ECLI:NL:RBDHA:2023:1855

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 februari 2023
Publicatiedatum
20 februari 2023
Zaaknummer
NL23.2555
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eerste beroep bewaring - gronden betwist - lichter middel - beroep ongegrond

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 14 februari 2023 uitspraak gedaan in een beroep tegen de maatregel van bewaring die op 26 januari 2023 door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was opgelegd aan eiser. Eiser, die de Marokkaanse nationaliteit heeft, heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, dat tevens als verzoek om schadevergoeding moet worden aangemerkt. De staatssecretaris heeft de maatregel van bewaring op 7 februari 2023 opgeheven, waarna eiser akkoord ging met schriftelijke afdoening van het beroep. De rechtbank heeft het onderzoek op 8 februari 2023 gesloten.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de bewaring is opgeheven en zich daarom enkel heeft gericht op de vraag of eiser recht heeft op schadevergoeding. De rechtbank heeft overwogen dat de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring onrechtmatig moet zijn geweest om schadevergoeding toe te kennen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de Dublinverordening van toepassing is op eiser en dat de staatssecretaris bevoegd was om de maatregel van bewaring op te leggen. De rechtbank heeft de zware gronden die aan de maatregel ten grondslag lagen, zoals het niet op de voorgeschreven wijze binnenkomen van Nederland en het verstrekken van onjuiste gegevens, als feitelijk juist beoordeeld.

Eiser heeft betwist dat de maatregel van bewaring onrechtmatig was en heeft aangevoerd dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom geen lichter middel werd toegepast. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat verweerder voldoende heeft aangetoond dat er een risico op onttrekking aan het toezicht bestond en dat een lichter middel niet doeltreffend zou zijn. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de maatregel van bewaring terecht is opgelegd en heeft het beroep ongegrond verklaard, evenals het verzoek om schadevergoeding. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.2555

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. G.H.P. Buren),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 26 januari 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vw [1] opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Verweerder heeft op 7 februari 2023 de maatregel van bewaring opgeheven.
Eiser heeft zich desgevraagd akkoord verklaard met schriftelijke afdoening van het beroep. Op 1 februari 2023 heeft eiser de beroepsgronden ingediend. Op 2 februari 2023 heeft verweerder een verweerschrift ingediend. Op 8 februari 2023 heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] en de Marokkaanse nationaliteit te hebben.
2. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
Maatregel van bewaring
3. Uit de motivering van de maatregel en uit de overige stukken in het dossier volgt dat op eiser de Dublinverordening [2] van toepassing is. Dit is bevestigd met het claimakkoord met Duitsland van 7 november 2022. Verweerder was dan ook op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vw bevoegd om aan eiser de maatregel van bewaring op te leggen.
4. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de maatregel nodig is, omdat er een significant risico bestaat op onderduiken. Verweerder heeft daartoe als zware gronden [3] vermeld dat eiser:
- 3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;- 3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;- 3e. in verband met zijn aanvraag om toelating onjuiste of tegenstrijdige gegevens heeft verstrekt over zijn identiteit, nationaliteit of de reis naar Nederland of een andere lidstaat;- 3k. een overdrachtsbesluit heeft ontvangen en geen medewerking verleent aan de overdracht aan de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielverzoek;
en als lichte gronden [4] vermeld dat eiser:
- 4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
- 4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
- 4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
5. In het verweerschrift heeft verweerder de zware grond 3b en de lichte grond 4e laten vallen, zodat deze niet langer aan de maatregel van bewaring ten grondslag liggen.
6. Eiser betwist alle zware en lichte aan de maatregel ten grondslag gelegde gronden.
7. Verweerder heeft terecht de zware gronden 3a en 3e aan de maatregel van bewaring ten grondslag gelegd. Eiser heeft verklaard in 2015 in Frankrijk te zijn bestolen van zijn paspoort [5] wat betekent dat hij zonder paspoort Nederland is ingereisd. Eiser was ten tijde van zijn inreis in Nederland evenmin in het bezit van een geldig visum. Eiser is Nederland dus niet op de voorgeschreven wijze binnengekomen. De zware grond 3a is feitelijk juist. Verder is uit Eurodac gebleken dat eiser in Duitsland onder andere personalia geregistreerd staat. Dat eiser heeft verklaard ten tijde van deze registratie onder invloed te zijn geweest, maakt niet dat dit hem niet mag worden tegengeworpen. Eiser heeft nooit stappen ondernomen om de verkeerde registratie aan te laten passen. De zware grond 3e is daarmee ook feitelijk juist. Deze zware gronden zijn voldoende om de maatregel van bewaring te kunnen dragen. Wat eiser voor het overige heeft aangevoerd over de zware en lichte gronden behoeft geen bespreking, omdat dit niet kan leiden tot de conclusie dat de bewaring onrechtmatig is.
Lichter middel
8. Eiser stelt dat verweerder in de maatregel van bewaring onvoldoende heeft gemotiveerd waarom geen lichter middel wordt toegepast.
9. Gelet op de gronden die ten grondslag aan de maatregel van bewaring zijn gelegd, is een risico op onttrekking aan het toezicht gegeven. Verweerder heeft voldoende gemotiveerd dat niet is gebleken dat een lichter middel doeltreffend is toe te passen in het geval van eiser. Verweerder wijst daarbij terecht op het feit dat eiser niet bereid is mee te werken aan zijn overdracht, zoals ook blijkt uit het vertrekgesprek van 5 december 2022. Ook heeft hij in het gehoor voorafgaand aan de inbewaringstelling geen redenen gegeven waarom in zijn geval kan worden volstaan met een lichter middel. Verweerder heeft tot slot terecht geconcludeerd dat niet is gebleken van andere omstandigheden die detentie voor eiser onevenredig bezwarend maken.
Voortvarend handelen
10. Na het opleggen van de maatregel van bewaring op 26 januari 2023, heeft verweerder op dezelfde dag nog een verzoek tot overdracht van eiser aan de Duitse autoriteiten verstuurd. De beoogde overdrachtsdatum is 7 februari 2023. Deze datum is ook gehaald. Daarnaast heeft verweerder op 30 januari 2023 een vertrekgesprek met eiser gevoerd. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder onvoldoende voortvarend heeft gehandeld.
Conclusie
11. De maatregel van bewaring is terecht aan eiser opgelegd. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F.I. Sinack, rechter, in aanwezigheid van mr. J. de Winter, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Verordening (EU) nr. 604/2013.
3.Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
4.Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.
5.Proces-verbaal van gehoor van 26 januari 2023 (M110), p. 4 van 6.