ECLI:NL:RBDHA:2023:18603

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 december 2023
Publicatiedatum
1 december 2023
Zaaknummer
NL23.25928
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging tijdelijke bescherming Oekraïense ontheemde; toetsingscriteria voor gezinsleden

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser, een Turkse nationaliteit houder, tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid om zijn tijdelijke bescherming te beëindigen. Eiser heeft sinds het voorjaar van 2021 een duurzame relatie met een Oekraïense vrouw, maar verweerder heeft in het bestreden besluit van 25 augustus 2023 gesteld dat samenwoning een vereiste is om als gezinslid te worden aangemerkt. De rechtbank oordeelt dat dit een onjuiste interpretatie is van de relevante wetgeving, specifiek artikel 2 van het Uitvoeringsbesluit. De rechtbank concludeert dat het bestreden besluit onzorgvuldig tot stand is gekomen en in strijd is met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht. Eiser heeft voldoende aangetoond dat hij een duurzame relatie heeft met zijn partner, en dat samenwoning niet als vereiste kan worden gesteld. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en verplicht verweerder om opnieuw te onderzoeken of eiser voor 24 februari 2022 een duurzame relatie had met zijn partner. Tevens wordt verweerder veroordeeld in de proceskosten van € 1.674,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.25928

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , van Turkse nationaliteit, eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. M.J.A. Rinkes),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. C.D.G. van IJzendoorn).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het besluit van verweerder van 25 augustus 2023 waarbij verweerder aan eiser heeft medegedeeld dat zijn recht op tijdelijke bescherming, als bedoeld in Richtlijn 2001/55/EG (de Richtlijn) [1] en het daarop gebaseerde Uitvoeringsbesluit (EU) 2022/382 (het Uitvoeringsbesluit) [2] , eindigt op 4 september 2023.
1.1.
Op 3 juli 2023 heeft verweerder zijn voornemen kenbaar gemaakt om de tijdelijke bescherming van eiser op 4 september 2023 te beëindigen. Eiser heeft zijn zienswijze ingebracht. Op 25 augustus 2023 is het bestreden besluit genomen, waartegen het beroep zich richt. Op dezelfde dag is de door eiser ingediende asielaanvraag buiten behandeling gesteld.
1.2.
Verweerder heeft op 26 oktober 2023 een verweerschrift ingediend waarin in algemene zin wordt ingegaan op de tijdelijke bescherming. Op 2 november 2023 heeft de rechtbank verweerder verzocht een reactie te geven op de aangedragen gronden van het beroep. Een reactie is uitgebleven.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 13 november 2023 op zitting behandeld samen met het verzoek om voorlopige voorziening (NL23.25929). Aan de zitting hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de beëindiging van de tijdelijke bescherming aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
Rechtstreekse bescherming
3. De meest verstrekkende beroepsgrond van eiser is dat de Richtlijn rechtstreeks op hem van toepassing is, omdat hij sinds het voorjaar van 2021 een duurzame relatie met een Oekraïense heeft. Een medewerker van Vluchtelingenwerk Zwolle heeft verweerder bij brief van 7 februari 2023 hierover bericht en aangegeven dat de vriendin van eiser, [naam vriendin] , niet eerder dan eind januari 2023 naar Nederland kon komen, omdat zij in Oekraïne voor haar jongere zus moest zorgen. Haar moeder verbleef in het ziekenhuis bij een andere, zieke, zus. De gemachtigde van eiser heeft op de zitting aangegeven dat eiser en zijn vriendin niet stonden inschreven op hetzelfde adres in Oekraïne, maar dat zij feitelijk samenwoonden. Eisers vriendin ging af toe terug naar huis om voor haar gehandicapte zus te zorgen.
4. De rechtbank stelt vast dat verweerder niet op de brief van 7 februari 2023 heeft gereageerd. Op 3 juli 2023 heeft verweerder zijn voornemen kenbaar gemaakt om de tijdelijke bescherming van eiser te beëindigen. In de voornemenbrief is aangegeven dat het verweerder niet is gebleken dat eiser ten tijde van het uitbreken van het conflict als gezinslid heeft samengewoond met een persoon die ook na 4 september 2023 onder de Richtlijn valt. In het bestreden besluit van 25 augustus 2023 heeft verweerder verwezen naar eisers brief van 7 februari 2023 en deze als zienswijze aangemerkt. In het bestreden besluit is aangegeven: “In de zienswijze worden de overwegingen uit het voornemen welke zien op de vaststelling dat u in Oekraïne niet beschikte over een permanent verblijfsrecht/een op asielgronden gebaseerde verblijfsvergunning niet bestreden. Ook stelt u niet dat u als gezinslid hebt samengewoond met een persoon die ook na 4 september 2023 tijdelijke bescherming krijgt. Dat u een relatie met een Oekraïense heeft sinds 2021 maakt dat niet anders.”
4.1.
De rechtbank stelt vast dat in het Uitvoeringsbesluit categorieën van ontheemden zijn aangewezen waarop de tijdelijke bescherming die de Richtlijn biedt rechtstreeks van toepassing is. Artikel 2, eerste lid, van het Uitvoeringsbesluit bepaalt:
“Dit besluit is van toepassing op de volgende categorieën van personen die sinds 24 februari 2022 ontheemd zijn geraakt als gevolg van de militaire invasie door de Russische strijdkrachten die op die datum begon:
a) Oekraïense onderdanen die vóór 24 februari 2022 in Oekraïne verbleven;
b) staatlozen en onderdanen van andere derde landen dan Oekraïne die vóór
24 februari 2022 in Oekraïne internationale bescherming of gelijkwaardige nationale bescherming genoten;
c) gezinsleden van de in punten a) en b) genoemde personen.”
In artikel 2, vierde lid, van het Uitvoeringsbesluit is vervolgens neergelegd welke personen als gezinslid worden aangemerkt:
“Voor de toepassing van lid 1, punt c), worden de volgende personen geacht deel uit te maken van een gezin, voor zover het gezin vóór 24 februari 2022 reeds in Oekraïne een gezin was en in Oekraïne verbleef:
a) de huwelijkspartner van een in lid 1, punt a) of punt b), bedoelde persoon of diens niet-gehuwde partner met wie een duurzame relatie wordt onderhouden, indien in de wetgeving of in de praktijk van de betrokken lidstaat niet-gehuwde en gehuwde paren op een vergelijkbare manier worden behandeld volgens het vreemdelingenrecht van die lidstaat;
b) de minderjarige ongehuwde kinderen van een in lid 1, punt a) of punt b), bedoelde persoon of van diens huwelijkspartner, zonder dat er onderscheid wordt gemaakt tussen kinderen die binnen of buiten het huwelijk zijn geboren of geadopteerde kinderen;
c) andere naaste familieleden die met het gezin samenwoonden ten tijde van de omstandigheden rond de massale toestroom van ontheemden, en die op dat tijdstip volledig of grotendeels afhankelijk waren van een in lid 1, punt a) of punt b), genoemde persoon.”
4.2.
De rechtbank overweegt dat verweerder er blijkens het bestreden besluit vanuit gaat dat samenwoning een vereiste is om als gezinslid te kunnen worden aangemerkt. De gemachtigde van verweerder bevestigde dit ter zitting en heeft desgevraagd aangegeven dat ook niet is gebleken van een duurzame relatie. De rechtbank is van oordeel dat verweerder in het bestreden besluit het verkeerde toetsingscriterium heeft toegepast, door het samenwonen als een vereiste te stellen. Dit is een aspect dat beoordeeld moet worden in het kader van artikel 2, vierde lid en onder c, van het Uitvoeringsbesluit. Eiser beroept zich op artikel 2, vierde lid en onder a, van het Uitvoeringsbesluit door te stellen dat hij sinds het voorjaar van 2021 en dus voor 24 februari 2022 een duurzame relatie met een Oekraïense heeft. Nergens is vastgelegd dat samenwoning daarvoor een vereiste is. Eiser heeft ruim voor het voornemen al informatie overgelegd over de relatie. De rechtbank is van oordeel dat het bestreden besluit onzorgvuldig tot stand is gekomen en in strijd is met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht. De beroepsgrond slaagt.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit wordt vernietigd. Verweerder moet alsnog onderzoeken of eiser met de door hem genoemde, in Nederland verblijvende, partner reeds voor 24 februari 2022 een duurzame relatie had in Oekraïne. Gelet hierop komt de rechtbank niet toe aan een bespreking van de overige beroepsgronden.
6. Er is aanleiding om de proceskosten aan eiser te vergoeden. De totale vergoeding aan proceskosten stelt de rechtbank vast op € 1.674,- (een punt voor het indienen van het beroepschrift en een punt voor deelname aan de zitting, met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • bepaalt dat verweerder een nieuw besluit neemt met inachtneming van deze uitspraak;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van € 1.674,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Sibma, rechter, in aanwezigheid van mr. E.A. Ruiter, griffier. De uitspraak is openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak bekend is gemaakt. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Richtlijn 2001/55/EG betreffende minimumnormen voor het verlenen van tijdelijke bescherming in geval van massale toestroom van ontheemden en maatregelen ter bevordering van een evenwicht tussen de inspanning van de lidstaten voor de opvang en het dragen van de consequenties van de opvang van deze personen.
2.Uitvoeringsbesluit (EU) 2022/382 van de Raad van 4 maart 2022 tot vaststelling van het bestaan van een massale toestroom van ontheemden uit Oekraïne in de zin van artikel 5 van de Richtlijn, en tot invoering van tijdelijke bescherming naar aanleiding daarvan.