In deze zaak heeft eiser op 8 maart 2022 beroep ingesteld tegen het niet-tijdig beslissen op zijn asielaanvraag van 29 september 2020. De rechtbank heeft bij uitspraak van 6 juli 2022, met kenmerk NL22.3971, verweerder opgedragen om binnen zestien weken een besluit te nemen op de asielaanvraag. Op 31 maart 2023 heeft verweerder de asielaanvraag van eiser ingewilligd. Eiser heeft echter het beroep gehandhaafd om te onderzoeken of verweerder onrechtmatig heeft gehandeld en schadeplichtig is. De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Awb uitspraak gedaan zonder zitting.
De rechtbank overweegt dat, nu de asielaanvraag is ingewilligd, eiser geen procesbelang meer heeft in het beroep tegen het niet-tijdig nemen van een besluit. Het beroep is daarom kennelijk niet-ontvankelijk. Eiser heeft ook verzocht om schadevergoeding van € 7.500, stellende dat verweerder onrechtmatig heeft gehandeld door niet tijdig te beslissen. De rechtbank stelt vast dat eiser pas in beroep om schadevergoeding heeft verzocht, zonder aan te tonen dat het redelijkerwijs niet van hem kon worden gevergd om eerst verweerder om schadevergoeding te vragen. Dit verzoek wordt daarom ook niet-ontvankelijk verklaard.
Echter, omdat eiser terecht beroep heeft ingesteld tegen het niet-tijdig beslissen op zijn asielaanvraag, veroordeelt de rechtbank verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 418,50. De rechtbank heeft de kosten vastgesteld op basis van het Besluit proceskosten bestuursrecht, waarbij de wegingsfactor 'licht' van toepassing is, aangezien het beroep enkel betrekking had op het niet tijdig nemen van een besluit.