ECLI:NL:RBDHA:2023:18778

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 mei 2023
Publicatiedatum
4 december 2023
Zaaknummer
NL23.10623
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de niet-ontvankelijkverklaring van een opvolgende asielaanvraag en de relevantie van gezinsbanden

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser, een Syrische man geboren op 10 augustus 1984, tegen de niet-ontvankelijkverklaring van zijn opvolgende asielaanvraag. Eiser had op 28 februari 2023 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, maar deze werd door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 31 maart 2023 niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank behandelt de zaak op 16 mei 2023, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig zijn, evenals de gemachtigde van de verweerder.

De rechtbank stelt vast dat eiser eerder een asielaanvraag had ingediend, die op 11 april 2022 niet-ontvankelijk was verklaard. Eiser beroept zich op een arrest van het Hof van Justitie van 22 februari 2022, waarin wordt gesteld dat de eenheid van het gezin moet worden bewaard. De rechtbank oordeelt echter dat er geen nieuwe elementen zijn die de beoordeling van de opvolgende aanvraag kunnen beïnvloeden. De eerdere uitspraak heeft reeds geoordeeld dat eiser niet voldoet aan de voorwaarden van artikel 29, tweede lid, van de Vreemdelingenwet.

De rechtbank concludeert dat de Staatssecretaris de aanvraag terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten. De uitspraak is gedaan door rechter M. Munsterman en is openbaar gemaakt. Eiser kan binnen een week hoger beroep aantekenen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.10623
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[naam] , eiser,
V-nummer: [nummer] ,
(gemachtigde: mr. A. Khalaf),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

(gemachtigde: mr. A.A. Wildeboer).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de niet-ontvankelijkverklaring van zijn opvolgende asielaanvraag.
2. Eiser stelt van Syrische nationaliteit te zijn en te zijn geboren op 10 augustus 1984. Hij heeft op 28 februari 2023 een opvolgende aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De staatssecretaris heeft met het bestreden besluit van 31 maart 2023 deze aanvraag niet-ontvankelijk verklaard op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
3. De rechtbank heeft het beroep, tezamen met zaaknummer NL23.10624, op 16 mei 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, [naam] als tolk en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

4. Eiser heeft eerder een aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Bij beschikking van 11 april 2022 heeft de staatssecretaris deze aanvraag niet ontvankelijk verklaard op grond van artikel 30, eerste lid, onder a Vw. Deze beschikking is met de uitspraak van 22 augustus 2022 van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (nr. 202204483/1/V3) onherroepelijk geworden.
5. Op 28 februari 2023 heeft eiser opnieuw een aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. In de schriftelijke kennisgeving M35-O heeft eiser ter onderbouwing van deze opvolgende aanvraag een beroep gedaan op het arrest van het Hof van Justitie (HvJ) van 22 februari 2022, ECLI:EU:C:2022:103, omdat daaruit volgt dat de eenheid van het gezin moet worden bewaard. Dat gebeurt nu volgens eiser niet.
6. In het voornemen heeft verweerder laten weten de aanvraag niet ontvankelijk te willen verklaren op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d Vw. Volgens verweerder zijn er geen nieuwe elementen of bevindingen aangevoerd die relevant kunnen zijn bij de beoordeling van een opvolgende aanvraag. In de vorige procedure is immers al overwogen dat eiser niet voldoet aan de voorwaarden van artikel 29, lid 2 Vw. Het beroep op het arrest van 22 februari 2022 maakt dit niet anders. Allereerst was dit arrest ten tijde van de vorige procedure reeds bekend. Verder volgt uit dit arrest niet dat vanwege het enkele feit dat de kinderen van eiser in Nederland bescherming genieten, eiser op die grond ook in Nederland bescherming zou moeten genieten.
7. In de zienswijze heeft eiser zich op het standpunt gesteld dat er moet worden getoetst aan artikel 29, lid 2 Vw en niet aan artikel 29, lid 1 Vw zoals in de eerdere procedure is gedaan. Voor zover verweerder heeft gesteld dat de drie maanden termijn niet is nageleefd ziet dat er aan voorbij dat de nareisaanvraag binnen drie maanden na de verlening van internationale bescherming aan de echtgenote van eiser is gedaan. En dat het arrest in de eerdere procedure niet is ingeroepen is niet van belang.
8. In de beschikking heeft verweerder zich vervolgens op het standpunt gesteld dat de zienswijze niet tot een ander oordeel leidt. In de eerdere asielaanvraagprocedure is al geoordeeld dat niet aan de voorwaarden van artikel 29, tweede lid wordt voldaan.
Wat betreft de drie maanden termijn stelt verweerder dat eiser niet gelijktijdig danwel binnen drie maanden na zijn vrouw en kinderen is ingereisd en dat eiser daarmee niet voldoet aan de voorwaarden om in aanmerking te komen voor een afgeleide vergunning op grond van artikel 29, tweede lid, Vw. In aanvulling daarop stelt verweerder dat reeds in het besluit van 18 januari 2021 in de nareisprocedure is geoordeeld dat de feitelijke gezinsband op het moment van binnenkomst van de echtgenote in Nederland was verbroken en dat daarom toelating op basis van nareisbeleid niet mogelijk is.
8.1.
Wat betreft de verwijzing naar het arrest van 22 februari 2022 is volgens verweerder allereerst van belang dat het enkele feit dat de kinderen van eiser bescherming genieten in Nederland niet betekent dat eiser ook bescherming moet genieten. Daarbij komt dat het in het arrest gaat om niet begeleide minderjarigen. Daarvan is hier geen sprake, nu de moeder bij de kinderen is. Ook daarom gaat de verwijzing naar dit arrest niet op.
8.2.
Verder stelt verweerder zich in het besluit op het standpunt dat eiser geen beroep kan doen op artikel 23 van de Kwalificatierichtlijn1 omdat het begrip “gezinsleden” in de zin van deze richtlijn alleen betrekking heeft op gezinsleden die in dezelfde staat aanwezig zijn als de persoon aan wie de internationale bescherming is verleend. Dat betekent dat eiser alleen in de lidstaat waar hij internationale bescherming heeft – in Denemarken – een beroep kan doen op artikel 23 van de Kwalificatierichtlijn.
8.3.
Voor zover eiser een beroep doet op het recht op “family life” stelt verweerder dat nu de aanvraag niet-ontvankelijk is verklaard er niet ambtshalve getoetst wordt aan artikel 8 EVRM. En dat het feit dat eiser een familieleven met zijn echtgenote en kinderen heeft niet betekent dat hij recht heeft op een verblijfsvergunning. Hij voldoet niet aan de voorwaarden. Subsidiair stelt verweerder dat het gezinsleven ook in Denemarken kan worden uitgeoefend.
9. Eiser stelt in beroep dat wel aan de nareisvoorwaarden van artikel 29, lid 2 Vw is voldaan; nadat de echtgenote haar verblijfsvergunning heeft gekregen, heeft zij één maand later een aanvraag nareis asiel voor eiser ingediend. De verwijzing door verweerder naar de nareisprocedure en de uitspraak van de rechter gaat niet op, omdat daarin alleen is getoetst of sprake is van een gezinsband met de echtgenote, niet of eiser een gezinsband heeft met zijn minderjarige kinderen. In dat verband wordt een beroep gedaan op het arrest van 22 februari 2022. Op verweerder rust de verplichting om het gezin in stand te houden.
10. De rechtbank overweegt dat de algemene stelling van eiser in beroep dat de zienswijze als herhaald en ingelast dient te worden beschouwd, onvoldoende is om te kunnen aanmerken als een beroepsgrond waar de rechtbank over moet beslissen. Verweerder is in het besluit gemotiveerd ingegaan op de zienswijze van eiser. De rechtbank zal daarom de stellingen in de zienswijze waarvan eiser in beroep niet concreet heeft aangegeven waarom de reactie van verweerder daarop volgens hem niet juist of niet toereikend is niet bespreken.
11. Anders dan eiser stelt is in de eerste aanvraag door verweerder wel een oordeel gegeven over de vraag of eiser voldoet aan de voorwaarden van artikel 29, tweede lid Vw. Daarbij heeft verweerder zich niet alleen beperkt tot wanneer de aanvraag is gedaan (drie maanden termijn), maar heeft verweerder zich ook een oordeel gevormd over of eiser op het tijdstip van binnenkomst van zijn echtgenote in Nederland behoorde tot het gezin van zijn echtgenote. Deze rechtbank, zittingsplaats Zwolle2 heeft in die procedure immers overwogen dat uit de uitspraak van 14 maart 2022 van deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam3 - in de nareisprocedure - blijkt dat op het moment van binnenkomst van de echtgenote in Nederland de feitelijke gezinsband was verbroken. Daarmee is naar het oordeel van de rechtbank ook een oordeel gegeven over de gezinsband die eiser met zijn kinderen had.
12. Verweerder heeft zich dan ook terecht op het standpunt gesteld dat (in zoverre) geen sprake is van nieuwe elementen of bevindingen.
13. Wat betreft het beroep op het arrest van 22 februari 2022 overweegt de rechtbank dat dit weliswaar een nieuw element is - het bestond al voor de beëindiging van de vorige procedure maar is door eiser in die procedure niet aangevoerd - maar dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat dit geen element is dat relevant is voor de beoordeling van de aanvraag.
13.1.
Zoals al in verschillende uitspraken is geoordeeld staat genoemd arrest van het HvJ niet in de weg aan een niet-ontvankelijk verklaring van een verzoek om internationale bescherming vanwege de omstandigheid dat de betrokken vreemdeling in een andere lidstaat bescherming geniet.
13.2.
Deze beoordeling leidt tot de conclusie dat verweerder zich terecht op het standpunt stelt dat de nieuwe elementen of bevindingen niet leiden tot een andere beslissing dan de beslissing in het eerdere besluit.
Conclusie en gevolgen
14. De staatssecretaris heeft de aanvraag terecht niet-ontvankelijk verklaard.
Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Munsterman, rechter, in aanwezigheid van mr. F. Aissa, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen één week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Richtlijn 2011/95/EU.
2.Uitspraak van 21 juli 2022, NL22.6355.
3.AWB 21/1009.