ECLI:NL:RBDHA:2023:1862

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 februari 2023
Publicatiedatum
20 februari 2023
Zaaknummer
21_4148
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vergoeding van proceskosten in de bezwaarfase en niet-ontvankelijkheid van beroep

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 februari 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een ondernemer, en het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. Eiser had bezwaar gemaakt tegen besluiten van verweerder die zijn aanvragen voor een uitkering op grond van de Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandig ondernemers (Tozo) niet-ontvankelijk verklaarden. De rechtbank heeft het beroep tegen het eerste bestreden besluit gegrond verklaard, omdat eiser recht had op vergoeding van proceskosten in de bezwaarfase. De rechtbank oordeelde dat de mogelijkheid van vergoeding van proceskosten in de bezwaarfase een procesbelang oplevert, wat in dit geval niet was erkend door verweerder. De rechtbank heeft de vergoeding van proceskosten vastgesteld op € 2.271,- en heeft verweerder veroordeeld in de proceskosten in bezwaar en beroep. Het beroep tegen het tweede bestreden besluit werd niet-ontvankelijk verklaard, omdat er geen aanleiding was voor proceskostenvergoeding. De uitspraak is openbaar gedaan en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummers: SGR 21/4148 en SGR 21/5012

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 februari 2023 in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. J. Biemond),
en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder

(gemachtigde: D.L. Swart).

Procesverloop

Bij besluit van 21 april 2021 heeft verweerder aan eiser per 1 april 2021 een uitkering op grond van de Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandig ondernemers (Tozo) toegekend tot uiterlijk 30 juni 2021.
Bij brief van 21 mei 2021 heeft verweerder aan eiser verzocht nadere gegevens en informatie te verstrekken om het recht van eiser op een uitkering op grond van de Tozo te kunnen vaststellen.
Bij besluit van 14 juni 2021 (bestreden besluit I) heeft verweerder het bezwaar van eiser gericht tegen de brief van 21 mei 2021 niet-ontvankelijk verklaard (SGR 21/4148).
Bij besluit van 12 juli 2021 (bestreden besluit II) heeft verweerder het bezwaar van eiser gericht tegen de brief van 21 april 2021 niet-ontvankelijk verklaard (SGR 21/5012).
Eiser heeft tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld.
Verweerder heeft verweerschriften ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 22 december 2022 via een videoverbinding op zitting behandeld. Namens eiser is zijn gemachtigde verschenen. Verweerder is, met bericht van verhindering, niet verschenen.

Overwegingen

1. Eiser exploiteert sinds 1 maart 2014 een eenmansbedrijf onder de naam [bedrijfsnaam]. Daarnaast heeft hij van 15 maart 2016 tot 15 december 2020 het bedrijf Eco Shuttle Coöperatie UA geëxploiteerd.
2. Aan eiser per 1 maart 2020 een Tozo-1 uitkering, per 1 juni 2020 een Tozo-2 uitkering en per 1 oktober 2020 een Tozo-3 uitkering toegekend.
3. Bij besluit van 21 april 2021 heeft aan eiser per 1 april 2021 een Tozo-4 uitkering toegekend tot uiterlijk 30 juni 2021.
4. Bij brief van 21 mei 2021 heeft verweerder aan eiser bericht dat eisers recht op Tozo niet kan worden vastgesteld omdat er gegevens ontbreken. Voorts heeft verweerder in deze brief vermeld: “
Stuur de gegevens vóór 21 mei 2021 aan ons op. Uw betaling in mei 2021 vindt pas plaats als wij alle gegevens hebben ontvangen en verwerkt”.
5. Bij het bestreden besluit I heeft verweerder het door eiser gemaakte bezwaar tegen de onder 4 bedoelde brief (van 21 mei 2021) niet-ontvankelijk verklaard, omdat deze brief volgens verweerder geen besluit is in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
6. Bij het bestreden besluit II heeft verweerder het door eiser gemaakte bezwaar tegen het besluit van 21 april 2021 eveneens niet-ontvankelijk verklaard, omdat eiser volgens verweerder geen procesbelang meer heeft aangezien de Tozo-4 uitkering inmiddels volledig is uitbetaald.
7. De rechtbank overweegt als volgt.
Bestreden besluit 1
7.1.
Vaststaat dat de uitkering over mei en juni 2021 inmiddels is betaald. Eiser maakt aanspraak op proceskosten in bezwaar en beroep. De mogelijkheid van vergoeding van proceskosten in de bezwaarfase levert - anders dan bij de beroepsfase - naar vaste jurisprudentie [1] procesbelang op.
7.2.
Eiser heeft op 27 mei 2021 bezwaar gemaakt tegen de feitelijke stopzetting/opschorting van de uitkering, die door verweerder werd aangekondigd in een mail van 21 mei 2021. Niet in geschil is dat deze uitkering vervolgens op 28 mei 2021 is uitbetaald. In de door eiser destijds aanhangig gemaakte voorlopige voorzieningenprocedure (21/3705) heeft verweerder het standpunt ingenomen het niet onredelijk te vinden in de proceskosten veroordeeld te worden, omdat verweerder volledig is tegemoetgekomen aan de bezwaren van verzoeker. In het thans bestreden besluit (1) neemt verweerder in afwijking daarvan, het standpunt in dat de brief van 21 mei 2021 geen besluit is. Verweerder heeft niet onderkend dat om vergoeding van bezwaarkosten was gevraagd en dat daarop positief beslist moest worden.
7.3.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het beroep gegrond is. Het primaire besluit 1 zal voor wat betreft de proceskostenvergoeding in bezwaar worden herroepen en het bestreden besluit wordt vernietigd voor zover daarin geen proceskostenvergoeding in bezwaar is toegekend. Verweerder zal in de proceskosten in bezwaar en beroep worden veroordeeld.
7.4.
De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 3 punten op (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift met een waarde per punt van € 597,-, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 837,- en 1 punt voor het verschijnen op de zitting met een waarde per punt van € 837,-), bij een wegingsfactor 1. Toegekend wordt € 2.271,-. Ook dient verweerder het door eiser betaalde griffierecht in deze procedure te vergoeden.
Bestreden besluit II
7.5.
Verweerder heeft ten onrechte het voornoemde bezwaar van eiser van 27 mei 2021 ook aangemerkt als gericht tegen het besluit tot toekenning van de uitkering van 21 april 2021, en heeft daarop beslist met bestreden besluit II. Niet valt in te zien waarom verweerder het bezwaarschrift van eiser van 27 mei 2021 ook heeft aangemerkt als gericht tegen dit (toekennende) besluit en twee keer heeft beslist op hetzelfde bezwaarschrift. De noodzaak ontbrak om hiertegen beroep in te stellen, zodat het beroep niet-ontvankelijk wordt verklaard. Er is geen aanleiding om proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep tegen de bestreden besluit II niet-ontvankelijk;
  • verklaart het beroep tegen bestreden besluit I gegrond;
  • vernietigt bestreden besluit I voor zover het de vergoeding van proceskosten in de bezwaarfase betreft;
  • bepaalt de vergoeding van proceskosten in bezwaar op een bedrag van € 597,-;
  • bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van bestreden besluit I;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten in beroep (inzake SGR 21/4148) tot een bedrag van € 1.674,-;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 49,- (inzake SGR 21/4148) aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.M. de Keuning, rechter, in aanwezigheid van W.M. Colpa, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 22 februari 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Bijvoorbeeld: ECLI:NL:RVS:2014:AO8874 of ABRvS 15/12/10, AB 2011, 237.