemming ‘Bedrijf’ en artikel 35.2 ziet op het overgangsrecht in relatie tot gebruik van grond en bouwwerken.
3.2.1.
Met betrekking tot artikel 3.1 van het bestemmingsplan stelt eiseres dat het gebruik van de parkeerplaatsen ten behoeve van het hotel en de verhuur van die parkeerplaatsen aan haar onder het bestemmingsplan toegestane activiteiten zijn die vallen binnen de categorie ‘overige (zakelijke) dienstverlening’, zoals vermeld in bijlage 3 van het bestemmingsplan ‘Parapluherziening Staat van Bedrijfsactiviteiten’. In deze bijlage zijn de activiteiten te vinden die zijn toegelaten binnen de bestemming ‘Bedrijf’. Volgens eiseres heeft het college niet voldoende aandacht besteed aan de vraag wat de bestemming ‘Bedrijf’ inhoudt. Volgens eiseres is door het college erkend dat op de [adres 3] [nummer 3] wordt geparkeerd, ook door elders gevestigde partijen. Eiseres betoogt ook dat het college tijdens de hoorzitting van 23 augustus 2022 in de bezwaarfase heeft gesteld dat “
bedrijven die daar tientallen meters naast gevestigd zijn” binnen het bereik van artikel 3.1 van het bestemmingsplan vallen, maar bedrijven die verderop zijn gevestigd, niet, en dit onderscheid niet is onderbouwd.
3.2.2.
Met betrekking tot artikel 3.4 van het bestemmingsplan stelt eiseres dat met dat artikel van artikel 3.1 van het bestemmingsplan kan worden afgeweken, waardoor het gebruik van de parkeerplaatsen aan de [adres 3] [nummer 3] door eiseres is toegestaan. Het hotel voldoet volgens eiseres aan de voorwaarden voor afwijking van artikel 3.1, nu het gebruik van de parkeerplaatsen aan de [adres 3] [nummer 3] naar zijn aard en milieuhygiënische invloed gelijk kan worden gesteld met in de Parapluherziening Staat van Bedrijfsactiviteiten toegelaten activiteiten binnen de bestemming ‘Bedrijf’.
3.2.3
Met betrekking tot artikel 35.2 van het bestemmingsplan stelt eiseres dat het college heeft erkend dat aan de [adres 3] [nummer 3] wordt geparkeerd door bedrijven die op tientallen meters afstand daarvan zijn gevestigd. Hiertegen is nooit opgetreden. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en daarmee in strijd is, mag worden voortgezet op basis van artikel 35.2, eerste lid, van het bestemmingsplan.
3.3
Het college is van mening dat eiseres niet voldoet aan het vergunningvoorschrift inhoudende dat vijf parkeerplaatsen beschikbaar en toegankelijk zijn, nu het beoogde gebruik door eiseres van de parkeerplaatsen aan de [adres 3] [nummer 3] strijd oplevert met de bestemming ‘Bedrijf’ die daar geldt. Volgens het college is het beoogde gebruik van die parkeerplaatsen door eiseres niet dienstbaar aan de bestemming ‘Bedrijf’ en zijn die parkeerplaatsen om die reden niet een bij de activiteiten die vallen onder de bestemming ‘Bedrijf’ “behorende overige voorziening” in de zin van artikel 3.1 van het bestemmingsplan. Volgens het college bestaat geen uitzicht op legalisatie omdat door eiseres geen aanvraag is ingediend voor een acceptabele alternatieve oplossing voor de ontbrekende drie parkeerplaatsen. Ook is volgens het college geen sprake van belangen die zwaarder wegen of andere omstandigheden op grond waarvan het college zou dienen af te zien van handhaving. Verder stelt het college dat de kortste loopafstand van de [adres 3] [nummer 3] tot het hotel 450 meter bedraagt, terwijl op basis van de Nota Parkeernormen Den Haag 2011 die van kracht was ten tijde van het indienen van de aanvraag voor een omgevingsvergunning een maximale afstand van 350 meter geldt. Om deze redenen voldoet eiseres niet aan de voorwaarde dat vijf parkeerplaatsen toegankelijk en beschikbaar zijn.
3.4
Deze beroepsgrond slaagt niet. De voorzieningenrechter stelt voorop dat tijdens de zitting door het college is verklaard dat de last onder dwangsom betrekking heeft op de beschikbaarheid en toegankelijkheid van vijf parkeerplaatsen ten behoeve van het hotel; het college houdt niet vast aan de voorwaarde van vijf parkeerplaatsen aan de [adres 2] [nummer 2].
Verder wordt overwogen dat hoewel dit niet expliciet is opgenomen in het primaire besluit en het bestreden besluit, de voorwaarde van vijf beschikbare en toegankelijke parkeerplaatsen in redelijkheid dient te worden begrepen als vijf beschikbare en toegankelijke parkeerplaatsen die voldoen aan toepasselijke regelgeving, zoals een bestemmingsplan.
3.4.1.
Ter plaatse van de [adres 3] [nummer 3] geldt de bestemming ‘Bedrijf’. Deze bestemming is, voor zover relevant in deze procedure, als volgt omschreven in artikel 3.1 van het bestemmingsplan:

De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
bedrijfsmatige activiteiten behorend tot de categorieën A en B van bijgevoegde Staat van Bedrijfsactiviteiten functiemenging;
(…)
één en ander met de daarbij behorende gebouwen, bouwwerken geen gebouw zijnde, wegen, groen, water en overige voorzieningen, alsmede de daarbijbehorende kantoren en detailhandel.
3.4.2
De Staat van Bedrijfsactiviteiten functiemenging waaraan in artikel 3.1 van het bestemmingsplan wordt gerefereerd is in 2018 vervangen door het bestemmingsplan ‘Parapluherziening Staat van Bedrijfsactiviteiten’. In bijlage 3 van de ‘Parapluherziening Staat van Bedrijfsactiviteiten’ zijn meerdere bedrijfsactiviteiten te vinden, gecategoriseerd in categorieën A, B en C. De bedrijfsactiviteit ‘hotel’ komt niet voor in bijlage 3 van de Parapluherziening Staat van Bedrijfsactiviteiten. De term ‘Overige zakelijke dienstverlening’ in bijlage 3 van de Parapluherziening Staat van Bedrijfsactiviteiten waarop eiseres zich beroept betreft een rubriek van bedrijfsactiviteiten, en niet een categorie van bedrijfsactiviteiten. Binnen deze rubriek zijn alleen vermeld de bedrijfsactiviteiten ‘Foto- en filmontwikkelcentrales’ en ‘Veilingen voor huisraad, kunst e.d’. De bedrijfsactiviteit ‘hotel’ is niet vermeld binnen deze rubriek, noch de bedrijfsactiviteit ‘verhuur van parkeerplaatsen’. Dit betekent dat de functie ‘hotel’ niet valt onder een activiteit die is toegelaten onder artikel 3.1 van het bestemmingsplan. Daarnaast kan het gebruik van de parkeerplaatsen aan de [adres 3] door eiseres niet gezien worden als een voorziening die hoort bij een bedrijfsactiviteit die valt onder de bestemming ‘Bedrijf’, nu de exploitatie van het hotel zelf niet valt onder een van de activiteiten die is toegelaten onder artikel 3.1 van het bestemmingsplan.
3.4.3
Met betrekking tot het standpunt van eiseres dat het feit dat het hotel gevestigd is aan de [adres 1] [nummer 1] niet in de weg staat aan de kwalificatie van het hotel als ‘Bedrijf’ op grond van artikel 3.1 van het bestemmingsplan in verband met gebruik van de parkeerplaatsen aan de [adres 3] [nummer 3], geldt het volgende. In deze procedure is gebleken dat het college bekend is met het gebruik van de [adres 3] [nummer 3] als parkeerplaats. Ook is in deze procedure gebleken dat het college niet precies weet door wie en onder welke voorwaarden – bijvoorbeeld op basis van een huurovereenkomst – die parkeerplaatsen worden gebruikt.
Niet is vast komen te staan dat bedrijven die een andere functie dan ‘Bedrijf’ vervullen en/of gevestigd zijn buiten het grondgebied met bestemming ‘Bedrijf’ waar de [adres 3] [nummer 3] ligt van het college gebruik mogen maken van de parkeerplaatsen aan de [adres 3] [nummer 3]. Uit de verwijzingen naar “bedrijven die daar tientallen meters naast gevestigd zijn” in het verslag van de hoorzitting van 23 augustus 2022, bezien naast andere verklaringen van de zijde van het college tijdens die hoorzitting, en het beroepschrift volgt niet op evidente wijze dat het zou gaan om bedrijven die in termen van functie niet zouden voldoen aan de bestemming ‘Bedrijf’ en/of gevestigd zijn buiten het grondgebied met bestemming ‘Bedrijf’ waar de [adres 3] [nummer 3] ligt. De verklaringen van het college tijdens de zitting waren meer gericht op het argument dat het gebruik van de parkeerplaatsen aan de [adres 3] [nummer 3] in verband dient te staan met de functie ter plaatse. Op basis van het voorgaande kan niet worden vastgesteld dat het college bedrijven die een andere functie dan ‘Bedrijf’ vervullen en/of gevestigd zijn buiten het grondgebied met bestemming ‘Bedrijf’ waar de [adres 3] [nummer 3] ligt het gebruik van de parkeerplaatsen toestaat en daarmee jegens eiseres arbitrair handelt in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel door eiseres dit gebruik niet toe te staan. Verder biedt het feit dat de [adres 3] [nummer 3] als parkeerplaats gebruikt wordt als zodanig, dus los van de antwoorden op de vragen voor welke functie die parkeerplaatsen worden gebruikt en door wie, geen steun voor het standpunt dat eiseres binnen het bereik van artikel 3.1 van het bestemmingsplan kan vallen.
3.4.4
Met betrekking tot het beroep van eiseres op artikel 3.4 van het bestemmingsplan geldt dat dit artikel niet ingeroepen kan worden als eiseres nog geen begin heeft gemaakt met de voor verlening van die vergunning vereiste procedure; in artikel 3.4 is vermeld dat met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 1. Niet is gebleken of gesteld dat eiseres een aanvraag heeft ingediend om op basis van artikel 3.4 af te wijken van artikel 3.1 van het bestemminsplan. Om deze reden kan het beroep van eiseres op artikel 3.4 van het bestemmingsplan niet kan slagen.
3.4.5
Met betrekking tot het beroep van eiseres op artikel 35.2 van het bestemmingsplan heeft eiseres weliswaar gesteld dat sinds jaar en dag aan de [adres 3] [nummer 3] geparkeerd wordt door bedrijven die tientallen meters verderop zijn gevestigd, maar deze stelling is niet onderbouwd en niet is gesteld dat daar wordt geparkeerd door bedrijven die activiteiten ontplooien die niet voldoen aan de bestemming ‘Bedrijf’ en/of gevestigd zijn buiten het bestemmingsgebied ‘Bedrijf’ waar de [adres 3] [nummer 3] zich bevindt. Om deze reden kan het beroep van eiseres op artikel 35.2 van het bestemmingsplan niet slagen.
Grond c: last onder dwangsom is onduidelijk en in strijd met rechtszekerheidsbeginsel
3.5
Eiseres betoogt dat de in de last onder dwangsom gestelde overtreding en de herstelmaatregel onduidelijk zijn. In dit verband betoogt eiseres dat zij op 9 mei 2022 een verzoek heeft ingediend om aanpassing van het parkeervoorschrift. Ook is onduidelijk wat eiseres dient te doen om het verbeuren van een dwangsom te voorkomen.
3.5.1
Deze grond slaagt niet. Zoals overwogen in rechtsoverweging 3.4, heeft de last betrekking heeft op de voorwaarde vijf parkeerplaatsen beschikbaar en toegankelijk te houden. Tussen partijen bestaat geen onduidelijkheid over dit punt. Met betrekking tot het verzoek van eiseres van 9 mei 2022 tot aanpassing van het parkeervoorschrift geldt dat eiseres heeft gesteld dat zij geen bericht hierover heeft ontvangen van het college. Om deze reden kon eiseres er niet van uitgaan dat het parkeervoorschrift was aangepast conform het verzoek tot aanpassing van eiseres.
3.5.2
Met betrekking tot herstelmaatregelen geldt in de eerste plaats dat deze niet dwingend mogen zijn voorgeschreven; eiseres mag zelf een manier kiezen om te voldoen aan de last. De door eiseres in het beroepschrift gestelde onduidelijkheid van de herstelmaatregel heeft betrekking op de invulling van de herstelmaatregel in het primaire besluit, te weten de vraag waaraan een alternatieve parkeeroplossing dient te voldoen. Uit de tekst van het dictum in het primaire besluit in combinatie met de last, in het bijzonder de voorwaarde van vijf beschikbare en toegankelijke parkeerplaatsen, kan naar het oordeel van de voorzieningenrechter in voldoende mate worden afgeleid wanneer aan de last is voldaan.
3.5.3
De Adviescommissie bezwaarschriften heeft in haar advies ook advies uitgebracht over de herstelmaatregelen. Tijdens de zitting heeft het college verklaard dat het zijn bedoeling was het advies van de Adviescommissie bezwaarschriften, met uitzondering van het deel over de [adres 2] [nummer 2], over te nemen in het bestreden besluit.
Grond d: de opgelegde last onder dwangsom is niet proportioneel, niet evenredig en in strijd met de Richtlijn bestuursrechtelijke dwangmiddelen 2010 van gemeente Den Haag
3.6
Eiseres stelt dat de begunstigingstermijn van de last onder dwangsom te kort is, nu parkeerplaatsen op privéterrein binnen een straal van 500 meter van het hotel schaars zijn. In de afgelopen maanden heeft eiseres parkeerplaatsen gezocht en niet gevonden. Om deze reden is de kans klein dat binnen de nu geldende begunstigingstermijn, dat is tot en met 15 februari 2023, geschikte parkeerplaatsen gevonden zullen worden. Verder staat een dwangsom van € 20.000,- ineens volgens eiseres niet in redelijke verhouding tot de zwaarte van het door het gestelde geschonden belang als bedoeld in artikel 5:32b, lid 3, van de Awb. Eiseres is bereid, als vast zou staan dat gebruik van de parkeerplaatsen aan de [adres 3] [nummer 3] in strijd is met het bestemmingsplan, te zoeken naar een nieuwe parkeeroplossing.
3.6.1
Hiernaast geldt dat de dwangsom van € 20.000 niet in lijn is met de Richtlijn bestuursrechtelijke dwangmiddelen 2010 van de gemeente Den Haag (de Richtlijn). De beweerdelijke overtreding zou in de zin van bijlage II van de Richtlijn kwalificeren als ‘afwijking van vergunning’ en dan geldt een dwangsom van maximaal € 500, nu de eventuele herstelkosten nihil zijn. Voor zover het college in verband met de categorie ‘Strijdig gebruik met het bestemmingsplan’ een dwangsom mocht opleggen, is de hoogte van de dwangsom van € 20.000 niet onderbouwd, terwijl ook niet is gebleken van de vereiste ondertekening door de sectormanager stadsdelen. Tijdens de zitting heeft eiseres gesteld dat uit de dwangsom van € 20.000 geen maatwerk herleid kan worden en dat zelfs als gebruik zou worden gemaakt van de categorie ‘Strijdig gebruik met het bestemmingsplan’, de marge tussen € 5,- en € 100.000,- is.
3.7
Het college stelt dat eiseres geen argumenten heeft aangedragen die tot de conclusie leiden dat het primaire besluit niet evenredig is. Met betrekking tot de dwangsom van
€ 20.000,- verwijst het college naar de Richtlijn, waarin is bepaald dat de dwangsom binnen de categorie ‘Strijdig gebruik met het bestemmingsplan’ varieert tussen € 5.000,- en € 100.000,-, afhankelijk van de ernst van de overtreding. In verband met toepassing van deze categorie ‘Strijdig gebruik met het bestemmingsplan' heeft het college tijdens de zitting gesteld dat met de drie parkeerplaatsen aan de [adres 3] [nummer 3] eiseres niet in lijn heeft gehandeld met het bestemmingsplan Parapluherziening (fiets)parkeren. Ook heeft het college verklaard dat bij de berekening van de dwangsom is aangesloten bij de omzet van het hotel, dat er een marge bestaat op basis van de Richtlijn en dat de berekening van de dwangsom maatwerk is.
3.8
Deze beroepsgrond slaagt niet. De voorzieningenrechter stelt voorop dat de overtreding die het college eiseres verwijt niet precies valt onder een categorie overtredingen in bijlage II van de Richtlijn. Het college heeft de dwangsom van € 20.000,- gebaseerd op de categorie ‘Strijdig gebruik met het bestemmingsplan’ in bijlage II van de Richtlijn, terwijl de last onder dwangsom betrekking heeft op het handelen in strijd met een voorschrift dat onderdeel is van een verleende omgevingsvergunning, en niet op strijd met een bestemmingplan. De door eiseres voorgestane categorie ‘illegale bouw (bouwen zonder vergunning, in afwijking van vergunning)’ in bijlage II van de Richtlijn is ook niet direct van toepassing op de last onder dwangsom, nu eiseres gebruik in afwijking van een vergunning wordt verweten, en niet bouw zonder of in afwijking van een vergunning. Tegen deze achtergrond, de stelling van het college dat eiseres niet heeft gehandeld in lijn met het bestemmingsplan Parapluherziening (fiets)parkeren en de omstandigheid dat het vereiste om te beschikken over voldoende parkeerplaatsen is te herleiden tot dit bestemmingsplan, de verklaring van het college tijdens de zitting dat bij de berekening van de dwangsom is aangesloten bij de omzet van eiseres, welke verklaring niet door eiseres is betwist, en de beslissingsruimte van het college bij het vaststellen van de hoogte van de dwangsom, is de dwangsom van € 20.000,- onder de door het college gebruikte categorie ‘Strijdig gebruik met het bestemmingsplan’ niet onredelijk.
3.8.1
Met betrekking tot de evenredigheid van het bestreden besluit is tijdens de zitting de ‘Regeling autoparkeernormen Den Haag 2021’(de autoregeling 2021) aan de orde gekomen, die de Nota parkeernormen Den Haag uit 2011, zoals gewijzigd in 2016, heeft vervangen. Volgens eiseres zou op basis van de autoregeling 2021 voor het hotel één parkeerplaats nodig zijn voor een bezoeker, terwijl die parkeerplaats op basis van artikel 2:3 van de autoregeling 2021 in aanmerking zou komen voor vrijstelling. Om deze reden zou eiseres op basis van de autoregeling 2021 geen parkeerplaats beschikbaar hoeven te hebben en zou de huidige situatie met twee parkeerplaatsen aan de [adres 2] [nummer 2] in lijn zijn met de autoregeling 2021. Volgens het college, daarentegen, zou eiseres op basis van de autoregeling 2021 drie parkeerplaatsen nodig hebben, terwijl op dit moment alleen twee parkeerplaatsen beschikbaar zijn aan de [adres 2] [nummer 2].
3.8.2
Als eiseres van mening is dat op basis van de huidige parkeernormen in Den Haag een kleiner aantal dan vijf parkeerplaatsen nodig is voor het hotel, dan kan zij een aanvraag indienen om het voorschrift in de omgevingsvergunning met betrekking tot het aantal benodigde parkeerplaatsen aan te passen. Eiseres heeft een dergelijke aanvraag (nog) niet ingediend bij het college. In deze procedure ligt niet ter toetsing voor of het voorschrift met betrekking tot het aantal benodigde parkeerplaatsen kan worden aangepast omdat onder de huidige parkeernormen in Den Haag eiseres minder parkeerplaatsen nodig zou hebben voor het hotel. Hooguit kan in deze procedure worden geoordeeld dat handhavend optreden niet noodzakelijk en daarmee niet evenredig is, als zonder nader onderzoek kan worden geconstateerd dat eiseres terecht betoogt dat onder de nieuwe parkeernormen minder parkeerplaatsen nodig zijn en met de twee parkeerplaatsen aan de [adres 2] [nummer 2] wordt voldaan aan de autoregeling 2021.
3.8.3
De voorzieningenrechter overweegt dat niet zonder nader onderzoek kan worden vastgesteld dat eiseres voldoet aan de autoregeling 2021. Het standpunt van eiseres dat op basis van de autoregeling 2021 voor het hotel één parkeerplaats nodig is voor een bezoeker, terwijl die parkeerplaats op basis van artikel 2:3 van de autoregeling 2021 in aanmerking zou komen voor vrijstelling, kan in deze procedure niet gevolgd worden. In de eerste plaats betwist het college de stelling van eiseres dat er maar een parkeerplaats nodig zal zijn onder de autoregeling 2021; volgens het college zijn dat (ten minste) drie parkeerplaatsen. Verder is het niet evident dat, zoals door eiseres gesteld, het aantal parkeerplaatsen berekend zal worden op basis van de categorie ‘bezoek’. Het is voorstelbaar dat de categorie ‘huur’ gebruikt zal worden voor de berekening van het aantal benodigde parkeerplaatsen voor de gebruikers van het hotel van eiseres. De categorie ‘huur’ kent een hogere parkeerfactor per kamer dan de categorie ‘bezoek’. Verder is van belang dat tijdens de zitting de rubriek in bijlage 3 van de autoregeling 2021 getiteld “Hotel/Hostel werknemers” niet als zodanig aan de orde gekomen.
3.9
Met betrekking tot de begunstigingstermijn van de last onder dwangsom geldt dat deze inmiddels ruim zeven maanden bedraagt, nu deze termijn door het college inmiddels tot 15 februari 2023 is verlengd, terwijl eiseres het primaire besluit op 23 mei 2023 heeft ontvangen. Deze periode overschrijdt de op een na langste begunstigingsperiode vermeld in bijlage II van de Richtlijn, te weten de periode van maximaal zes maanden behorende bij de categorie ‘Huisvestingsverordening’. Deze periode van ruim zeven maanden is niet onredelijk, mede gezien het feit dat ook aan de last kan worden voldaan door het niet gebruiken van de omgevingsvergunning die is verleend voor het hotel.

4.Conclusie en gevolgen

4.1
Uit het voorgaande volgt dat het beroep ongegrond is. Omdat het beroep ongegrond is, is er geen aanleiding een voorlopige voorziening te treffen. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.
4.2
Tijdens de zitting heeft het college verklaard bereid te zijn de begunstigingstermijn van de last onder dwangsom met maximaal een maand te verlengen. De voorzieningenrechter ziet aanleiding de begunstigingstermijn te verlengen die verbonden is aan de bij het bestreden besluit opgelegde last tot 16 maart 2023.
Beslissing
De voorzieningenrechter:
- verklaart het beroep ongegrond;
- verlengt de begunstigingstermijn die verbonden is aan de bij het bestreden besluit opgelegde last onder dwangsom tot 16 maart 2023;
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Ruff, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van drs. A.C.P. Witsiers, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 16 februari 2023.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak voor zover deze gaat over het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak voor zover deze gaat over het beroep. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen. Tegen deze uitspraak voor zover deze gaat over de voorlopige voorziening staat geen hoger beroep open.