ECLI:NL:RBDHA:2023:18775

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 juni 2023
Publicatiedatum
4 december 2023
Zaaknummer
NL23.9117
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing opvolgende asielaanvraag van Burundese eiser wegens kennelijke ongegrondheid en ongeloofwaardigheid van lidmaatschap politieke partij

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 14 juni 2023, wordt het beroep van eiser, een Burundese nationaliteit, tegen de afwijzing van zijn opvolgende asielaanvraag beoordeeld. Eiser had op 8 augustus 2022 een aanvraag ingediend, die door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 24 maart 2023 als kennelijk ongegrond werd afgewezen. De afwijzing was gebaseerd op artikel 31, eerste lid, van de Vreemdelingenwet in samenhang met artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder g, van de Vw. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris terecht heeft geconcludeerd dat de verklaringen van eiser over zijn lidmaatschap van een politieke partij en de daaruit voortvloeiende problemen ongeloofwaardig zijn. Eiser had documenten overgelegd ter ondersteuning van zijn lidmaatschap, maar de rechtbank stelt vast dat deze documenten niet de waarde hebben die eiser eraan toekent. De rechtbank wijst erop dat eerdere afwijzingen van asielaanvragen van eiser in rechte vaststaan en dat de nieuwe documenten niet overtuigend zijn. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris de aanvraag van eiser terecht kennelijk ongegrond heeft verklaard en verklaart het beroep ongegrond. De uitspraak is openbaar gemaakt en kan worden aangevochten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.9117

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser,

geboren op [geboortedatum] ,
van Burundese nationaliteit,
V-nummer: [nummer] ,
(gemachtigde: mr. I.M. Hidding),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

(gemachtigde: mr. K.J. Jansen).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd van 8 augustus 2022.
1.1.
De staatssecretaris heeft de (opvolgende) aanvraag van 8 augustus 2022 met het bestreden besluit van 24 maart 2023 afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 31 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw), eerste lid, juncto artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder g, Vw.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep, tezamen met zaaknummer NL23.9118, op 1 juni 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, zijn gemachtigde, een tolk en de gemachtigde van de staatssecretaris.
Voorgeschiedenis en totstandkoming besluit
2. Bij besluit van 26 augustus 2005 is aan eiser een verblijfsvergunning asiel voor
bepaalde tijd verleend. In verband met de beëindiging van het categoriale
beschermingsbeleid voor asielzoekers van Burundese nationaliteit is bij besluit van
8 oktober 2009 deze vergunning met ingang van 19 juni 2006 ingetrokken. Bij uitspraak van 9 december 2010 is het beroep tegen het besluit van 8 oktober 2009 gegrond verklaard.1 Bij besluit van 14 maart 2012 heeft de staatssecretaris opnieuw de verblijfsvergunning van eiser met ingang van 19 juni 2006 ingetrokken. Bij uitspraak van 9 juli 2013 van deze rechtbank, zittingsplaats Assen, is het beroep van eiser tegen het besluit van 14 maart 2012 gegrond verklaard en is bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven (AWB 12/9350).2 Deze uitspraak is door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) bevestigd.
2.1.
Bij besluit van 16 januari 2015 heeft de staatssecretaris de tweede asielaanvraag van 8 december 2014 van eiser afgewezen. Bij uitspraak van 30 maart 2015 heeft deze rechtbank het beroep van eiser tegen het besluit van 16 januari 2015 ongegrond verklaard.3
2.2.
Eiser heeft op 4 mei 2017 wederom een asielaanvraag ingediend. Ter ondersteuning van die asielaanvraag heeft eiser onder meer een arrestatiebevel uit Burundi van 23 mei 2016 overgelegd, een lidmaatschapskaart van de politieke partij [naam] , meerdere betalingsbewijzen en een eigen verklaring van eiser. De asielaanvraag is bij besluit van 5 juli 2018 niet-ontvankelijk verklaard. Het daartegen ingediende beroep is bij uitspraak van 27 augustus 2018 door deze rechtbank en zittingsplaats ongegrond verklaard.4
2.3.
Op 7 december 2018 heeft eiser door middel van een formulier M35-O te kennen
gegeven dat hij nogmaals een opvolgende asielaanvraag wil indienen en heeft ter
ondersteuning van die aanvraag verschillende documenten overgelegd. Bij besluit van 28 augustus 2019 heeft de staatssecretaris die aanvraag niet-ontvankelijk verklaard op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, Vw. Het door eiser ingesteld beroep tegen dat besluit is bij uitspraak van deze rechtbank van 4 november 20195 ongegrond verklaard.
3. Op 8 augustus 2022 heeft eiser wederom een vierde opvolgende asielaanvraag ingediend. Eiser wil alsnog zijn lidmaatschap van [naam] en dat hij daardoor problemen heeft gehad en zal ondervinden bij terugkeer naar Burundi, aannemelijk maken. Ter ondersteuning daarvan heeft eiser het volgende overgelegd:
-arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 10 juni 2021, L.H. tegen Nederland6;
-een akte van erkenning van eiser als lid politieke partij van 28 september 2020 (met vertaling);
-verklaring van [naam] wat eiser kan overkomen bij terugkeer (met vertaling);
-toelichting op noodzaak om getuigenis te valideren van 29 september 2020 (met vertaling);
-aanvraag legalisatie handtekening van 26 augustus 2020;
-een verzendenveloppe;
-kopie identiteitskaart van [naam] en een kopie vluchtelingen identiteitskaart van Juvenal.
3.1.
Bureau Documenten heeft op 12 januari 2023 de documenten onderzocht en heeft geconcludeerd dat geen uitspraak kan worden gedaan over de echtheid, opmaak, afgifte en de inhoud van de documenten, dan wel er ontbreekt voldoende betrouwbaar referentiemateriaal voor wat betreft de echtheid van de documenten. Dit wordt eiser niet toegerekend; wel wordt het hem toegerekend dat hij documenten van 2020 pas bij zijn asielaanvraag van 2022 heeft overgelegd. Dit doet afbreuk aan de geloofwaardigheid van zijn verklaringen omtrent zijn gestelde lidmaatschap en de daaruit voortvloeiende problemen en de noodzaak van verkrijging van internationale bescherming, aldus de staatssecretaris.
3.2.
De asielaanvraag bevat volgens staatssecretaris verder de volgende relevante elementen:
-identiteit, nationaliteit en herkomst;
-lidmaatschap bij de partij [naam] Ndadaye en de daaruit voortvloeiende problemen.
Het eerste relevante element is geloofwaardig geacht, het lidmaatschap en de daaruit voortvloeiende problemen zijn wederom niet geloofwaardig geacht.
Besluitvorming
4. De staatssecretaris heeft de asielaanvraag van eiser afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vw in samenhang met artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder g, van de Vw, omdat de aanvraag een opvolgende aanvraag betreft die niet niet-ontvankelijk is verklaard. De ongeloofwaardigheid van de verklaringen van eiser omtrent het gestelde lidmaatschap van de partij en de daaruit voortvloeiende problemen staan in rechte vast. De staatssecretaris acht, met inachtneming van de onder 3. ingebrachte documenten, het door eiser gestelde lidmaatschap van [naam] en de daaruit voortvloeiende problemen nog immer niet geloofwaardig, nu aan die documenten, na een inhoudelijke beoordeling daarvan, niet de waarde kan worden toegekend die eiser daaraan toegekend wenst te zien en eiser ook bevreemdende verklaringen heeft afgelegd.
Beoordeling door de rechtbank
5. De rechtbank stelt voorop dat de afwijzing van de eisers asielaanvragen van 2015 en van 2018 in rechte vaststaan, waaronder het oordeel dat het door eiser gestelde lidmaatschap van [naam] en de daaruit voortvloeiende problemen ongeloofwaardig zijn geacht. Dat heeft in de onderhavige asielprocedure als uitgangspunt te gelden. Eiser heeft in de onderhavige procedure andere stukken, van 2020, ingebracht die niet eerder zijn beoordeeld. Het gaat dus om nadere, nieuwe bewijsstukken om zijn lidmaatschap en problemen aannemelijk te maken.
Moment van inleveren documenten van 2020
6. De onder 3. vermelde documenten dateren van 2020. Anders dan eiser stelt, heeft de staatssecretaris hem terecht tegengeworpen dat niet valt in te zien waarom eiser pas twee jaar later, namelijk in 2022, een opvolgende asielaanvraag indient onder overlegging van deze documenten en dat van een verschoonbare reden voor het niet eerder indienen (en overleggen van de documenten) niet is gebleken. Ter zitting is op dit punt nog terecht gesteld dat eiser ervaring heeft met het indienen van asielaanvragen en dat van hem verwacht mag en kan worden dat hij de relevantie inziet om zo snel mogelijk, na verkrijging van documenten, een herhaalde asielaanvraag in te dienen. De staatssecretaris heeft niet ten onrechte overwogen dat twee jaar lang wachten alvorens een herhaalde asielaanvraag in te dienen, afbreuk doet aan de geloofwaardigheid van eisers verklaringen omtrent zijn lidmaatschap, de daaruit voortvloeiende gestelde problemen en de noodzaak om verkrijging van internationale bescherming. Met de verwijzing naar een e-mail van de vorige advocaat van eiser is niet aangetoond waarom het voor eiser onmogelijk was om niet eerder een asielaanvraag in te dienen dan wel dat hij oprechte inspanningen heeft verricht om eerder een dergelijke aanvraag in te dienen. Hiermee is immers niet aangetoond waarom eiser niet eerder een andere advocaat in de arm heeft genomen indien de nood zo hoog was. Daar komt bij dat ter zitting is aangegeven dat eiser kennelijk in contact stond met stichting INLIA. INLIA is onder andere juridisch adviseur voor asielzoekers; medewerkers hadden eiser kunnen assisteren bij het zo snel mogelijk indienen van de herhaalde asielaanvraag. De beroepsgrond slaagt niet.
Arrest L.H. tegen Nederland
7. Ter zitting is voor wat betreft het beroep op dit arrest verduidelijkt dat het om het volgende gaat. Eiser stelt zich op het standpunt dat de staatssecretaris in strijd met het arrest L.H. heeft gehandeld, nu de door eiser overgelegde documenten niet in samenhang met de eerdere, bij de vorige procedures overgelegde, documenten bij de beoordeling zijn betrokken. Eiser stelt dat hij inmiddels voldoende documenten heeft overgelegd om zijn lidmaatschap aannemelijk te maken. Dit geldt volgens eiser des te meer, nu hij een akte van erkenning als lid van de politieke partij van 28 september 2020 heeft overgelegd, opgesteld door [naam] en een verklaring van Juvenal over wat eiser bij terugkeer kan overkomen. [naam] is een hooggeplaatst persoon binnen de partij en zou niet zomaar zoveel moeite doen om verklaringen over een lidmaatschap van een bepaald persoon te doen.
7.1.
Het arrest L.H. heeft betekenis voor de manier waarop de staatssecretaris uitvoering geeft aan artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw, waar het gaat om de vraag of de opvolgende aanvraag nieuwe elementen of bevindingen bevat. Nu dit niet aan de orde is in deze zaak – verweerder heeft (impliciet) beoordeeld of de aanvraag voldoet aan de ontvankelijkheidsvereisten en is vervolgens overgegaan tot een inhoudelijke beoordeling van de asielaanvraag - , kan het beroep van eiser op het arrest L.H. dan ook niet slagen. Op de vraag of verweerder de afwijzing van deze (opvolgende) aanvraag van eiser van een voldoende motivering heeft voorzien, zal hierna (onder meer) worden ingegaan.
Documenten
7.2.
De staatssecretaris heeft, anders dan eiser meent, de door eiser overgelegde documenten kenbaar en voldoende betrokken bij de beoordeling van de aanvraag, mede in samenhang met de reeds eerder, bij de vorige asielprocedures, overgelegde documenten. De rechtbank volgt de staatssecretaris in zijn overweging dat de akte van erkenning van 28 september 2020 niet is gebaseerd op objectief verifieerbare informatie, nu eiser en Juvenal elkaar al heel lang kennen en een band hebben met elkaar en eiser ook heeft verklaard dat [naam] deze verklaring heeft opgesteld om hem te helpen7. Ook heeft de staatssecretaris kunnen overwegen dat de verklaring is gebaseerd op vermoedens over dat eiser gevolgd zou worden door de politie en milities vanwege zijn belangrijke rol bij de demonstraties tegen het derde mandaat van president Pierre Nkurunziza, nu dit geenszins nader onderbouwd is. Daarnaast heeft de staatssecretaris er terecht op gewezen dat de inhoud van deze verklaring niet overeenkomt met eisers verklaringen over (de aard van) zijn lidmaatschap van deze partij, nu daarin is vermeld dat eiser belangrijk zou zijn voor de partij, terwijl eiser zelf heeft verklaard heeft maar drie of vier keer geld te hebben gegeven aan de partij en verder geen activiteiten of betrokkenheid te hebben gehad en dat er een hele lijst met mensen is die geld doneren. De partij zou 1,5 miljoen leden hebben. De staatssecretaris heeft terecht overwogen dat dan niet valt in te zien dat eiser een belangrijk lid zou zijn. Eisers ter zitting naar voren gebrachte stelling dat hij wel degelijk een belangrijk lid is, omdat hij in 2015 veel telefonisch contact heeft gehad met mensen uit Burundi om ze te helpen bij de administratie en het meedoen aan een persconferentie heeft de staatssecretaris niet tot een ander oordeel hoeven leiden, nu dit niet nader onderbouwd is. Daar komt bij dat reeds in de hiervoor onder 2.4. vermelde uitspraak van 4 november 2019 is ingegaan op eisers aanwezigheid bij een Burundese bijeenkomst in Utrecht en dat dit nog niet maakt dat daarmee zijn politieke activiteiten of lidmaatschap aannemelijk zijn gemaakt. Dat staat in rechte vast. Bij het voorgaande heeft de staatssecretaris ook de datering van de akte van erkenning mogen tegenwerpen; het document is op 28 september 2020 opgesteld, met een stempel van 24 september 2020. Eiser heeft verklaard dat hij het document heeft ontvangen. [naam] zou zijn vergeten om een datum in te vullen, waarop eiser vervolgens zelf maar een datum heeft ingevuld op het document. De staatssecretaris heeft daarom aan deze verklaring, anders dan eiser stelt, niet de waarde hoeven hechten die eiser daaraan wenst te hechten.
7.3.
Ten aanzien van de andere verklaring van [naam] (met een stempel van 24 september 2020) over wat eiser kan overkomen bij terugkeer heeft de staatssecretaris ook terecht overwogen dat dit document niet is gebaseerd op objectief verifieerbare informatie en dat de verklaring niet zozeer op eiser betrekking heeft, maar het een algemene verklaring is over wat er bij terugkeer naar Burundi zou kunnen gebeuren. Daarbij heeft de staatssecretaris ook niet ten onrechte meegewogen dat het door eiser gestelde lidmaatschap en daaruit voortvloeiende problemen nog immer ongeloofwaardig zijn. Ten aanzien van de legalisatie van de handtekening en de toelichting op de noodzaak om de getuigenis te valideren heeft verweerder terecht overwogen dat legalisatie niets zegt over de inhoudelijke juistheid van de verklaring en dat het voor de (bewijs)waarde van het document niets uitmaakt, nu reeds is vastgesteld dat [naam] niet kan worden gezien als een onafhankelijke, objectieve bron. De staatssecretaris heeft bovendien terecht gesteld dat onduidelijk is of [naam] daadwerkelijk de opsteller van de documenten is. De staatssecretaris heeft daarom ook aan deze verklaring, anders dan eiser stelt, niet de waarde hoeven hechten die eiser daaraan wenst te hechten, evenals aan de overgelegde (kopieën) van de identiteitsdocumenten van [naam] en de verzendenveloppe.
7.4.
Anders dan eiser betoogt, is de rechtbank van strijd met de samenwerkingsverplichting niet gebleken. De onder 3. vermelde documenten heeft de staatssecretaris op echtheid laten onderzoeken door Bureau Documenten en de uitkomsten daarvan eiser niet tegengeworpen. De opmerkingen die hierover zijn gemaakt in de gronden van beroep, zal de rechtbank dan ook niet verder bespreken vanwege het ontbreken van relevantie voor de beoordeling; verweerder heeft immers (inhoudelijk) beoordeeld of de door eiser overgelegde stukken – of de authenticiteit daarvan nu wel of niet vaststaat – zouden moeten leiden tot de conclusie dat het gestelde lidmaatschap en de daaruit voortvloeiende problemen (alsnog) aannemelijk moeten worden geacht. De rechtbank kan eiser verder niet volgen in de stelling dat omdat een stuk authentiek moet worden geacht, er dus ook van de inhoudelijke juistheid van een dergelijk stuk moet worden uitgegaan. Gelet op het voorgaande heeft de staatssecretaris zich op het standpunt kunnen stellen dat, na een inhoudelijke beoordeling, aan deze documenten niet de waarde kan worden gehecht die eiser daaraan wenst toe te kennen. Dat eiser meerdere documenten heeft overgelegd, maakt niet dat de staatssecretaris de gestelde lidmaatschap en de gestelde problemen daardoor aannemelijk dient te achten, nu, zoals reeds hierboven is overwogen, de staatssecretaris heeft kunnen vinden dat van de inhoudelijke juistheid van wat erin die documenten naar voren wordt gebracht, niet zonder meer kan worden uitgegaan. Bovendien heeft eiser met zijn verklaringen zijn gestelde lidmaatschap ook in deze procedure niet aannemelijk kunnen maken. Verweerder heeft hem in dit kader niet ten onrechte tegengeworpen dat hij geen overtuigende verklaringen heeft afgelegd over wat het lidmaatschap van de partij voor hem betekent. Nu de rechtbank verweerder ook kan volgen in de overwegingen dat eiser ook verder bevreemdende verklaringen heeft afgelegd (zie blz. 5 van het voornemen), is de rechtbank van oordeel dat verweerder heeft kunnen concluderen dat eiser nog steeds niet zijn lidmaatschap aannemelijk heeft gemaakt. Eisers verwijzing naar landeninformatie8 om te onderbouwen dat leden van oppositiepartijen in Burundi te vrezen hebben voor willekeurige arrestaties kan dan ook niet tot een ander oordeel leiden. De beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om verweerder op te dragen om nader onderzoek te doen zoals is verzocht door eiser, bijvoorbeeld door het uitbrengen van een individueel ambtsbericht.
Fundamentele politieke overtuiging
8. De staatssecretaris heeft in de besluitvorming volledigheidshalve ook overwogen dat het bestaan van een fundamentele politieke overtuiging niet wordt gevolgd. In de gronden van beroep zijn hiertegen ook grieven gericht. Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat in de besluitvorming ook is onderzocht in hoeverre, los van de vraag of eiser lid is van een politieke partij, er bij hem sprake is van een fundamentele politieke overtuiging en dus van hem kan worden verlangd bij terugkeer die overtuiging voor zich te houden. De conclusie van verweerder dat er bij eiser geen sprake is van een fundamentele politie overtuiging wordt verder niet bestreden. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om te bespreken wat eiser heeft opgemerkt in de gronden van beroep over het doorvragen wat deze overtuiging voor hem betekent en wat hij ermee wil doen in het land van herkomst.
Afkomst
9. De rechtbank volgt het standpunt van de staatssecretaris dat eiser nog immer niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij vanwege zijn geloofwaardig geachte gemengde afkomst (Hutu/Tutsi) persoonlijk in de negatieve belangstelling van de Burundese autoriteiten zou staan. Ook dit oordeel staat in rechte vast. Eiser stelt Tutsi te zijn, maar weet dat niet zeker. De enkele verklaring dat er in zijn dorp alleen nog maar familie van militieleden zijn en families die eerder geprobeerd zouden hebben om eiser te vermoorden vanwege etnische conflicten, heeft de staatssecretaris onvoldoende mogen vinden om nu anders te overwegen, evenals de niet nader onderbouwde stelling dat hij vanwege terugkeer uit Europa een groot risico zou lopen. De verwijzing naar eerder vermelde landeninformatie leidt niet tot een ander oordeel, nu de daarin vermelde informatie voornamelijk betrekking heeft op oppositieleden, hetgeen verweerder niet ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht in het geval van eiser. De beroepsgrond kan niet slagen.

Conclusie en gevolgen

10. Gelet op het voorgaande heeft de staatssecretaris de aanvraag van eiser terecht kennelijk ongegrond verklaard op grond van artikel 31, eerste lid van de Vw in samenhang met artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder g, van de Vw. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
11. Ter zitting is door de gemachtigde van de staatssecretaris nog naar voren gebracht dat in het bestreden besluit abusievelijk een onjuiste termijn is vermeld van vier weken voor het instellen van beroep. Dit had één week moeten zijn, nu toepassing is gegeven aan artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder g, Vw. De staatssecretaris heeft terecht gesteld dat niet gebleken is dat eiser hierdoor in zijn belangen is geschaad. De rechtbank zal dan ook een termijn van één week vermelden in de rechtsmiddelenclausule.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L. Willems-Keekstra, rechter, in aanwezigheid van
mr. F. Aissa, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.AWB 09/40721).
2.AWB 12/9350.
3.AWB 15/1103.
4.NL18.12836.
5.NL19.20254.
6.ECLI:EU:C:2021:478
7.Zie bld 12, gehoor opvolgende aanvraag.
8.Amnesty International Report 2022/23; the State of the World’s Human Rights: Burundi 2022, USDOS- US Department of State van maart 2023: 2022 Country Report on Human Rights Practices: Burundi en Human Rights Watch World Report 2023: Burundi, Events of 2022