ECLI:NL:RBDHA:2023:18711

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 december 2023
Publicatiedatum
4 december 2023
Zaaknummer
NL23.36318
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatigheid van de maatregel van bewaring in vreemdelingenrechtelijke context

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 1 december 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een eiser van Roemeense nationaliteit. De eiser had beroep ingesteld tegen een besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, dat op 11 november 2023 was genomen, waarbij de maatregel van bewaring was opgelegd op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank heeft de zaak op 27 november 2023 behandeld, waarbij de eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk aanwezig was.

De eiser voerde aan dat er onvoldoende gronden waren voor de maatregel van bewaring, omdat hij in zijn vrije termijn zat en zijn identiteit en nationaliteit al bevestigd waren. Hij betwistte ook de rechtsgeldigheid van het verwijderingsbesluit van 26 juli 2023, omdat hij de inhoud daarvan niet goed had begrepen. De rechtbank oordeelde echter dat de staatssecretaris voldoende gronden had om de maatregel van bewaring op te leggen, onder andere omdat de eiser niet in het bezit was van identiteitsdocumenten op het moment van zijn staandehouding.

De rechtbank concludeerde dat de maatregel van bewaring niet onrechtmatig was en dat het beroep van de eiser ongegrond was. Ook het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen. De uitspraak werd gedaan door mr. J.G. Nicholson, in aanwezigheid van mr. P. Bruins, griffier, en werd openbaar gemaakt op 1 december 2023.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL23.36318
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. S. Wortel), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: J.C. van Ossenbruggen-Theodoulou).

Procesverloop

Bij besluit van 11 november 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 27 november 2023 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen D. Perie. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Roemeense nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 1996.
2. Eiser voert aan dat voor het opleggen van de maatregel van bewaring onvoldoende gronden aanwezig zijn, omdat hij ten tijde van het opleggen van de maatregel nog in zijn vrije termijn zat en zijn identiteit en nationaliteit op de dag van zijn staandehouding al zijn bevestigd. De staatssecretaris heeft daarom grond 3a niet aan de maatregel ten grondslag mogen leggen. Verder is het verwijderingsbesluit van 26 juli 2023 niet rechtsgeldig bekend gemaakt omdat eiser vanwege zijn verwarde toestand tijdens de uitreiking van dat besluit op 27 juli 2023 de inhoud van het bestreden besluit niet voldoende heeft begrepen en het hem dus niet duidelijk was dat hij Nederland moest verlaten. Pas bij de inbewaringstelling van eiser op 11 november 2023 is het bestreden besluit voldoende kenbaar gemaakt en daarmee in werking getreden. De staatssecretaris heeft daarom de gronden 3b, 3c en 4a niet aan de maatregel ten grondslag kunnen leggen.
3. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
4. Wat eiser heeft aangevoerd, geeft geen aanleiding de gronden van de maatregel van bewaring onvoldoende te achten. De reden hiervoor is dat in het proces-verbaal van ophouding en onderzoek van 12 november 2023 is vermeld dat eiser niet in het bezit was van enig identiteitsdocument. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat dit onjuist zou zijn. Het is niet gesteld of gebleken dat eiser ten tijde ten tijde van de staandehouding over zo’n document beschikte.
5. Voor wat betreft de gang van zaken rondom de uitreiking van het verwijderingsbesluit op 26 juli 2023 verwijst de rechtbank naar de uitspraak van vandaag onder nummer NL23.36387. Uit deze uitspraak volgt dat het verwijderingsbesluit op 26 juli 2023 aan eiser is uitgereikt en (dus) op 27 juli 2023 in werking is getreden.
6. Gelet hierop mocht de staatssecretaris de bestreden gronden aan de maatregel ten grondslag leggen en beschikte de staatssecretaris over voldoende gronden om de maatregel te kunnen dragen. Deze beroepsgrond slaagt niet.
7. Ook met inachtneming van de ambtshalve toetsing waartoe zij gehouden is, is de rechtbank van oordeel dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek niet op enig moment onrechtmatig was.
8. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.G. Nicholson, rechter, in aanwezigheid van mr. P. Bruins, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
01 december 2023

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.