ECLI:NL:RBDHA:2023:18905

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 november 2023
Publicatiedatum
6 december 2023
Zaaknummer
C/09/655348 / KG ZA 23-895
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid van de voorzieningenrechter in kort geding met betrekking tot arbitrageclausule en beslag

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 24 november 2023 uitspraak gedaan in een kort geding tussen [de B.V.] en DEFORCHE CONSTRUCT N.V. [de B.V.] vorderde de opheffing van een executoriaal derdenbeslag dat door Deforche was gelegd op huurinkomsten van Intratuin [X]. De voorzieningenrechter verklaarde zich onbevoegd om kennis te nemen van de vordering, omdat niet aannemelijk was gemaakt dat de gevraagde voorziening niet tijdig in arbitrage kon worden verkregen. De voorzieningenrechter overwoog dat het arbitragebeding in de overeenkomst tussen partijen ook van toepassing was op het geschil over het beslag. De voorzieningenrechter concludeerde dat [de B.V.] niet had aangetoond dat een arbitraal kort geding niet mogelijk was, en dat het verweer van Deforche dat de Raad van Arbitrage voor de Bouw snel kon handelen, niet was weerlegd. Daarnaast werd overwogen dat, zelfs als het beslag niet onder het arbitragebeding viel, de handhaving van het beslag geen misbruik van bevoegdheid opleverde, omdat Deforche een executoriale titel had en recht had op het beslag. [de B.V.] werd veroordeeld in de proceskosten, die op € 1.755,00 werden vastgesteld, te vermeerderen met nakosten.

Uitspraak

RECHTBANK Den Haag

Team handel - voorzieningenrechter
Zaaknummer: C/09/655348 / KG ZA 23-895
Vonnis in kort geding van 24 november 2023
in de zaak van
[de B.V.]te [plaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [de B.V.] ,
advocaat: mr. J.C. van Vliet te Utrecht,
tegen
DEFORCHE CONSTRUCT N.V.te Izegem (België),
gedaagde partij,
hierna te noemen: Deforche,
advocaat: mr. T.A.M. van Alphen te Breda.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 23 oktober 2023, met producties en aanvullende producties;
- de conclusie van antwoord, met producties.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 10 november 2023. De advocaten van partijen hebben ter zitting pleitnotities overhandigd die in het dossier zijn gevoegd. Vonnis is bepaald op vandaag.

2.De feiten

2.1.
[de B.V.] houdt zich bezig met de exploitatie van onroerend goed. Zij verhuurt het vastgoed van het tuincentrum aan Intratuin [X] B.V. (hierna: Intratuin [X] ), die aldaar een tuincentrum exploiteert. De heer [Naam] (hierna: [Naam] ) is middellijk bestuurder en aandeelhouder van zowel [de B.V.] als Intratuin [X] .
2.2.
Op 21 december 2021 hebben [de B.V.] – als opdrachtgever – en Deforche – als aannemer – een aannemingsovereenkomst gesloten voor een deel van de nieuwbouw van Intratuin [X] tegen een aanneemsom van € 1.770.000, exclusief btw en € 2.141.700,- inclusief BTW. Op deze overeenkomst zijn de UAV 2012 van toepassing.
2.3.
Artikel 49 UAV 2012 bevat het volgende arbitragebeding:
1. Voor de beslechting van de in deze paragraaf bedoelde geschillen doen partijen uitdrukkelijk afstand van hun recht de tussenkomst van de gewone rechter in te roepen.
2. Alle geschillen, welke ook - daaronder begrepen die, welke slechts door één der partijen als zodanig worden beschouwd - die naar aanleiding van de overeenkomst of van overeenkomsten, die daarvan een uitvloeisel mochten zijn, tussen opdrachtgever en aannemer mochten ontstaan, worden beslecht door arbitrage overeenkomstig het arbitragereglement van de Raad van Arbitrage voor de Bouw, zoals dit drie maanden voor de dag van aanbesteding luidt.
2.4.
Bij e-mail van 9 januari 2023 heeft de advocaat van [de B.V.] aan de advocaat van Deforche bevestigd dat zij in indien een juridische procedure noodzakelijk is vasthoudt aan de in artikel 49 UAV 2012 opgenomen geschillenregeling.
2.5.
Op 5 april 2023 heeft Deforche een spoedbodemprocedure aanhangig gemaakt bij de Raad van Arbitrage in Bouwgeschillen (hierna: de Raad van Arbitrage). In deze procedure vorderde Deforche betaling van de openstaande facturen voor het resterende deel aanneemsom en meerwerk.
2.6.
Bij arbitraal vonnis van 20 juli 2023 (hierna: het arbitraal vonnis) is [de B.V.] veroordeeld tot betaling aan Deforche van € 1.265.311,17, te vermeerderen met rente (en kosten). Het arbitraal vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
2.7.
Op 16 augustus 2023 heeft Deforche ten laste van [de B.V.] executoriaal derdenbeslag onder Intratuin [X] . De maandelijks door Intratuin [X] aan [de B.V.] verschuldigde huur van € 68.085,- valt onder het beslag.
2.8.
Bij brief van 22 augustus 2023 aan Intratuin [X] heeft ABN AMRO haar pandrecht op de door haar verschuldigde huursom openbaar gemaakt.
2.9.
Bij e-mail van 6 oktober 2023 heeft ABN AMRO aan [de B.V.] meegedeeld dat zij door het beslag de inningsbevoegdheid van de huur (toch) niet aan [de B.V.] kan teruggeven. In deze e-mail schrijft ABN AMRO dat (de blokkerende werking van) het beslag mogelijk kan leiden tot het faillissement van de onderneming.
2.10.
Bij brief van 10 oktober 2023 heeft de advocaat van [de B.V.] Deforche gesommeerd het beslag op te heffen. Hij heeft er hierbij op gewezen dat het beslag door de openbaarmaking van het pandrecht feitelijk geen doel heeft getroffen en dat de blokkade van de huurvorderingen kan leiden tot het faillissement van de onderneming.
2.11.
Op 16 oktober 2023 heeft [de B.V.] hoger beroep ingesteld tegen het arbitraal vonnis. Zij heeft daarbij een incidentele vordering ingesteld tot schorsing van de tenuitvoerlegging van het arbitraal vonnis en ongedaanmaking van de reeds getroffen maatregelen totdat in arbitraal hoger beroep is beslist. Het arbitraal hoger beroep staat op 16 november 2023 voor antwoord in het incident.

3.Het geschil

3.1.
[de B.V.] vordert Deforche te veroordelen tot opheffing van het onder Intratuin [X] gelegde executoriale derdenbeslag, zulks op straffe van een dwangsom en met veroordeling in de proceskosten.
3.2.
[de B.V.] legt aan de vordering het volgende ten grondslag.
Door de openbaarmaking van het pandrecht van de bank is het beslag nutteloos geworden, omdat Deforche het nu niet kan uitwinnen. [de B.V.] heeft geen andere inkomsten dan de huurinkomsten die voortkomen uit de verhuur van het tuincentrum en van deze inkomsten moet zij rente en aflossingen voldoen aan de bank. Omdat [de B.V.] niet over de huurinkomsten kan beschikken is een noodsituatie ontstaan, die mogelijk leidt tot het faillissement van [de B.V.] . [de B.V.] heeft belang bij opheffing van het beslag, aangezien de bank het inningrecht niet aan [de B.V.] teruggeeft zolang het beslag gehandhaafd blijft. Door onder deze omstandigheden het voor haar nutteloze beslag te handhaven, maakt Deforche misbruik van haar executiebevoegdheid. Dit geldt temeer nu [de B.V.] verwacht dat de vordering in hoger beroep aanzienlijk lager zal uitvallen.
3.3.
Deforche voert verweer. Deforche concludeert tot onbevoegdheid van de voorzieningenrechter althans tot afwijzing van de vorderingen van [de B.V.] , met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [de B.V.] in de kosten van deze procedure.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Deforche heeft zich voor alle weren beroepen op het arbitragebeding en gesteld dat de voorzieningenrechter onbevoegd is om kennis te nemen van dit geschil.
4.2.
In de door partijen van toepassing verklaarde algemene voorwaarden zijn zij overeengekomen dat zij al hun geschillen die naar aanleiding van de tussen hen gesloten overeenkomst(en) ontstaan – met uitsluiting van de gewone rechter – voorleggen aan de Raad van Arbitrage. Deze ruime reikwijdte van dit arbitragebeding rechtvaardigt de conclusie dat ook een executiegeschil als dit – dat ziet op de executie van een arbitraal vonnis waarin een op de overeenkomst gebaseerde vordering is toegewezen – door het beding wordt bestreken.
4.3.
Een arbitragebeding belet een partij niet om zich tot de voorzieningenrechter te wenden. Op grond van artikel 1022c Rv kan de voorzieningenrechter zich evenwel alleen maar bevoegd verklaren indien de gevraagde voorziening niet of niet tijdig in arbitrage kan worden verkregen. Het verweer van Deforche luidt dat de Raad van Arbitrage voor de Bouw in staat is op zeer korte termijn een arbitraal kort geding te behandelen en – indien dat nodig is – een onmiddellijke voorziening te treffen. Hoewel dat wel op haar weg lag, heeft [de B.V.] niet aannemelijk gemaakt dat een oordeel over dit executiegeschil niet of niet tijdig in arbitrage kan worden verkregen. In het bijzonder heeft zij niet aannemelijk gemaakt dat een kort geding in arbitrage – wat iets anders is dan een spoedbodemprocedure – in weerwil van het betoog van Deforche, niet (tijdig) mogelijk is. Evenmin heeft zij feiten of omstandigheden naar voren gebracht waaruit volgt dat de beslissing in hoger beroep op het schorsingsincident niet kan worden afgewacht.
4.4.
Nu niet aannemelijk is dat de gevraagde voorziening niet tijdig in arbitrage kan worden verkregen, zal de voorzieningenrechter zich daarom onbevoegd verklaren om kennis te nemen van dit geschil.
4.5.
Indien tot uitgangspunt wordt genomen dat de gestelde misbruik van bevoegdheid in verband met de samenloop tussen het openbaargemaakte pandrecht en het beslag op de huurvordering niet valt onder de reikwijdte van het arbitragebeding, overweegt de voorzieningenrechter ten overvloede het volgende.
4.6.
Deforche beschikt over een executoriale titel en zij is bevoegd zich te verhalen op alle vermogensbestanddelen van [de B.V.] , dus ook op haar huurvorderingen. Het feit dat het beslag van Deforche nu feitelijk niet direct tot betaling leidt, maakt niet dat zij geen belang heeft bij dat beslag. Ter zitting heeft [de B.V.] immers verklaard dat de bank de huurinkomsten niet gebruikt voor rente en aflossing maar apart houdt. Dit betekent dat het beslag ertoe kan leiden dat Deforche zich in de toekomst wel (mogelijk deels) op die huurinkomsten kan verhalen. Na opheffing van het beslag heeft Deforche geen enkele zekerheid meer. Onder deze omstandigheden levert handhaving van het beslag geen misbruik van bevoegdheid op. Dit oordeel zou anders kunnen worden indien [de B.V.] zekerheid of een betalingsregeling (of een combinatie van beide) aanbiedt en dat aanbod, gelet op alle omstandigheden van het geval, evident ten onrechte door Deforche wordt geweigerd. Dat een dergelijk aanbod is gedaan is niet gesteld door [de B.V.] .
4.7.
[de B.V.] is de partij die ongelijk krijgt en zij zal daarom in de proceskosten worden veroordeeld. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van Deforche als volgt vastgesteld:
- griffierecht
676,00
- salaris advocaat
1.079,00
Totaal
1.755,00
4.8.
Onder de proceskosten vallen ook de nakosten. De nakosten worden begroot op het bedrag genoemd in het liquidatietarief civiel (per 1 februari 2023: € 173). In geval van betekening worden een extra bedrag aan salaris (per 1 februari 2023: € 90) en de explootkosten van betekening toegekend.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
verklaart zich onbevoegd om kennis te nemen van het geschil voor zover dit valt onder de reikwijdte van tussen partijen toepasselijke arbitragebeding;
5.2.
wijst de vorderingen van [de B.V.] voor het overige af;
5.3.
veroordeelt [de B.V.] in de proceskosten, aan de zijde van Deforche tot dit vonnis vastgesteld op € 1.755,00, te vermeerderen met de nakosten als vermeld in 4.8;
5.4.
verklaart dit vonnis wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.J. Vetter en in het openbaar uitgesproken op 24 november 2023.
WJ