ECLI:NL:RBDHA:2023:18628

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 april 2023
Publicatiedatum
1 december 2023
Zaaknummer
C/09/644183/KG RK 23-343
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek in strafzaak met betrekking tot interstatelijk vertrouwensbeginsel

Op 14 april 2023 heeft de meervoudige wrakingskamer van de Rechtbank Den Haag een wrakingsverzoek afgewezen dat was ingediend door verzoeker, vertegenwoordigd door advocaat mr. R.D.A. van Boom. Het verzoek was gericht tegen de rechters F.C. Berg, M.L. Harmsen en B. Sahebali in een strafzaak tegen verzoeker. De wraking was gebaseerd op de stelling dat de rechters vooruitgelopen waren op een inhoudelijke uitspraak door een voorlopig oordeel te geven over de toepasselijkheid van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Verzoeker stelde dat deze beslissing onterecht was, aangezien deze in een vroeg stadium van de procedure was genomen en hij hierdoor in zijn verdediging werd benadeeld.

De rechtbank heeft in haar beslissing van 9 maart 2023 de onderzoekswensen van verzoeker afgewezen en daarbij een voorlopig oordeel gegeven over het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De rechters hebben in hun reactie op het wrakingsverzoek benadrukt dat hun beslissing een procedurele beslissing betreft en dat er geen sprake is van vooringenomenheid. De wrakingskamer heeft geoordeeld dat een rechter alleen gewraakt kan worden als er objectieve aanwijzingen zijn voor partijdigheid, wat in dit geval niet aan de orde was. De wrakingskamer concludeerde dat de beslissing van de rechters niet als een gegronde reden voor wraking kan worden beschouwd.

De wrakingskamer heeft het verzoek tot wraking afgewezen en bepaald dat de hoofdzaak voortgezet wordt in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek. Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open. De zaak betreft de toepassing van het interstatelijk vertrouwensbeginsel en de procedurele aspecten van het wrakingsverzoek.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Wrakingskamer
wrakingnummer 2023/49
zaak- /rekestnummer: C/09/644183 / KG RK 23-343
Beslissing van 14 april 2023
van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank op het verzoek van
[verzoeker] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: verzoeker,
advocaat mr. R.D.A. van Boom te Utrecht,
strekkende tot de wraking van
mrs. F.C. Berg, M.L. Harmsen en B. Sahebali,
rechters in deze rechtbank,
hierna te noemen: de rechters.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het schriftelijke wrakingsverzoek van 14 maart 2023;
- de schriftelijke reactie van de rechters van 30 maart 2023.
1.2.
Op 3 april 2023 is het verzoek tot wraking ter zitting behandeld. Hierbij is mr. Van Boom namens verzoeker verschenen. De rechters hebben laten weten niet te zullen verschijnen.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Het verzoek strekt tot wraking van de rechters in de zaak met parketnummer 09/317762-21 tegen [verzoeker] als verdachte. Ter terechtzitting van 16 februari 2023 heeft mr. Van Boom een aantal verzoeken aan de rechtbank gedaan. Primair is verzocht de behandeling van de strafzaak aan te houden in afwachting van de antwoorden van de Hoge Raad op prejudiciële vragen die zijn gesteld in andere strafzaken over dezelfde materie als waarop de onderzoekswensen (zie hierna) zien (onder meer de toepasselijkheid van het interstatelijk vertrouwensbeginsel [1] ). Subsidiair is een aantal (voorwaardelijke) onderzoekswensen geformuleerd. Het gaat dan om onderzoek naar feiten en omstandigheden waarvan volgens verzoeker de vaststelling noodzakelijk is voor het oordeel of het interstatelijk vertrouwensbeginsel van toepassing is (bijvoorbeeld over de manier waarop de Sky-data die het Openbaar Ministerie in de zaak tegen verzoeker in het dossier heeft gevoegd, zijn verkregen, volgens het Openbaar Ministerie uitsluitend uit onderzoek verricht in en onder verantwoordelijkheid van Frankrijk). De rechtbank is daarbij ook verzocht een inhoudelijk oordeel te geven over de uitleg van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De rechtbank heeft alle verzoeken bij beslissing van 9 maart 2023 afgewezen en heeft verder overwogen dat naar haar voorlopig oordeel het interstatelijk vertrouwensbeginsel van toepassing is.
2.2.
Verzoeker heeft blijkens het schriftelijke verzoek en zijn mondelinge toelichting ten tijde van de behandeling van het wrakingsverzoek, het volgende aan zijn verzoek ten grondslag gelegd. De rechtbank heeft in de ogen van verzoeker aan ongerechtvaardigde oordeelsvorming gedaan doordat zij vooruit is gelopen op een inhoudelijke uitspraak. Zo heeft zij de vraag of het interstatelijk vertrouwensbeginsel van toepassing is op de (hoofd)zaak en meer in het bijzonder de vraag of er uitsluitend in Frankrijk onderzoekshandelingen hebben plaatsgevonden en het onderzoek uitsluitend onder verantwoordelijkheid van Frankrijk is verricht, al beantwoord (en wel in het nadeel van verzoeker), terwijl dit een beslissing is die wordt genomen in het kader van de beantwoording van de vragen van de artikelen 348 en 350 van het Wetboek van Strafvordering (Sv). Een dergelijke beslissing past niet in de fase waarin de strafzaak zich thans bevindt, te weten de (zoals verzoeker die noemt) eerste fase, die gaat over (de beslissing op) onderzoekswensen in verband met later te voeren verweren. Dat de rechtbank in de beslissing op de onderzoekswensen van verzoeker tot uitdrukking heeft gebracht dat haar oordeel over de toepasselijkheid van het interstatelijk vertrouwensbeginsel een
voorlopig oordeelis, doet er volgens verzoeker niet aan af dat de rechtbank al een inhoudelijke beslissing heeft genomen over vragen waarover zij pas later, in de derde fase van de strafzaak (de fase van beraadslagen en oordeelsvorming, die volgt op de (tweede) fase waarin de verweren worden gevoerd) mag oordelen. Daarmee staat het eindoordeel van de rechtbank vast, zeker nu het dossier compleet is en alle onderzoekswensen van verzoeker zijn afgewezen. Verzoeker zal, nu er niets meer aan het dossier wordt toegevoegd en zijn onderzoekswensen zijn afgewezen, immers niet kunnen beschikken over meer of andere informatie om de rechtbank in de tweede en derde fase van de strafzaak op andere gedachten te brengen. Door de beslissing van de rechtbank op de onderzoekswensen van verzoeker staat het voor hem al vast dat de uitspraak van de rechtbank gelijk zal zijn aan haar voorlopig oordeel dat is vervat in de beslissing op de onderzoekswensen.
2.3.
De rechters hebben laten weten niet in de wraking te berusten en hebben op het verzoek gereageerd. In hun reactie stellen de rechters dat hun beslissing een procedurele beslissing betreft, en dat zo’n beslissing alleen in uitzonderlijke situaties kan leiden tot een gegrond wrakingsverzoek. Daarnaast hebben de rechters in hun reactie benadrukt dat zij in hun beslissing tot uitdrukking hebben gebracht dat het gaat om een voorlopig oordeel, onder meer door het gebruik van deze term en de woorden ‘op dit moment’, ‘vooralsnog’ en ‘bij deze stand van zaken’. Gelet hierop menen de rechters dat het wrakingsverzoek moet worden afgewezen.

3.De beoordeling

3.1.
Een rechter kan alleen gewraakt worden als zich omstandigheden voordoen waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarvan is sprake als de rechter jegens een procesdeelnemer vooringenomen is of als de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Daarbij is het uitgangspunt dat een rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn omdat hij of zij als rechter is aangesteld. Voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid toch schade lijdt, bestaat alleen grond in geval van bijzondere omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het aannemen van (de objectief gerechtvaardigde schijn van) partijdigheid. Uit de wet volgt dat de verzoeker die concrete omstandigheden moet aanvoeren en wel zodra deze aan hem of haar bekend zijn geworden.
3.2.
Verzoeker vindt de rechters vooringenomen omdat zij zijn vooruit gelopen op beslissingen die zij in een later stadium van de procedure moeten nemen. De wrakingskamer stelt voorop dat het gesloten stelsel van rechtsmiddelen meebrengt dat een rechterlijke (tussen)beslissing als de beslissing die in de strafzaak tegen verzoeker is genomen, als zodanig nimmer grond kan vormen voor wraking; wraking is geen verkapt rechtsmiddel. Het gerecht dat over het wrakingsverzoek moet oordelen (de wrakingskamer) komt geen oordeel toe over de juistheid van de (tussen)beslissing noch over het verzuim te beslissen. Dat oordeel is voorbehouden aan de rechter die in geval van de aanwending van een rechtsmiddel belast is met de behandeling van de zaak. Dat is alleen anders in het geval waarin de motivering van de beslissing in het licht van alle omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten – bijvoorbeeld door de in de motivering gebruikte bewoordingen – niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid van de rechter die haar heeft gegeven. Van zo’n situatie is in dit geval geen sprake.
3.3.
In hun beslissing van 9 maart 2023 hebben de rechters negatief beslist op de onderzoekswensen van verzoeker. In de motivering van die beslissing hebben zij zich daarbij in een voorlopig oordeel inhoudelijk uitgelaten over de toepasselijkheid van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Een negatieve beslissing op de onderzoekswensen brengt dat met zich; een rechterlijk oordeel moet immers worden gemotiveerd. Het voorlopig oordeel waarop de beslissing op de onderzoekswensen is gebaseerd, is geen oordeel waarmee wordt vooruitgelopen op het eindoordeel. Uit de bewoordingen van de beslissing(en) volgt dat bij de inhoudelijke behandeling de discussie over de vraag of het interstatelijk vertrouwensbeginsel al dan niet van toepassing is evenals de definitieve oordeelsvorming daarover en de mogelijke consequenties die daaruit volgen nog in volle omvang kan plaatsvinden, ook als het strafdossier niet meer wordt uitgebreid.
3.4.
Het verzoek tot wraking wordt dan ook afgewezen.

4.De beslissing

De wrakingskamer
4.1.
wijst het verzoek tot wraking af;
4.2.
bepaalt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek;
4.3.
beveelt dat (een afschrift van) deze beslissing met inachtneming van het bepaalde bij artikel 515, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegezonden aan:
• de verzoeker p/a zijn raadsman mr. R.D.A. van Boom;
• de officieren van justitie mrs. J. Roosma en M. van Oosten;
• de rechters.
Deze beslissing is gegeven door mrs. J.E. Bierling, J. Brandt en R.G.C. Veneman, in tegenwoordigheid van de griffier S.J.W.M. Luijten en in het openbaar uitgesproken op 14 april 2023.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Dit beginsel brengt volgens vaste rechtspraak mee dat ten aanzien van de onderzoekshandelingen waarvan de uitvoering plaatsvindt onder de verantwoordelijkheid van de autoriteiten van een andere tot het EVRM toegetreden staat de taak van de Nederlandse strafrechter ertoe beperkt is te waarborgen dat de wijze waarop van de resultaten van dit onderzoek in de strafzaak tegen de verdachte gebruik wordt gemaakt, geen inbreuk maakt op zijn recht op een eerlijk proces overeenkomstig artikel 6, eerste lid, van het EVRM.