ECLI:NL:RBDHA:2023:1861

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 februari 2023
Publicatiedatum
20 februari 2023
Zaaknummer
09/017817-22
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Doodslag, diefstal met geweld en mishandeling door toediening van schadelijke stoffen door een Colombiaanse man

Op 22 februari 2023 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 25-jarige Colombiaanse man, die zich schuldig heeft gemaakt aan doodslag, diefstal met geweld en mishandeling met voorbedachten rade door toediening van voor de gezondheid schadelijke stoffen. De verdachte heeft op 27 november 2021 de heer [slachtoffer 1] om het leven gebracht door hem te verwurgen. Dit gebeurde nadat de verdachte was betrapt op het drogeren van het slachtoffer met een mengsel van Clonazepam en Quetiapine, met de bedoeling hem te beroven. De rechtbank concludeert dat de dood van [slachtoffer 1] het gevolg is van de geweldshandelingen van de verdachte, die opzettelijk de hals van het slachtoffer heeft vastgepakt en druk heeft uitgeoefend. De verdachte is ook verantwoordelijk voor de mishandeling van twee andere slachtoffers, [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3], aan wie hij dezelfde schadelijke stoffen heeft toegediend om hen te beroven. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 14 jaren en een schadevergoeding van meer dan €30.000 aan de nabestaanden en de andere slachtoffers. De rechtbank heeft de verdachte volledig toerekeningsvatbaar geacht en heeft de vordering van de officier van justitie tot een hogere straf afgewezen, omdat de rechtbank tot vrijspraak is gekomen voor een deel van de tenlastelegging.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummers: 09/017817-22 en 09/159394-22 (ttz. gev.)
Datum uitspraak: 22 februari 2023
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaken van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1997 te [geboorteplaats] ,
op dit moment gedetineerd in de penitentiaire inrichting Vught, locatie PPC.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzittingen van 21 april 2022, 6 juli 2022, 4 oktober 2022 en 14 december 2022 (alle pro forma) en 8 februari 2023 (inhoudelijke behandeling).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. I. Doves en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsvrouw mr. S. Bhulai naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de gevoegde dagvaardingen met parketnummer 09/017817-22 (hierna: dagvaarding I) en parketnummer 09/159394-22 (hierna: dagvaarding II). De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.De ontvankelijkheid van de officier van justitie

3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk te verklaren ten aanzien van dagvaarding I, aangezien het feit op deze dagvaarding tevens ten laste is gelegd bij dagvaarding II en de verdachte niet twee keer kan worden veroordeeld voor hetzelfde feit.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft geen standpunt ingenomen over de ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie.
3.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat het oorspronkelijk bij dagvaarding I ten laste gelegde feit opnieuw is ten laste gelegd bij dagvaarding II onder 1. Gelet op hetgeen hierna zal worden overwogen ten aanzien van dagvaarding II, zal – om dubbele veroordeling voor hetzelfde feitencomplex te voorkomen – het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk worden verklaard in de vervolging van de verdachte ten aanzien van dagvaarding I.

4.De bewijsbeslissing ten aanzien van dagvaarding II

4.1.
Inleiding [1]
Naar het oordeel van de rechtbank kunnen de volgende feiten en omstandigheden op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting als vaststaand worden aangemerkt. Deze feiten hebben ter terechtzitting niet ter discussie gestaan en kunnen zonder nadere motivering dienen als vertrekpunt voor de beoordeling van de bewijsvraag.
Op 30 november 2021 werd het levenloze lichaam van de heer [slachtoffer 1] (hierna: [slachtoffer 1] ) aangetroffen in de hal van zijn woning aan de [adres 1] te Den Haag. Gelet op de omstandigheden waaronder [slachtoffer 1] werd aangetroffen, is bij de politie het vermoeden gerezen dat hij door een misdrijf om het leven is gebracht. Het opsporingsonderzoek leidt naar de verdachte, van wie [slachtoffer 1] op 27 november 2021 een bezoek heeft gehad. De verdachte is hierop aangehouden.
Tijdens het onderzoek worden vervolgens twee aangiften uit het bedrijfsprocessensysteem van de politie in verband gebracht met de verdachte. De heer [slachtoffer 2] (hierna: [slachtoffer 2] ) heeft op 19 november 2021 in zijn woning aan de [adres 2] te Den Haag bezoek gehad van een Colombiaanse man, naar later blijkt de verdachte, die hij had ontmoet op de datingapp [minderjarige] , waarmee hij alcoholhoudende drank heeft gedronken. De volgende dag werd hij verward wakker, bleek zijn woning te zijn doorzocht en waren er goederen en een geldbedrag weggenomen. De heer [slachtoffer 3] (hierna: [slachtoffer 3] ) heeft eenzelfde soort afspraak gehad in zijn woning aan de [adres 3] te Den Haag op 28 november 2021. Toen hij de volgende dag wakker werd, was zijn woning doorzocht en bleek hij tevens te zijn bestolen.
De verdachte is, naar eigen zeggen, naar de woningen van voornoemde slachtoffers gegaan met het doel hen te drogeren en te bestelen. Het plan van de verdachte was om een mengsel van Clonazepam en Quetiapine, dat hij meenam in een oogdruppelflesje, onopvallend in het drankje van zijn slachtoffers te doen, zodat zij, door het drinken van deze stoffen, het bewustzijn zouden verliezen en de verdachte spullen van hen kon wegnemen. De verdachte is erin geslaagd om dit plan uit te voeren tijdens zijn afspraken met [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] , maar de afspraak met [slachtoffer 1] is niet volgens dit plan verlopen.
De rechtbank ziet zich voor de vragen gesteld of kan worden bewezen dat de verdachte [slachtoffer 1] opzettelijk om het leven heeft gebracht door hem te wurgen en/of stoffen toe te dienen die het bewustzijn verminderen, en of deze doodslag werd gepleegd met het oogmerk om diefstal mogelijk te maken, zoals ten laste gelegd onder feit 1. Daarnaast ziet de rechtbank zich voor de vraag gesteld of de verdachte erin is geslaagd om de gezondheid van [slachtoffer 1] te benadelen door hem stoffen toe te dienen die het bewustzijn verminderen, zoals ten laste gelegd onder feit 2. Tot slot dient de rechtbank te beoordelen of de verdachte [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] (al dan niet met voorbedachte raad) heeft mishandeld door hen stoffen toe te dienen en hen vervolgens heeft bestolen zoals ten laste gelegd onder de feiten 3 tot en met 6.
4.2.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat [slachtoffer 1] om het leven is gekomen doordat hij is gewurgd door de verdachte, hetgeen de verdachte heeft gedaan om te voorkomen dat [slachtoffer 1] hem zou beletten de gestolen spullen uit de woning mee te nemen. De officier van justitie heeft dan ook gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 1 primair ten laste gelegde gekwalificeerde doodslag.
De officier van justitie heeft zich verder op het standpunt gesteld dat de verdachte erin is geslaagd om [slachtoffer 1] stoffen te laten drinken die het bewustzijn verminderen, waardoor de gezondheid van [slachtoffer 1] is benadeeld. Er is Quetiapine aangetroffen in het lichaam van [slachtoffer 1] en het blikje bier met daarop het DNA van [slachtoffer 1] bevatte Clonazepam en Quetiapine. De officier van justitie heeft dan ook gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 2 ten laste gelegde.
De officier van justitie heeft tevens gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 3 tot en met 6 ten laste gelegde feiten.
4.3.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit van het onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde, omdat – samengevat – de verdachte geen opzet heeft gehad op de dood van [slachtoffer 1] , niet kan worden uitgesloten dat [slachtoffer 1] door een verhoogd suikergehalte of ziekelijke hartafwijkingen is overleden en de levensberoving niet is geschiedt met het oogmerk om diefstal mogelijk te maken.
De raadsvrouw heeft tevens vrijspraak bepleit van het onder 2 ten laste gelegde, omdat uit het dossier volgt dat de verdachte er niet in is geslaagd het mengsel van Clonazepam en Quetiapine aan [slachtoffer 1] toe te dienen.
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder 3 tot en met 6 ten laste gelegde kan worden bewezen, met uitzondering van de diefstal van het luchtdrukwapen en het alarmpistool.
4.4.
Vrijspraak feit 2
Naar het oordeel van de rechtbank ontbreekt wettig en overtuigend bewijs dat de verdachte er daadwerkelijk in is geslaagd om [slachtoffer 1] stoffen toe te dienen die het bewustzijn verminderen, waardoor de gezondheid van [slachtoffer 1] is benadeeld. De rechtbank heeft daarbij in aanmerking genomen dat de verdachte heeft verklaard dat hij werd betrapt toen hij het mengsel van Clonazepam en Quetiapine in het blikje bier van [slachtoffer 1] deed, waarna een worsteling is ontstaan. In dat scenario is [slachtoffer 1] er evenwel niet aan toegekomen om nog te drinken uit het gecontamineerde blikje bier. Bovendien is er geen Clonazepam en is slechts een lage concentratie Quetiapine in het lichaam van [slachtoffer 1] aangetroffen. Daarbij is van belang dat de lage concentratie Quetiapine in het lichaam van [slachtoffer 1] ook kan worden verklaard door eigen medicijngebruik. Hoewel uit de medische informatie niet blijkt dat [slachtoffer 1] antipsychotica kreeg voorgeschreven ten tijde van het ten laste gelegde, kan de rechtbank niet uitsluiten dat hij wel antipsychotica slikte. Het dossier, in het bijzonder de getuigenverklaringen van [naam 1] en [naam 2] , bevat aanwijzingen dat [slachtoffer 1] bekend was met psychoses.
De rechtbank zal de verdachte dan ook vrijspreken van het onder 2 ten laste gelegde.
4.5.
Gebruikte bewijsmiddelen [2]
Feit 1
De rechtbank heeft hierna opgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring van
feit 1redengevende feiten en omstandigheden.
I. Het proces-verbaal van verhoor van getuige [naam 1] , opgemaakt op 30 november 2021, voor zover inhoudende (p. 57-58):
Vandaag, dinsdag 30 november 2021, ben ik naar het huis van [slachtoffer 1] in Den Haag gelopen. Ik ben met de sleutel naar binnen gegaan en toen zag ik hem meteen liggen. In de hal staat een witte kast, daar lag hij met zijn hoofd half tegenaan, en daar was bloed uit zijn neus en een beetje uit zijn mond. Ik heb toen even aan hem gevoeld, hij was al koud.
II. De verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 8 februari 2023, voor zover inhoudende:
Ik ben op 27 november 2021 in de middag naar de woning van [slachtoffer 1] gegaan.
III. Het proces-verbaal van verhoor van verdachte, opgemaakt op 16 september 2022, voor zover inhoudende (p. 942-963):
O: Jij vertelde dat "de persoon die overleden is" jou via [naam 3] had benaderd en een afspraak met jou maakte.
V: Vertel eens hoe dit gegaan is.
Ik ontving een telefoontje van een Spaanssprekend iemand. Deze persoon zei dat hij graag gebruik wilde maken van mijn diensten. [slachtoffer 1] , zo heette hij. Ik ben er naartoe gegaan. We hebben elkaar ontmoet. Ik ging zijn hals vasthouden en op hem drukken. Hij viel. Toen vervolgens heb ik met wasmiddel een ring van zijn vinger afgehaald. Ik pak ook zijn telefoon. Ik haal de ring van zijn vinger af en ga weg.
V: Hoe staan jullie dan in de gang?
O: Ga het maar even bij mij voordoen. Verdachte en verbalisant staan samen bij de deur van de verhoorkamer. [verdachte] deed voor hoe hij het zelf ervoer. Vervolgens stapte [verdachte] direct op de verbalisant af strekte beide armen naar voren gericht op de verbalisant af en pakte hem bij zijn keel.
O: De tolk vertaalde: waarna wij beide op de grond vielen.
V: [slachtoffer 1] ligt op de grond en blijft daar liggen zei je eerder. Hoe ligt hij dan?
A: Bij de ingang. Daar waar hij de deur sloot voor me.
V: Hoe lang heb je pressie op zijn nek gehad?
A: Zo lang als dat het duurde dat we vielen heb ik pressie uitgeoefend.
V: Ik begreep van jou dat [slachtoffer 1] in de gang ligt en dat jij je spulletjes pakt en de woning verlaat. Maar wij hebben nog wel in de badkamer een emmer aangetroffen met daarin een dweil. Daarin zat aardig wat vloeistof met bloed erin, van [slachtoffer 1] onder andere. Heb jij schoongemaakt in de woning?
A: Ja.
V: Klopt het dat het schoonmaken is gedaan toen je de ringen had gepakt en de rest van de spullen?
A: Ja.
V: Waar was [slachtoffer 1] toen?
A: Op de grond.
IV. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 23 september 2022, voor zover inhoudende (p. 964-966):
Op dinsdag 13 september 2022 verhoorde ik [verdachte] . Tijdens dit verhoor werd door de verdachte gesproken over een vechtpartij in de gang aan de [adres 1] te Den Haag. Verderop in het verhoor vroeg ik de verdachte voor te doen hoe het door hem geschetste vechten er aan toe ging.
Ik voelde dat [verdachte] mij met kracht en met beide handen om mijn hals vastpakte. Hierbij lagen zijn vingers gedeeltelijk om mijn hals en gedeeltelijk op mijn schouders en hield hij druk op zijn duimen die hij tegen mijn strottenhoofd duwde.
V. Het geschrift, te weten een rapport van het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) betreffende het forensisch pathologisch onderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet-natuurlijke aard van overlijden van [slachtoffer 1] , opgesteld op 5 juli 2022 door L.C.P. Borra, voor zover inhoudende (p. 878-888):
Bij het forensisch pathologisch onderzoek op het lichaam van [slachtoffer 1] is het navolgende gebleken:
Letsels
Inwendig was er in de schuine halsspieren (links > rechts) vlekkig rode verkleuring, met bij lichtmicroscopisch onderzoek uittreden van rode bloedcellen, passende bij een bloeduitstorting. In de spieren voor het schildkraakbeen rechts was bloeduitstorting.
De halsspieren waren vanwege de postmortale veranderingen en aantreffen in buikligging minder goed te beoordelen. Er waren meerdere rode verkleuringen in de spieren in de hals die bij lichtmicroscopisch onderzoek kunnen passen bij bloeduitstortingen. In de spieren voor het schildkraakbeen was er met het blote oog eveneens een bloeduitstorting, die bij leven is ontstaan door een stomp botsende (zoals stoten of vallen) en/of (samen)drukkende (zoals verwurgen) krachtsinwerking. Al met al kan een langdurige (samen)drukkende krachtsinwerking op de hals met het overlijden tot gevolg niet worden uitgesloten, maar waren hier tevens geen doorslaggevende argumenten voor.
Bij het forensisch pathologisch onderzoek op het lichaam van [slachtoffer 1] werd geen zekere doodsoorzaak aangetroffen. Het overlijden zou verklaard kunnen worden door:
- (Samen)drukkend geweld op de hals (verwurgen).
Feiten 3, 4, 5 en 6
De rechtbank zal voor de onder 3 tot en met 6 ten laste gelegde feiten met een opgave van bewijsmiddelen, als genoemd in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering volstaan. De verdachte heeft deze feiten voor zover zij leiden tot een bewezenverklaring namelijk bekend en de raadsvrouw heeft geen vrijspraak bepleit.
De rechtbank gebruikt voor
feiten 3 en 4de volgende bewijsmiddelen:
I. Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 2] , opgemaakt op 21 november 2021 (p. 304-307);
II. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 23 december 2021 (p. 323);
III. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 23 december 2021 (p. 686);
IV. Het proces-verbaal van verhoor van verdachte, opgemaakt op 26 oktober 2022, (p. 1003- 1011).
De rechtbank gebruikt voor
feiten 5 en 6de volgende bewijsmiddelen:
I. Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 3] , opgemaakt op 3 december 2021 (p. 713-714);
II. Het proces-verbaal van verhoor van verdachte, opgemaakt op 26 oktober 2022 (p. 998-1007).
Partiële vrijspraak
Naar het oordeel van de rechtbank ontbreekt wettig en overtuigend bewijs dat de verdachte uit de woning van [slachtoffer 3] een luchtdrukwapen en een alarmpistool heeft weggenomen, zoals onder 5 ten laste gelegd. De verdachte heeft dit ontkend en deze goederen zijn niet bij hem aangetroffen. Ook overigens biedt het dossier geen steun voor dit deel van de aangifte. De rechtbank zal de verdachte dan ook vrijspreken van dit onderdeel van de tenlastelegging.
4.6.
Bewijsoverwegingen ten aanzien van feit 1
Doodsoorzaak
De rechtbank ziet zich in de eerste plaats voor de vraag gesteld of kan worden vastgesteld dat de dood van [slachtoffer 1] het gevolg is geweest van geweldstoepassing door de verdachte. De rechtbank overweegt hierover als volgt.
Op het lichaam van [slachtoffer 1] is sectie verricht door forensisch patholoog B.G.H. Latten. Door de patholoog werd onder meer vastgesteld dat [slachtoffer 1] inwendig in de hals meerdere rode verkleuringen had: in de (linker en rechter) schuine halsspieren bevonden zich rode vlekkige verkleuringen, passend bij bloeduitstortingen, en in de spieren voor het schildkraakbeen was eveneens een bloeduitstorting zichtbaar aan de rechterkant. Laatstgenoemd letsel is bij leven ontstaan door een stomp botsende (zoals stoten of vallen) en/of (samen)drukkende krachtsinwerking (zoals verwurgen). Naast deze letsels werd bij de sectie vastgesteld dat het hart van [slachtoffer 1] te zwaar was en dat er sprake was van een ernstige verkalking en vernauwing van één van de kransslagaders. Tot slot werd bij de sectie vastgesteld dat [slachtoffer 1] , die bekend was met suikerziekte, in de weken voorafgaand aan het overlijden een verstoorde suikerhuishouding had (te hoge suikers) en werden er aanwijzingen gevonden voor de aanwezigheid van een hyperglycemie ten tijde van het overlijden.
De patholoog overweegt dat een langdurige (samen)drukkende krachtsinwerking op de hals met het overlijden tot gevolg niet kan worden uitgesloten, maar hij heeft hiervoor geen doorslaggevende argumenten gevonden. Mede vanwege het overlijden in buikligging, werd de beoordeling van het lichaam beperkt, waardoor er geen extra bevindingen zijn die deze toedracht ondersteunen of die niet kunnen worden verklaard door postmortale veranderingen. Daarnaast was de hartaandoening van [slachtoffer 1] volgens de patholoog dermate ernstig dat het op zichzelf kon leiden tot hartritmestoornissen, waaraan [slachtoffer 1] had kunnen overlijden. Tevens kon de patholoog, hoewel er geen sprake was van een ernstige verzuring van het bloed (diabetische ketoacidose), een overlijden als gevolg van een te hoog bloedsuikergehalte ook niet geheel uitsluiten (hyperosmolair hyperglycemisch syndroom). De patholoog concludeert dan ook dat er drie mogelijke doodsoorzaken zijn aan te wijzen, alle op zich of in combinatie, te weten: een verhoogd suikergehalte (hyperglycemie), (samen)drukkend geweld op de hals (verwurgen) en/of ziekelijke hartafwijkingen.
De rechtbank stelt op grond van het voorgaande vast dat het pathologierapport de mogelijkheid openlaat dat [slachtoffer 1] aan een natuurlijke dood is gestorven, in de vorm van een verhoogd suikergehalte of hartfalen. Nu op basis van het onderzoek van het lichaam van [slachtoffer 1] en de bevindingen van de patholoog hieromtrent niet onomstotelijk een doodsoorzaak kan worden aangewezen, dient de rechtbank de vraag te beantwoorden of op grond van de overige bewijsmiddelen in het dossier, in samenhang met de sectiebevindingen, kan worden vastgesteld dat [slachtoffer 1] door een misdrijf om het leven is gekomen.
Daarvoor is allereerst de eigen verklaring van de verdachte van belang. Hij heeft verklaard dat er in de woning van [slachtoffer 1] een worsteling heeft plaatsgevonden tussen hem en [slachtoffer 1] , waarbij de verdachte op enig moment de hals van [slachtoffer 1] heeft vastgehouden en erop heeft gedrukt, waardoor [slachtoffer 1] ten val kwam. De verdachte heeft bij de verhorende verbalisant voorgedaan op welke wijze hij [slachtoffer 1] vasthield. Die verbalisant heeft beschreven dat de verdachte hem met beide handen en
met krachtom zijn hals vastpakte, waarbij de verdachte met zijn duimen druk zette en tegen het strottenhoofd van de verbalisant duwde. De verdachte heeft verder verklaard dat hij pressie uitoefende op de nek van [slachtoffer 1] totdat zij beiden op de grond vielen in de hal, waar [slachtoffer 1] bleef liggen. De verdachte stond op en pakte zeep waarmee hij de ringen van de vingers van [slachtoffer 1] haalde, alsmede een emmer en een dweil waarmee hij een deel van de woning schoonmaakte, waarna hij de woning verliet.
Uit de hiervoor vermelde bewijsmiddelen blijkt verder dat het lichaam van [slachtoffer 1] enkele dagen later is aangetroffen in de hal. [slachtoffer 1] lag met zijn hoofd gedeeltelijk tegen een kast en er was bloed uit zijn neus en mond gekomen. Hieruit leidt de rechtbank af dat het levenloze lichaam van [slachtoffer 1] is aangetroffen overeenkomstig de plek waarop hij door de verdachte is achtergelaten en dat [slachtoffer 1] na de betreffende verwurgingshandelingen, gedurende het schoonmaken van de verdachte in de woning, geen teken van leven meer heeft gegeven. Uit het dossier blijkt verder ook niet dat [slachtoffer 1] , nadat de verdachte de woning had verlaten, nog enig teken van leven heeft gegeven tot het tijdstip van de vondst van zijn lichaam.
De rechtbank stelt op grond van het voorgaande vast dat de verdachte met kracht met beide handen de hals van [slachtoffer 1] heeft vastgepakt en tegen het strottenhoofd heeft geduwd en dit heeft gedaan totdat [slachtoffer 1] op de grond viel. Gelet op deze verwurgingshandelingen, die overeenkomen met de beschreven letsels op basis waarvan verwurging als mogelijke doodsoorzaak in het pathologierapport naar voren is gekomen en het feit dat [slachtoffer 1] daarna niet meer heeft bewogen, is de rechtbank van oordeel dat vaststaat dat het overlijden van [slachtoffer 1] het gevolg is geweest van de geweldshandelingen van de verdachte.
Al het voorgaande in samenhang bezien, komt de rechtbank tot de conclusie dat buiten gerede twijfel kan worden vastgesteld dat de (samen)drukkende krachtsinwerking die de verdachte heeft toegepast op de hals van [slachtoffer 1] tot zijn dood heeft geleid, oftewel dat [slachtoffer 1] om het leven is gekomen doordat hij door de verdachte is verwurgd.
Opzet
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of de verdachte door zo te handelen opzet heeft gehad op de dood van [slachtoffer 1] . Daarover overweegt de rechtbank als volgt.
De rechtbank ziet in het dossier en het verhandelde ter terechtzitting geen aanwijzingen dat de verdachte erop uit was om [slachtoffer 1] van het leven te beroven. Dat laat echter de mogelijkheid onverlet dat de verdachte zich met zijn handelen willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat hij [slachtoffer 1] zou doden. Daarover overweegt de rechtbank als volgt.
Het is een feit van algemene bekendheid dat verwurging kan leiden tot belemmering van de bloedtoevoer naar het hoofd, waardoor zuurstofgebrek ontstaat in de hersenen en het slachtoffer kan overlijden. Dit moet de verdachte ook hebben geweten. Door [slachtoffer 1] met kracht te wurgen, heeft de verdachte de aanmerkelijke kans op het overlijden van [slachtoffer 1] bewust aanvaard. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de verdachte het voorwaardelijk opzet heeft gehad om [slachtoffer 1] van het leven te beroven.
Oogmerk
Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting niet dat [slachtoffer 1] om het leven is gebracht met het oogmerk om de diefstal mogelijk te maken. De rechtbank heeft daarbij in aanmerking genomen dat de verdachte heeft verklaard dat het zijn intentie was om zijn slachtoffers in slaap te brengen, door hen Clonazepam en Quetiapine te laten drinken, en hen dan te bestelen. Dat de verdachte dit plan bij [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] daadwerkelijk zo heeft uitgevoerd, bevestigt naar het oordeel van de rechtbank dat de verdachte er niet op uit was om [slachtoffer 1] te doden met het doel hem te bestelen. Ook overigens biedt het dossier onvoldoende aanknopingspunten om vast te stellen dat de verdachte [slachtoffer 1] van het leven heeft beroofd met het oogmerk om diefstal voor te bereiden, gemakkelijk te maken of aan zichzelf straffeloosheid of het bezit van de gestolen goederen te verzekeren.
De rechtbank zal de verdachte dan ook vrijspreken van bovenbedoeld oogmerk, zodat zij niet komt tot een bewezenverklaring van de ten laste gelegde
gekwalificeerdedoodslag.
Conclusie
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven heeft beroofd door geweld uit te oefenen op zijn hals/nek. De rechtbank komt daarmee tot een bewezenverklaring van het onder 1 primair ten laste gelegde, met uitzondering van de gedraging die ziet op de toediening van stoffen die het bewustzijn verminderen en het ten laste gelegde oogmerk om diefstal voor te bereiden, gemakkelijk te maken of aan zichzelf straffeloosheid of het bezit van de gestolen goederen te verzekeren. De rechtbank acht deze onderdelen, zoals hiervoor reeds overwogen, niet bewezen.
4.7.
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
1
hij op 27 november 2021 een persoon genaamd [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven heeft beroofd, door geweld uit te oefenen op de hals/nek van die [slachtoffer 1] ;
3
hij op 19 november 2021 te ‘s-Gravenhage draadloze
oortjesen sleutels en een jas (merk: Tommy Hilfiger) en paspoort
enen een geldbedrag
van€6.000,- en een laptop en een mobiele telefoon (merk: Samsung) en een draadloze geluidsbox (merk: JBL) en twee paar schoenen (merk: Adidas) en skeelers (merk: Decathlon) en een ring met inscriptie en een horloge (merk: Pulsar) en een reiskoffer en een zonnebril (merk
: Ray-Ban),
dietoebehoorde
naan [slachtoffer 2] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, welke diefstal werd voorafgegaan van geweld tegen die [slachtoffer 2] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden door die [slachtoffer 2] stoffen (Clonazepam en Quetiapine) te laten drinken die het bewustzijn verminderen;
4
hij op 19 november 2021 te ‘s-Gravenhage opzettelijk en met voorbedachte rade de gezondheid van [slachtoffer 2] heeft benadeeld, door met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg die [slachtoffer 2] stoffen (Clonazepam en Quetiapine) te laten drinken die het bewustzijn verminderen;
5
hij op 28 november
2021te ‘s-Gravenhage een iPad,
dietoebehoorde aan [slachtoffer 3] heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, welke diefstal werd voorafgegaan van geweld tegen die [slachtoffer 3] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden, door die [slachtoffer 3] stoffen (Clonazepam en Quetiapine) te laten drinken die het bewustzijn verminderen;
6
hij op 28 november 2021 te ‘s-Gravenhage opzettelijk en met voorbedachte rade de gezondheid van [slachtoffer 3] heeft benadeeld, door met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg die [slachtoffer 3] stoffen (Clonazepam en Quetiapine) te laten drinken die het bewustzijn verminderen.
De rechtbank heeft geconstateerd dat bij het onder 5 bewezen verklaarde in de tenlastelegging is opgenomen dat het feit is gepleegd op 28 november 2022, terwijl uit het dossier onomstotelijk blijkt dat het feit is gepleegd op 28 november 2021. De rechtbank heeft hieruit geconcludeerd dat het jaartal 2022 een kennelijke verschrijving betreft en heeft dit jaartal in de bewezenverklaring verbeterd en gecursiveerd weergegeven. De verdachte is hierdoor niet in zijn belangen geschaad.
Voor zover in de tenlastelegging verder type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring tevens verbeterd en gecursiveerd weergegeven, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.

5.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

6.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

7.De strafoplegging

7.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 22 jaren, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht rekening te houden met het verleden van de verdachte, waarin hij, mede door zijn geaardheid, psychisch en fysiek is mishandeld, alsmede met zijn eenzame verblijf in de penitentiaire inrichting, doordat zijn familie in het buitenland verblijft.
De raadsvrouw heeft verzocht niet de straf op te leggen zoals gevorderd door de officier van justitie, maar een zodanige straf dat de verdachte op korte termijn kan worden herenigd met zijn familie.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft zich binnen twee weken schuldig gemaakt aan een levensdelict en meerdere geweldsdelicten, waarvan drie personen het slachtoffer zijn geworden. In het handelen van de verdachte is een duidelijk patroon te herkennen. De verdachte gaat, onder de belofte van seks of gezelschap, naar de woningen van zijn slachtoffers, waar hij hen drogeert door op een onbewaakt moment een mengsel van Clonazepam en Quetiapine aan hun drankjes toe te voegen en hen vervolgens berooft van geld en waardevolle goederen.
Door de slachtoffers van zijn eerste en derde afspraak, [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] , de genoemde bedwelmende stoffen te laten drinken, heeft hij hun gezondheid ernstig in gevaar gebracht. Bovendien zijn [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] , behalve fysiek, ook emotioneel getroffen door het handelen van de verdachte. Uit de schriftelijke slachtofferverklaring van [slachtoffer 2] blijkt dat de gebeurtenis grote impact op hem heeft gehad en nog altijd heeft, waardoor hij studievertraging heeft opgelopen en hij zich genoodzaakt ziet om een EMDR-behandeling te ondergaan. Uit de toelichting bij de vordering van [slachtoffer 3] blijkt dat de gebeurtenis hem angstig heeft gemaakt en dat hij hierdoor wantrouwend is geworden jegens anderen. Doordat de feiten hebben plaatsgevonden bij de slachtoffers thuis, heeft de verdachte bovendien ernstig inbreuk gemaakt op hun veiligheidsgevoel, dat zij juist in hun eigen woning moeten kunnen hebben. Beide slachtoffers werden wakker in hun eigen woning, wisten niet wat er was gebeurd en zagen vervolgens dat hun hele woning overhoop was gehaald en spullen waren meegenomen.
Ook meer rechtstreeks geweld schuwt de verdachte niet. De verdachte heeft het slachtoffer van zijn tweede afspraak, [slachtoffer 1] , door verwurging om het leven gebracht, nadat hij erop werd betrapt hem te willen drogeren. Dit betreft een zeer ernstig feit, te meer omdat de verdachte zich ook achteraf niet heeft bekommerd om het lot van [slachtoffer 1] en heeft nagelaten om medische hulp te bieden of in te schakelen. Integendeel, op het moment dat [slachtoffer 1] in de gang op de grond lag, heeft de verdachte met afwasmiddel de ringen van de vingers van [slachtoffer 1] afgehaald, de gaspitten van het fornuis opengedraaid en geprobeerd zijn achtergelaten sporen te wissen. Voor de nabestaanden van [slachtoffer 1] is zijn voortijdige en gewelddadige dood een groot en onherstelbaar verlies. Uit het door zijn zus en nichtje ter terechtzitting uitgeoefende spreekrecht en de toelichting bij de vordering van zijn moeder blijkt dat het een blijvende impact op hun leven heeft dat zij hun zoon, broer en oom zullen moeten missen.
Voornoemde strafbare feiten zijn op zichzelf ernstig, maar de verdachte heeft daar wat de rechtbank betreft nog een schepje bovenop gedaan door, nadat hij [slachtoffer 1] op 27 november 2021 levenloos had achtergelaten, dezelfde avond nog naar de woning van [slachtoffer 3] te gaan met het doel om ook [slachtoffer 3] te bedwelmen en te beroven. De rechtbank acht het werkelijk onbegrijpelijk dat de verdachte na zo’n gebeurtenis door is gegaan met zijn kwade praktijken en kennelijk daarbij zelfs geen tijd wilde verliezen. Hieruit blijkt wel dat de verdachte geen enkel berouw heeft gehad van zijn handelen, zich totaal niet heeft bekommerd om zijn slachtoffers en bovendien geraffineerd en meedogenloos te werk is gegaan. De verdachte heeft uitsluitend oog gehad voor zijn eigen financiële gewin en was daarbij kennelijk niet bang om letterlijk over lijken te gaan. Zo heeft hij, in plaats van de hulpverlenende instanties in te (laten) schakelen toen [slachtoffer 1] op de grond bleef liggen, nog met afwasmiddel de ringen van de vingers van [slachtoffer 1] gehaald, omdat hij vond dat hij recht had op betaling voor zijn seksuele diensten. Zijn geraffineerdheid en meedogenloosheid blijkt verder ook uit zijn verklaring ter terechtzitting inhoudende dat hij na het incident met [slachtoffer 1] specifiek [slachtoffer 3] had uitgekozen – een oudere, keurig opgevoede man – zodat hij hem gemakkelijk zou kunnen beroven. Het voorgaande rekent de rechtbank de verdachte zwaar aan en weegt de rechtbank dan ook in strafverzwarende zin mee.
Eendaadse samenloopDe rechtbank is van oordeel dat sprake is van eendaadse samenloop van de onder 3 en 4 bewezen verklaarde feiten, alsmede van de onder 5 en 6 bewezen verklaarde feiten. Onder 4 en 6 is bewezen verklaard dat de verdachte de slachtoffers stoffen heeft laten drinken die het bewustzijn verminderen, terwijl dit ook onder 3 en 5 is bewezen verklaard als onderdeel van het geweld dat aan de diefstallen voorafging. Daarbij komt dat de overtreden bepalingen hetzelfde belang beschermen, namelijk de lichamelijke integriteit. De rechtbank houdt hier in de strafoplegging rekening mee.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 11 januari 2023, waaruit blijkt dat hij (in Nederland) niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten.
De rechtbank heeft verder kennisgenomen van een Pro Justitia rapportage over de verdachte van 28 juli 2022. Hieruit blijkt dat de verdachte aan het eind van de tweede week van zijn observatie in het Pieter Baan Centrum zijn medewerking aan het onderzoek heeft beëindigd, waardoor de deskundigen geen diagnostische conclusies kunnen trekken. Dat de verdachte aanvankelijk heeft aangegeven stemmen te horen en hij in Colombia is gediagnosticeerd met schizofrenie, is onvoldoende voor de deskundigen om een schizofrene stoornis vast te stellen. De deskundigen houden daarbij rekening met de mogelijkheid van het simuleren (voorwenden) van stemmen door de verdachte.
Nu er door de deskundigen ook overigens geen aanwijzingen zijn gevonden voor de aanwezigheid van een ziekelijke stoornis of gebrekkige ontwikkeling van de geestesvermogens van de verdachte, is de rechtbank van oordeel dat de verdachte volledig toerekeningsvatbaar is.
Strafmaat
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de aard en ernst van het bewezen verklaarde, niet kan worden volstaan met een lichtere of andere sanctie dan een onvoorwaardelijke vrijheidsbenemende straf van aanzienlijke duur.
Doodslag behoort tot de meest ernstige misdrijven die het Wetboek van Strafrecht kent. De wetgever heeft voor dit misdrijf een gevangenisstraf van 15 jaren als maximumstraf vastgesteld. De rechtbank heeft, bij haar beslissing over de hoogte van de gevangenisstraf, aansluiting gezocht bij straffen zoals die door gerechten in vergelijkbare gevallen worden opgelegd. Hoewel de rechtbank zich realiseert dat iedere zaak uniek is, wordt doorgaans voor een enkelvoudige doodslag een gevangenisstraf opgelegd van tussen de 8 en 12 jaren. Gelet op de ernst en omstandigheden waaronder het onder 1 bewezen verklaarde feit is begaan, is de rechtbank van oordeel dat enkel voor dit feit een gevangenisstraf van 10 jaren op zijn plaats is
.
De rechtbank heeft bij de strafoplegging voor de overige bewezen verklaarde feiten gekeken naar de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht. Voor diefstal met geweld en mishandeling met voorbedachten rade door toediening van voor de gezondheid schadelijke stoffen zijn geen afzonderlijke oriëntatiepunten geformuleerd. De rechtbank zoekt daarom aansluiting bij de categorie ‘woningoverval met licht geweld’, waarvoor een gevangenisstraf van 3 jaar is voorgeschreven. De feiten die hier aan de orde zijn, zijn naar het oordeel van de rechtbank daarmee te vergelijken. De verdachte is immers in het bijzijn van de bewoners in hun woningen overgegaan tot diefstallen en heeft daarbij gebruik gemaakt van geweld door hen in een staat van bewusteloosheid te brengen. De feiten onderscheiden zich van een standaard woningoverval, omdat de verdachte vrijwillig in de woningen van de slachtoffers is toegelaten en het geweld minder fysiek van aard was. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat voor zowel voor de onder 3 en 4 bewezenverklaarde feiten, als voor de onder 5 en 6 bewezen verklaarde feiten een gevangenisstraf van 2 jaren passend en geboden is
.
Conclusie
De rechtbank komt tot de conclusie dat aan de verdachte een gevangenisstraf van in totaal 14 jaren zal worden opgelegd. De rechtbank komt daarmee tot een lagere straf dan door de officier van justitie gevorderd, nu de rechtbank in tegenstelling tot de officier van justitie tot vrijspraak komt van een deel van het ten laste gelegde, waaronder de gekwalificeerde doodslag. Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat de straf die zij zal opleggen de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

8.De vorderingen van de benadeelde partijen

[naam 4]De moeder van [slachtoffer 1] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van in totaal € 17.676,92, te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit € 176,92 aan materiële schade (kosten lijkbezorging) en € 17.500,00 aan immateriële schade (affectieschade).
[naam 6]
De zus van [slachtoffer 1] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 317,99, te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit materiële schade (kosten vliegtickets).
[slachtoffer 2]
heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van in totaal € 9.961,78, te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit € 7.461,78 aan materiële schade (€ 2.233,00 aan collegegeld vanwege studievertraging, € 4.750,00 aan contant geld, € 385,00 voor het in rekening gebrachte eigen risico van de zorgverzekering en € 93,78 voor vervanging van de elektronische tag van zijn appartementencomplex) en € 2.500,00 aan immateriële schade.
[slachtoffer 3]
heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van in totaal € 2.347,50, te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit € 347,50 aan materiële schade (€ 150,00 voor de iPad, € 145,00 voor het luchtdrukwapen en € 52,50 voor het alarmpistool) en € 2.000,00 aan immateriële schade.
8.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot integrale toewijzing van de vorderingen van de benadeelde partijen.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich ten aanzien van de vorderingen van [naam 4] en [naam 6] op het standpunt gesteld dat de benadeelde partijen niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard in hun vorderingen, vanwege de bepleite vrijspraak.
De raadsvrouw heeft zich ten aanzien van de vordering van [slachtoffer 2] op het standpunt gesteld dat het materiële deel geheel kan worden toegewezen en dat het toe te wijzen bedrag aan immateriële schade dient te worden gematigd tot € 250,00.
De raadsvrouw heeft zich ten aanzien van de vordering van [slachtoffer 3] op het standpunt gesteld dat het materiële deel kan worden toegewezen tot een bedrag van € 150,00 (kosten iPad) en dient te worden afgewezen voor het overige, vanwege de bepleite vrijspraak voor de diefstal van het luchtdrukwapen en het alarmpistool. De raadsvrouw meent dat het immateriële deel van de vordering van [slachtoffer 3] onvoldoende is onderbouwd, zodat het toe te wijzen bedrag aan immateriële schade dient te worden gematigd tot € 250,00.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
[naam 4]Artikel 6:108 van het Burgerlijk Wetboek biedt een regeling voor kosten die nabestaanden kunnen vorderen als gevolg van het overlijden van iemand ten gevolge van een gebeurtenis waarvoor een ander jegens hen aansprakelijk is. Degene die de kosten voor lijkbezorging heeft gedragen, kan deze kosten van de aansprakelijke vorderen. Dit deel van de vordering is door de benadeelde partij voldoende onderbouwd en niet gemotiveerd betwist door de raadsvrouw. De rechtbank acht het gevorderde bedrag aan materiële schade dan ook toewijsbaar.
Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan verder worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks immateriële schade, te weten affectieschade, heeft geleden door het onder 1 bewezen verklaarde feit. Voor het bepalen van de affectieschade is aansluiting gezocht bij het Besluit vergoeding affectieschade, waarin is aangegeven dat voor een ouder van een meerderjarig niet-thuiswonend kind een bedrag van € 17.500,00 toewijsbaar is. De rechtbank acht het gevorderde bedrag aan affectieschade dan ook toewijsbaar.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank de vordering van [naam 4] toewijzen tot een bedrag van € 17.676,92, bestaande uit € 176,92 aan materiële schade en € 17.500,00 aan affectieschade.
[naam 6]
Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan naar het oordeel van de rechtbank worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks materiële schade heeft geleden door het onder 1 bewezen verklaarde feit. De vordering is door de benadeelde partij voldoende onderbouwd en namens de verdachte niet gemotiveerd betwist. De rechtbank acht het gevorderde bedrag aan materiële schade dan ook toewijsbaar.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank de vordering van [naam 6] toewijzen tot een bedrag van € 317,99, bestaande uit materiële schade.
[slachtoffer 2]Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan naar het oordeel van de rechtbank worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks materiële schade heeft geleden door de onder 3 en 4 bewezen verklaarde feiten. Het materiële deel van de vordering is door de benadeelde partij voldoende onderbouwd en namens de verdachte niet gemotiveerd betwist. De rechtbank acht het gevorderde bedrag aan materiële schade dan ook toewijsbaar.
Voor vergoeding van immateriële schade is een wettelijke grondslag vereist, zoals opgenomen in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek. Uit sub ‘b’ van het eerste lid van dit artikel volgt dat een benadeelde recht heeft op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding, indien de benadeelde lichamelijk letsel heeft opgelopen, in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast. In deze zaak ziet de rechtbank zich voor de vraag gesteld of de benadeelde partij ‘op andere wijze’ in de persoon is aangetast. Hiervan kan sprake zijn in geval van geestelijk letsel of indien de aard en de ernst van de normschending en de gevolgen daarvan voor de benadeelde meebrengen dat van de bedoelde aantasting in zijn persoon op andere wijze sprake is.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de benadeelde partij voldoende (met stukken) onderbouwd dat hij door de bewezen verklaarde feiten geestelijk letsel heeft opgelopen en dit is door de raadsvrouw niet gemotiveerd betwist. De rechtbank acht het gevorderde bedrag aan immateriële schade dan ook toewijsbaar.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank de vordering van [slachtoffer 2] toewijzen tot een bedrag van € 9.961,78, bestaande uit € 7.461,78 aan materiële schade en € 2.500,00 aan immateriële schade.
[slachtoffer 3]
Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan naar het oordeel van de rechtbank worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks materiële schade heeft geleden door de onder 5 en 6 bewezen verklaarde feiten. Nu de verdachte zal worden vrijgesproken van diefstal van het luchtdrukwapen en het alarmpistool, acht de rechtbank dit deel van de materiële schade niet toewijsbaar. Het materiële deel van de vordering is voor het overige door de benadeelde partij voldoende onderbouwd en namens de verdachte niet gemotiveerd betwist. De rechtbank acht het gevorderde bedrag aan materiële schade dan ook toewijsbaar tot een bedrag van € 150,00.
Ten aanzien van het immateriële deel van de vordering, is de rechtbank van oordeel dat in onderhavige zaak sprake is van een situatie waarin de aard en de ernst van de normschending, te weten het drogeren van de benadeelde partij in zijn eigen woning, meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde partij zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon, als bedoelt in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek, kan worden aangenomen. Gelet hierop acht de rechtbank het gevorderde bedrag aan immateriële schade, ook zonder nadere onderbouwing aan de hand van stukken, toewijsbaar.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank de vordering van [slachtoffer 3] toewijzen tot een bedrag van € 2.150,00, bestaande uit € 150,00 aan materiële schade en € 2.000,00 aan immateriële schade, en zal zij de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaring in de vordering.
Conclusie
De rechtbank zal de vorderingen (gedeeltelijk) toewijzen zoals hiervoor is overwogen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum waarop de strafbare feiten zijn gepleegd.
Verder wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partijen hebben gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zullen maken.
De rechtbank zal ten behoeve van de benadeelde partijen, als extra waarborg voor betaling aan hen, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan de verdachte opleggen.

9.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf en maatregelen zijn gegrond op de artikelen 36f, 55, 57, 287, 301, 312 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

10.De beslissing

De rechtbank:
verklaart het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk in de vervolging van de verdachte ten aanzien van de dagvaarding met parketnummer 09/017817-22;
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het bij de dagvaarding met parketnummer 09/159394-22 onder 2 ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de bij de dagvaarding met parketnummer 09/159394-22 onder 1 primair, 3, 4, 5 en 6 ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 4.7. bewezen is verklaard en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1 primair:
doodslag;
ten aanzien van feit 3 en 4:
eendaadse samenloop van:
diefstal, voorafgegaan van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden;
en
mishandeling gepleegd met voorbedachten rade, terwijl het misdrijf wordt gepleegd door toediening van voor de gezondheid schadelijke stoffen
ten aanzien van feit 5 en 6:
eendaadse samenloop van:
diefstal, voorafgegaan van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden;
en
mishandeling gepleegd met voorbedachten rade, terwijl het misdrijf wordt gepleegd door toediening van voor de gezondheid schadelijke stoffen
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een
gevangenisstrafvoor de duur van
14 (veertien) jaren;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
De vordering van de benadeelde partijen;
[naam 4]
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toe tot een bedrag van € 17.676,92, bestaande uit € 176,92 aan materiële schade en € 17.500,00 aan immateriële schade, en veroordeelt de verdachte om dit bedrag, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 27 november 2021 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [naam 4] ;
[naam 6]
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toe tot een bedrag van € 317,99, bestaande uit materiële schade, en veroordeelt de verdachte om dit bedrag, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 27 november 2021 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [naam 6] ;
[slachtoffer 2]
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toe tot een bedrag van € 9.961,78, bestaande uit € 7.461,78 aan materiële schade en € 2.500,00 aan immateriële schade, en veroordeelt de verdachte om dit bedrag, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 19 november 2021 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [slachtoffer 2] ;
[slachtoffer 3]
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij deels toe tot een bedrag van € 2.150,00, bestaande uit € 150,00 aan materiële schade en € 2.000,00 aan immateriële schade, en veroordeelt de verdachte om dit bedrag, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 28 november 2021 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [slachtoffer 3] ;
verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering tot schadevergoeding;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten van alle benadeelde partijen, begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
De schadevergoedingsmaatregelen;
[naam 4]
legt aan de verdachte op de verplichting om aan de Staat te betalen een bedrag van € 17.676,92, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 27 november 2021 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [naam 4] ;
bepaalt dat als het verschuldigde bedrag niet volledig wordt betaald of kan worden verhaald, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 123 dagen en dat de toepassing van gijzeling de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet opheft;
[naam 6]legt aan de verdachte op de verplichting om aan de Staat te betalen een bedrag van € 317,99, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 27 november 2021 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [naam 6] ;
bepaalt dat als het verschuldigde bedrag niet volledig wordt betaald of kan worden verhaald, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 6 dagen en dat de toepassing van gijzeling de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet opheft;
[slachtoffer 2]
legt aan de verdachte op de verplichting om aan de Staat te betalen een bedrag van € 9.961,78, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 19 november 2021 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [slachtoffer 2] ;
bepaalt dat als het verschuldigde bedrag niet volledig wordt betaald of kan worden verhaald, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 84 dagen en dat de toepassing van gijzeling de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet opheft;
[slachtoffer 3]
legt aan de verdachte op de verplichting om aan de Staat te betalen een bedrag van € 2.150,00, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 28 november 2021 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [slachtoffer 3] ;
bepaalt dat als het verschuldigde bedrag niet volledig wordt betaald of kan worden verhaald, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 31 dagen en dat de toepassing van gijzeling de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet opheft;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke betaling van de verschuldigde bedragen aan de benadeelde partijen de betalingsverplichtingen aan de Staat in zoverre doet vervallen, en dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de Staat de betalingsverplichtingen aan de benadeelde partijen in zoverre doet vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. L.K. Van Zaltbommel, voorzitter,
mr. J. Holleman, rechter,
mr. M. Rigter, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. B. Veenstra, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 22 februari 2023.
Bijlage I: tekst tenlastelegging
Dagvaarding I (parketnummer 09/017817-22)
hij op of omstreeks 27 november 2021, althans in de periode van 26 november 2021 tot en met 28 november 2021, te ‘s-Gravenhage, een persoon genaamd [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven heeft beroofd, door geweld uit te oefenen op de hals/nek en/of het lichaam en/of het hoofd van die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 1] te drogeren, welke doodslag werd gevolgd, vergezeld en/of voorafgegaan van enig strafbaar feit, te weten diefstal van (een) siera(a)d(en) en/of een mobiele telefoon, en welke doodslag werd gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit voor te bereiden, gemakkelijk te maken en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en/of aan andere deelnemers aan dat feit straffeloosheid en/of het bezit van het wederrechtelijk verkregene te verzekeren;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 27 november 2021, althans in de periode van 26 november 2021 tot en met 28 november 2021, te ‘s-Gravenhage, een persoon genaamd [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven heeft beroofd, door geweld uit te oefenen op de hals/nek en/of het lichaam en/of het hoofd van die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 1] te drogeren.
Dagvaarding II (parketnummer 09/159394-22)
1
hij op of omstreeks 27 november 2021, althans in de periode van 26 november 2021 tot en met 28 november 2021, te ‘s-Gravenhage, een persoon genaamd [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven heeft beroofd, door geweld uit te oefenen op de hals/nek en/of het lichaam en/of het hoofd van die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 1] te drogeren althans die [slachtoffer 1] stoffen (Clonazepam en/of Quetiapine) toe te dienen/te laten drinken/te geven/verstrekken die het bewustzijn verminderen, welke doodslag werd gevolgd, vergezeld en/of voorafgegaan van enig strafbaar feit, te weten diefstal van (een) siera(a)d(en) en/of een mobiele telefoon, en welke doodslag werd gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit voor te bereiden, gemakkelijk te maken en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en/of aan andere deelnemers aan dat feit straffeloosheid en/of het bezit van het wederrechtelijk verkregene te verzekeren;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 27 november 2021, althans in de periode van 26 november 2021 tot en met 28 november 2021, te ‘s-Gravenhage, een persoon genaamd [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven heeft beroofd, door geweld uit te oefenen op de hals/nek en/of het lichaam en/of het hoofd van die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 1] te drogeren althans die [slachtoffer 1] stoffen (Clonazepam en/of Quetiapine) toe te dienen/te laten drinken/te geven/verstrekken die het bewustzijn verminderen;
2
hij op of omstreeks 27 november 2021, althans in de periode van 26 november 2021 tot en met 28 november 2021, te ‘s-Gravenhage, in elk geval in Nederland opzettelijk en al dan niet met voorbedachte rade de gezondheid van [slachtoffer 1] , heeft benadeeld, door met dat opzet en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg die [slachtoffer 1] stoffen (Clonazepam en/of Quetiapine) toe te dienen/te laten drinken/te geven/verstrekken die het bewustzijn verminderen;
3
hij op of omstreeks 19 november 2021 te ‘s-Gravenhage draadloze oor telefoontjes en/of sleutel(s) en/of een jas(merk: Tommy Hilfiger) en/of een paspoort en/of een kistje met daarin een geldbedrag t.w.v. €6.000,- en/of een laptop en/of een mobiele telefoon(merk: Samsung) en/of een draadloze geluidsbox(merk: JBL) en/of twee paar schoenen (merk: Adidas) en/of skeelers(merk: Decathlon) en/of een ring met inscriptie en/of een horloge(merk: Pulsar) en/of een reiskoffer en/of een zonnebril(merk: RayBan), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 2] heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 2] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of
gemakkelijk te maken, en/of, bij betrapping op heterdaad, aan zich zelf hetzij de vlucht mogelijk te maken hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door die [slachtoffer 2] stoffen (Clonazepam en/of Quetiapine) toe te dienen/te laten drinken/te geven/verstrekken die het bewustzijn verminderen;
4
hij op of omstreeks 19 november 2021 te ‘s-Gravenhage, in elk geval in Nederland opzettelijk en al dan niet met voorbedachte rade de gezondheid van [slachtoffer 2] , heeft benadeeld, door met dat opzet en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg die [slachtoffer 2] stoffen (Clonazepam en/of Quetiapine) toe te dienen/te laten drinken/te geven/verstrekken die het bewustzijn verminderen;
5
hij op of omstreeks 28 november 2022 te ‘s-Gravenhage een iPad en/of een luchtdrukwapen en/of een alarmpistool, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 3] heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 3] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken, en/of, bij betrapping op heterdaad, aan zich zelf hetzij de vlucht mogelijk te maken hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door door die [slachtoffer 3] stoffen (Clonazepam en/of Quetiapine) toe te dienen/te laten drinken/te geven/verstrekken die het bewustzijn verminderen;
6
hij op of omstreeks 28 november 2021 te ‘s-Gravenhage, in elk geval in Nederland opzettelijk en al dan niet met voorbedachte rade de gezondheid van [slachtoffer 3] , heeft benadeeld, door met dat opzet en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg die [slachtoffer 3] stoffen (Clonazepam en/of Quetiapine) toe te dienen/te laten drinken/te geven/verstrekken die het bewustzijn verminderen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar de feiten 1 tot en met 6, wordt bedoeld de feiten zoals tenlastegelegd bij dagvaarding II.
2.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit - tenzij anders vermeld - de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer [nummer] , van de politie Eenheid Den Haag, Team Grootschalige Opsporing, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 1025).