ECLI:NL:RBDHA:2023:18615

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 oktober 2023
Publicatiedatum
1 december 2023
Zaaknummer
NL23.5567
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen de afwijzing van verblijfsaanvragen voor familie- of gezinsleden

In deze uitspraak heeft de Rechtbank Den Haag het beroep van eisers tegen de afwijzing van hun aanvragen voor verblijf als familie- of gezinslid beoordeeld. De rechtbank constateert dat verweerder in het bestreden besluit enkel de situatie na het vertrek van referente naar Nederland heeft getoetst, terwijl de gezinssituatie ten tijde van het vertrek uit Suriname leidend had moeten zijn. De rechtbank stelt vast dat eisers en referente in Suriname nog in gezinsverband samenwoonden, wat verweerder ten onrechte niet heeft meegenomen in zijn beoordeling. Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat verweerder ook de situatie na de binnenkomst van referente in Nederland niet correct heeft beoordeeld. De rechtbank verwijst naar een eerdere uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, waarin is vastgesteld dat alleen omstandigheden tot aan de datum van de mvv-aanvraag in de beoordeling mogen worden betrokken. Verweerder heeft echter ook omstandigheden na deze datum in zijn beoordeling meegenomen, wat leidt tot een motiveringsgebrek in het bestreden besluit. De rechtbank concludeert dat er wel degelijk sprake is van een beschermenswaardig gezinsleven tussen eisers en referente, wat invloed heeft op de belangenafweging die verweerder moet maken in het kader van artikel 8 EVRM. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt verweerder op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij de belangenafweging opnieuw moet worden uitgevoerd. Tevens moet verweerder het griffierecht en proceskosten aan eisers vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.5567

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [v-nummer 1]
en
[eiseres] ,eiseres,
V-nummer: [v-nummer 2]
samen te noemen: eisers
(gemachtigde: mr. A. Berends),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

(gemachtigde: mr. E. de Jong).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen de afwijzing van hun aanvragen voor 'verblijf als familie- of gezinslid bij [naam] ’.
1.1
Verweerder heeft deze aanvragen met het besluit van 9 april 2021 afgewezen. Met het bestreden besluit van 26 januari 2023 op het bezwaar van eisers is verweerder bij de afwijzing van de aanvragen gebleven.
1.2
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
2. De rechtbank heeft het beroep op 19 september 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben eiser, [naam] (referente), de gemachtigde van eisers en de gemachtigde van verweerder deelgenomen.

Beoordeling door de rechtbank

Feiten en omstandigheden
2. Eiser is geboren op [datum 1] 1996 en eiseres is geboren [datum 2] 1999. Zij hebben beiden de Surinaamse nationaliteit en zijn de kinderen van referente. Referente verblijft sinds 9 augustus 2020 rechtmatig in Nederland bij haar echtgenoot. Zij heeft op 22 december 2020 gevraagd om overkomst van haar kinderen. Verweerder heeft deze aanvragen in het bestreden besluit van 9 april 2021 afgewezen en het bezwaar daartegen in het besluit van 18 oktober 2021 ongegrond verklaard. Nadat verweerder die beslissing op bezwaar op 4 oktober 2022 heeft ingetrokken, heeft er op 17 januari 2023 een hoorzitting met eisers en referente plaatsgevonden. In het bestreden besluit van 26 januari 2023 heeft verweerder het bezwaar echter opnieuw ongegrond verklaard.
2.1
Eiser heeft, naast de onderhavige aanvraag, op 27 juni 2022 ook een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) met als verblijfsdoel “studie” aangevraagd voor een opleiding Accountancy aan het HBO Haaglanden. Deze aanvraag is door verweerder ingewilligd en aan eiser is op 13 juli 2022 een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking “studie’’ verleend.
Het bestreden besluit
3. Verweerder heeft de aanvragen afgewezen omdat er tussen hen en referent geen familieleven bestaat in de zin van artikel 8 EVRM [1] . Het jongvolwassenbeleid is niet op eisers van toepassing omdat zij op het moment van hun mvv-aanvragen niet met referente in gezinsverband samenwoonden. Sinds referente op 9 augustus 2020 in Nederland is aangekomen is de gezinsband verbroken. Dat de periode tussen het moment van vertrek en de aanvraag korter (4 maanden) is dan in andere zaken, maakt niet dat verweerder deze voorwaarde niet mag tegenwerpen. Uit het feit dat referente zonder haar kinderen naar Nederland is vertrokken blijkt ook dat zij niet meer volledig van haar afhankelijk waren. Eiseres woont al lange tijd niet meer met referente samen en heeft zich financieel grotendeels kunnen redden. Ook eiser heeft zich een aantal jaren zonder referente kunnen redden en hij kan, omdat hij inmiddels in Nederland woont, al familieleven met referente uitoefenen.
3.1
Verweerder heeft ook de belangenafweging in het kader van artikel 8 EVRM in het nadeel van eisers laten uitvallen. Er is geen sprake van beschermenswaardig gezinsleven tussen eisers en referente. Ook weegt in het nadeel van eisers mee dat zij geen verblijfsvergunning hadden toen referente het gezinsleven in Nederland startte, en er dus sprake is van een eerste toelating. Zij konden er daarom niet op vertrouwen dat zij samen met referente in Nederland mochten gaan wonen. Verder weegt het economisch belang van Nederland zwaar mee. Ook zijn er geen omstandigheden die maken dat eisers niet met referente in Suriname kunnen wonen. Er bestaat geen objectieve belemmering om het gezinsleven in Suriname uit te oefenen.
Heeft eiser nog procesbelang bij het voeren van deze procedure?
4. Verweerder heeft zich in het verweerschrift op het standpunt gesteld dat het procesbelang ontbreekt omdat aan eiser een verblijfsvergunning met verblijfsdoel “studie” is verleend en hij in Nederland met referente samenwoont. Met het voeren van deze procedure kan eiser niet in een gunstiger positie komen te verkeren omdat hij het maximaal haalbare, namelijk verblijf bij referente, al heeft gerealiseerd.
4.1
Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) volgt dat voor de beoordeling van het procesbelang moet worden gekeken naar de materiële gevolgen van de verleende verblijfsstatus. Eiser heeft ter zitting in dit kader aangevoerd dat het voor hem noodzakelijk is om naast zijn studie te werken om in zijn eigen levensonderhoud te kunnen voorzien en dat hij met zijn huidige verblijfsvergunning maar een beperkt aantal uren kan werken. Ambtshalve is het de rechtbank bekend dat eiser met zijn huidige verblijfsvergunning maximaal zestien uur per week mag werken, terwijl voor de gevraagde verblijfsvergunning geldt dat arbeid vrij is toegestaan en dus geen maximum is gesteld aan het aantal uren dat hij in dat geval zou mogen werken. De rechtbank stelt met eiser vast dat hieruit volgt dat hij in een materieel gunstiger positie zou komen te verkeren als hem een verblijfsvergunning voor het doel “verblijf bij familie of gezinslid bij referente” zou worden verleend. De rechtbank neemt daarom aan dat ook eiser procesbelang heeft.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
5. De rechtbank is van oordeel dat het beroep gegrond is. De rechtbank zal hierna aan de hand van de beroepsgronden en het verweerschrift uitleggen hoe zij tot haar oordeel is gekomen.
Is het jongvolwassenenbeleid op eisers van toepassing?
6. De rechtbank stelt vast dat eisers ter zitting desgevraagd hebben bevestigd dat zij geen gronden aanvoeren tegen het standpunt van verweerder dat er tussen hen geen sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie.
7. Eisers voeren aan dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat het jongvolwasennenbeleid niet op hen van toepassing is omdat er geen sprake meer zou zijn van “in gezinsverband samenleven”. Eisers hebben zelf op geen enkele manier een stap naar zelfstandigheid willen zetten. Referente heeft er voor gekozen om naar Nederland te vetrekken. Het is niet de keuze van eisers geweest om zonder hun moeder in Suriname achter te blijven. Eisers wijzen ook op de Werkinstructie 2020/16, waarin staat dat voor beoordeling of de jongvolwassene met zijn ouders in gezinsverband samen leeft ook uitdrukkelijk de gezinssituatie ten tijde van het vertrek van de ouder of jongvolwassene moet worden betrokken. Eisers hebben in Suriname altijd met hun moeder samengewoond, waardoor in beginsel moet worden aangenomen dat er wel sprake is van in gezinsverband samenwonen. Zij voeren ook aan dat verweerder ten onrechte heeft tegengeworpen dat eiseres niet volledig financieel afhankelijk is van referente. Uit het beleid volgt immers niet dat het vereist is dat de ouder volledig verantwoordelijk is voor het levensonderhoud van eisers.
7.1
In paragraaf B7/3.8.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) staat dat:
De IND neemt familie- en gezinsleven aan als bedoeld in artikel 8 EVRM tussen ouders en hun meerderjarige kinderen, zonder dat sprake moet zijn van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie, uitsluitend als het meerderjarige kind:
a. jongvolwassen is;
b. met de ouder(s) in gezinsverband samenleeft;
c. niet in zijn eigen onderhoud voorziet; en
d. geen zelfstandig gezin heeft gevormd.
Verweerder acht het jongvolwassenenbeleid niet op eisers toepassing omdat zijn niet met hun ouder(s) in gezinsverband samenleven (ad b.) en zij in hun eigen levensonderhoud voorzien (ad c.). Over de wijze waarop verweerder moet beoordelen of de jongvolwassen vreemdeling in gezinsverband samenleeft staat in de Werkinstructie 2020/16 dat:
‘’Voor de beoordeling of de jongvolwassene met zijn ouder(s) in gezinsverband samenleeft, is het moment van binnenkomst van de ouder(s) of de jongvolwassene in Nederland leidend en betrekt de IND ook uitdrukkelijk de gezinssituatie ten tijde van het vertrek van de ouder(s) of de jongvolwassene uit het land van herkomst (dan wel het land van bestendig verblijf). Daarnaast beoordeelt de IND of zich na binnenkomst van de ouder(s) of de jongvolwassene in Nederland omstandigheden hebben voorgedaan waardoor kan worden aangenomen dat van samenleving in gezinsverband niet langer sprake is. Als de scheiding tussen de jongvolwassene en zijn ouder(s) een vrijwillig karakter heeft, wordt deze scheiding anders gewogen dan wanneer de scheiding een gedwongen karakter heeft.”
7.2
De rechtbank is van oordeel dat uit het bestreden besluit blijkt dat verweerder alleen de situatie heeft getoetst van na het vertrek van referente naar Nederland, terwijl uit de Werkinstructie volgt dat de gezinssituatie ten tijde van het vertrek van referente uit Suriname als leidend moet worden betrokken. Hierbij stelt de rechtbank vast dat tussen partijen niet in geschil is dat eisers en referente in Suriname nog in gezinsverband samenwoonden. Die omstandigheid heeft verweerder in de beoordeling van het “in gezinsverband samenleven” dus ten onrechte niet betrokken. De rechtbank is daarnaast van oordeel dat verweerder ook de beoordeling van de situatie na binnenkomst van referente in Nederland niet op de juiste wijze heeft verricht. Uit de uitspraak van de Afdeling van 13 april 2023 [2] volgt dat verweerder mag aannemen dat de gezinsband na scheiding is verbroken als het meerderjarig kind zelfstandig is gaan wonen en er ten tijde van de mvv-aanvraag in is geslaagd zijn leven zelfstandig vorm te geven. De rechtbank maakt uit deze Afdelingsuitspraak op dat verweerder enkel omstandigheden tot aan de datum van de mvv-aanvraag in haar beoordeling mag betrekken. In dit geval heeft referente zo’n vier maanden na haar binnenkomst in Nederland, op 22 december 2020, de mvv-aanvragen voor haar kinderen gedaan. In het bestreden besluit heeft verweerder echter ook omstandigheden van na die datum betrokken bij de beoordeling of sprake is van gezinsleven. Verweerder stelt ten aanzien van eiseres dat zij zich financieel heeft kunnen redden en al een tijdlang niet met referente samenwoont en ten aanzien van eiser dat gebleken is dat hij zich enkele jaren zonder referent heeft kunnen redden. Dit heeft verweerder niet mogen betrekken in zijn beoordeling voor zover die omstandigheden zien op de periode na de datum van de mvv-aanvraag. Gelet op hetgeen de rechtbank hiervoor heeft overwogen kleeft er een motiveringsgebrek aan het bestreden besluit.
Heeft verweerder de belangenafweging op de juiste wijze verricht?
8. De rechtbank stelt vast dat verweerder op grond van een onjuiste beoordeling tot de conclusie is gekomen dat er geen beschermenswaardig gezinsleven bestaat tussen eisers en referente. Of sprake is van beschermenswaardig gezinsleven is een omstandigheid die invloed heeft op de belangenafweging die verweerder in het kader van artikel 8 EVRM moet verrichten. Verweerder heeft een kleinere beoordelingsruimte als kan worden vastgesteld dat er tussen een ouder en haar meerderjarige kinderen beschermenswaardig gezinsleven bestaat. Al hierom dient verweerder in een nieuw te nemen beslissing op bezwaar opnieuw een belangenafweging in het kader van artikel 8 EVRM te verrichten. Hetgeen eisers verder over de verrichte belangenafweging hebben aangevoerd, behoeft geen bespreking meer.
Conclusie en gevolgen
9. Het beroep is gegrond omdat het bestreden besluit in strijd is met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen aanleiding om een bestuurlijke lus toe te passen, aangezien dat naar het zich laat aanzien geen doelmatige en efficiënte afdoeningswijze zou inhouden. De rechtbank bepaalt dat verweerder een nieuw besluit moet nemen met inachtneming van deze uitspraak en geeft verweerder hiervoor zes weken de tijd.
10. Omdat het beroep gegrond is moet verweerder het griffierecht aan eisers vergoeden en krijgen eisers ook een vergoeding van hun proceskosten. Verweerder moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1.674,- omdat de gemachtigde van eisers een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 26 januari 2023;
- draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 184,- aan eisers moet vergoeden;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 1.674,- aan proceskosten aan eisers.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.B. Klaus, rechter, in aanwezigheid van mr. J.P. Ankum, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
2.ECLI:NL:RVS:2023:1417, zie rechtsoverweging 5.3.