ECLI:NL:RBDHA:2023:18519

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 november 2023
Publicatiedatum
1 december 2023
Zaaknummer
C/09/630640 / HA ZA 22-486
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Dwaling bij veiling huurrecht tankstation en gevolgen voor huurovereenkomst

In deze zaak heeft De Haan Tankstations B.V. een vordering ingesteld tegen de Staat der Nederlanden, naar aanleiding van een veiling voor het huurrecht van een tankstation. De Haan stelt dat zij bij het uitbrengen van haar bod heeft gedwaald, omdat de Staat bij het biedboek onjuiste informatie heeft verstrekt over het aantal kaartliters en niet-kaartliters. De Haan vordert schadevergoeding op basis van ongerechtvaardigde verrijking en nadeelsopheffing. De rechtbank oordeelt dat de Staat een fout heeft gemaakt in de berekening van de gemiddelde doorzet van kaartliters, wat heeft geleid tot een onjuiste voorstelling van zaken. De rechtbank verklaart voor recht dat De Haan bij het uitbrengen van haar bod heeft gedwaald, maar wijst de vorderingen tot schadevergoeding en nadeelsopheffing af. De rechtbank stelt dat de betaling van de veilingprijs gerechtvaardigd was door de wil om de overeenkomst te sluiten, en dat de aanpassing van de veilingprijs in strijd zou zijn met het gelijkheidsbeginsel. De proceskosten worden gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

Vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/09/630640 / HA ZA 22-486
Vonnis van 29 november 2023
in de zaak van
DE HAAN TANKSTATIONS B.V., te Oosterhout,
eiseres,
advocaat mr. J.P.M. Borsboom te Rotterdam,
tegen
DE STAAT DER NEDERLANDEN (Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, het Rijksvastgoedbedrijf), te Den Haag,
gedaagde,
advocaten mr. M. van Rijn en mr. T.A. Burger te Den Haag.
Partijen zullen hierna ‘de Haan’ en ‘de Staat’ worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het procesdossier bestaat uit de volgende stukken:
  • de dagvaarding van 3 juni 2022, met producties 1 tot en met 13,
  • de conclusie van antwoord, met producties 1 tot en met 6,
  • het tussenvonnis van 5 juli 2023, waarin een mondelinge behandeling is bepaald,
  • de akte overlegging producties van De Haan, met producties 14 tot en met 20.
1.2.
Op 12 oktober 2023 is een mondelinge behandeling gehouden. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat tijdens de mondelinge behandeling is besproken en naar voren is gebracht. Deze aantekeningen zijn aan het griffiedossier toegevoegd.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
De Staat is eigenaar van een groot aantal locaties voor tankstations langs rijkswegen. Sinds 2002 geeft de Staat ieder jaar een bepaald aantal van deze locaties in gebruik door daarvoor een huurovereenkomst voor de duur van ten hoogste vijftien jaren met een huurder te sluiten. De Staat biedt het huurrecht via een openbare veiling aan. De regels daarvoor zijn opgenomen in de Wet tot veiling van bepaalde verkooppunten van motorbrandstoffen (hierna: ‘de Benzinewet’).
2.2.
Voorafgaande aan de veiling wordt aan belangstellenden tegen betaling een biedboek ter beschikking gesteld, waarin de betrokken locatie en de daarbij behorende huurovereenkomst worden beschreven. In het biedboek worden ook gegevens opgenomen over het gemiddelde aantal verkochte liters motorbrandstoffen op de geveilde locatie (doorzetgegevens) en het aantal kaartliters, uitgesplitst naar verkochte soorten motorbrandstoffen, over de voorgaande drie jaren. Deze gegevens moeten, vergezeld van een accountantsverklaring, door de zittend huurder worden aangeleverd. Vervolgens vindt op de aangekondigde dag de veiling plaats. Degene die op die veiling het hoogste bod uitbrengt, verwerft het recht om met de Staat een huurovereenkomst te sluiten. De huurovereenkomst komt tot stand op het moment dat de Staat het geboden bedrag binnen twee weken na de dag van de veiling heeft ontvangen.
2.3.
De Staat heeft op 9 september 2020 de huurrechten van 29 tankstations geveild voor 15 jaar. Eén van de geveilde locaties betrof tankstation Zwartewater, gelegen te Venlo aan de Rijksweg A67 bij hectometerpaal 72.6 (Re) (hierna te noemen: ‘het Tankstation’).
2.4.
De zittende huurder van het Tankstation was Enviem BV (hierna te noemen: ‘Enviem’). De Staat heeft voorafgaande aan de veiling aan Enviem gevraagd om de gegevens te verstrekken over de doorzet en de Kaartliters op de locatie over de jaren 2017-2019, uitgesplitst naar verkochte soorten motorbrandstoffen.
2.5.
Enviem heeft op 13 mei 2020 – ruim een maand na de wettelijke aanlevertermijn – een accountantsverklaring over de jaren 2017 tot en met 2019 aangeleverd waarop alle doorzet was vermeld die niet chartaal was afgerekend, dus zowel met merkgebonden kaarten als met normale betaalkaarten. Aan het slot van de door Enviem opgegeven gegevens was ook een staartpost ‘onbekend’ opgenomen:
2.6.
Over de term ‘onbekend’ was onderaan de accountantsverklaring opgemerkt:
“omwille van de implementatie van een nieuw kassasysteem is een deel van de data verloren gegaan”.
2.7.
Uit de opgave die Enviem op 13 mei 2020 aan de Staat had verstrekt, bleek niet welke kaarten merkgebonden waren. De Staat heeft vervolgens in een e-mail van 14 mei 2020 de volgende vraag aan Enviem gesteld:
“Aangezien er verschillende kaarten worden genoemd in de verklaringen, verneem ik graag nog van u welke van de kaartliters merkgeboden zijn (…)”
2.8.
Enviem heeft hierop per e-mail van 15 mei 2020 het volgende geantwoord:
“De volgende betaalwijzenummer vallen ons inziens onder de betreffende kaart volumes:
(…) 9-72-228-1811-1827-1830-1831-1832-1835”
2.9.
De Staat heeft vervolgens, aan de hand van deze toelichting en de verstrekte opgave, de gemiddelde doorzet Kaartliters over de jaren 2017 tot en met 2019 zelf berekend in een excel-overzicht. De Staat heeft de gemiddelde doorzet Kaartliters over de drie jaren berekend op gemiddeld 699.818 Kaartliters per jaar. Bij het maken van de berekening heeft de Staat de kaartnummers uit de staartpost ‘Onbekend’ over het hoofd gezien. Als de Staat de liters van die merkgebonden kaarten onder de post ‘Onbekend’ wel had meegenomen in zijn berekening, had dat tot een gemiddeld aantal Kaartliters van 1.975.858 per jaar geleid, oftewel 1.276.040 Kaartliters per jaar meer (1.975.858 – 699.818). Dit aantal liters is in het Biedboek opgenomen als doorzet uit niet-Kaartliters.
2.10.
De Staat heeft in een e-mail van 16 juli 2020 het volgende bericht aan Enviem gestuurd, naar aanleiding van een vraag van een gegadigde partij over het biedboek:
“Het RVB heeft een vraag gekregen over biedboekdocument 12.04 van locatie Zwartewater
(zie bijlage). De vraag luidt:
'Wat wordt onderscheiden als card en cash liters? De grote hoeveelheid diesel cash liters lijkt zeer onlogisch t.o.v. het geheel. Diesel is al enige tijd goedkoper in België en Duitsland. Klopt deze opgave wel?"
Graag verneem ik uw reactie op de gestelde vraag. Naar aanleiding van de gestelde vraag wil ik ook nog even het volgende bij u checken: Op basis van uw onderstaande bericht, zijn de opgegeven kaartvolumes opgeteld en
gemiddeld. Nu ik van u geen opmerkingen op deze documenten heb ontvangen, ga ik ervan uit dat de weergegeven informatie klopt. Toch verneem ik graag nog uw bevestiging dat de merkkaartliters (…) juist worden weergegeven in de biedboeken. (…)”
2.11.
Enviem heeft hierop per e-mail van 22 juli 2020 het volgende aan de Staat geantwoord:
“Met betrekking tot uw eerste vraag heb ik onderstaande reactie ontvangen van onze manager finance:
Wat betreft de vraag over de diesel liters. Het contante deel voor diesel is procentueel lager dan voor de andere brandstoffen. Verder is deze informatie gebaseerd op informatie uit ons systeem. Ik heb geen reden om te veronderstellen dat deze informatie onjuist is. Sterker nog, de accountant heeft hierna gekeken en vastgesteld dat het klopt.
Betreffende uw tweede vraag. Daar ontvangen wij graag de berekening van, dan kan onze afdeling Finance daar naar kijken.”
2.12.
Diezelfde dag heeft de Staat zijn berekeningen aan Enviem doorgestuurd. In de begeleidende e-mail schrijft de Staat onder meer het volgende:
“(…) Het is de bedoeling dat in het biedboek een gemiddelde wordt getoond van de verkochte liters zonder merkkaart (eerste kolom van document 12.04) 'plus' het gemiddelde van de verkochte liters met merkkaart (laatste kolom van document 12.04). (…)
Verder lijkt het erop dat in kolom B (…) van het rekenoverzicht de totale doorzet (verkochte liters zonder merkkaart + verkochte liters met merkkaart) staat ingevuld, terwijl daar (…) alleen de zonder merkkaart verkochte liters behoren te staan om tot een juiste weergave te komen. (…)
Graag verneem ik van u of mijn vermoeden, dat in kolom B van het rekenoverzicht de volledige doorzet (inclusief merkkaartliters) wordt weergegeven, klopt. (…)
Ook de berekening van de merkkaartliters treft u op de verschillende tabbladen in het document aan. Ik verneem graag of de weergave correct is. (…)”
2.13.
Enviem heeft in een e-mail van 29 juli 2020 het volgende op de bovenstaande e-mail van de Staat geantwoord:
“Wij zijn even in de berekening gedoken en zien idd dat bij alle locaties in kolom B de totale doorzet is gebruikt, waardoor de berekening niet kloppend is.
Uw veronderstelling is dus juist.”
2.14.
In antwoord hierop heeft de Staat in een e-mail van 30 juli 2020 het volgende aan Enviem bericht:
“Bedankt voor uw reactie. Bijgaand treft u de aangepaste documenten (…) ten behoeve van de biedboeken. Graag verneem ik vandaag voor 15.00 uur uw bevestiging dat de gemiddelde doorzet exclusief kaartliters en de gemiddelde merkkaartliters voor de betreffende drie locaties nu correct worden weergegeven. (…) Voor de volledigheid is ook de aangepaste berekening (Excel -document) bijgevoegd. (…)”
2.15.
Enviem heeft hierop diezelfde middag het volgende aan de Staat geantwoord:
“Wij hebben de aanpassingen doorgenomen en deze kunnen gepubliceerd worden.”
2.16.
De Staat heeft vervolgens een verbeterd biedboek gepubliceerd. In het biedboek zijn de volgende doorzetgegevens opgenomen:
2.17.
In het biedboek heeft de Staat onder meer het volgende verklaard:
“Voor zover niet anders vermeld, mag de informatie in dit biedboek niet worden opgevat als enige vorm van garantie met betrekking tot de toestand, de waarde en/of de kwaliteit van het gebruiksrecht (…) Hoewel alle onderdelen van het biedboek met de grootst mogelijke zorgvuldigheid zijn samengesteld, aanvaardt de Staat geen enkele aansprakelijkheid voor de eventuele onjuistheid of onvolledigheid van de verstrekte informatie.”
Deze laatste aansprakelijkheidsbeperking in het biedboek wordt hierna in dit vonnis ‘het Exoneratiebeding’ genoemd.
2.18.
Er zijn op de veiling drie biedingen binnengekomen voor het Tankstation. De Haan was winnaar van de veiling met het hoogste bod. Zittende huurder Enviem was als tweede partij geëindigd.
2.19.
De Haan heeft het door haar geboden bedrag aan de Staat betaald. Vervolgens is tussen De Haan en de Staat een huurovereenkomst voor het Tankstation gesloten voor de duur van 15 jaren, met ingang van 15 maart 2021 (hierna te noemen: ‘de Huurovereenkomst’).
2.20.
Na de veiling is De Haan in overleg getreden met de toenmalige brandstofleverancier van het tankstation over voortzetting van de leveranties. Uit dat overleg bleek dat het aantal Kaartliters over de jaren 2017 tot en met 2019 veel hoger was dan in het biedboek was vermeld; volgens de gegevens van de brandstofleverancier werd ongeveer 66% van de brandstoffen afgerekend met een merkkaart, terwijl het percentage Kaartliters volgens de gemiddelden in het biedboek maar zo’n 20% was.
2.21.
De Haan heeft hierover vervolgens (via haar advocaat) met Enviem en de Staat gecorrespondeerd. Zowel Enviem als de Staat hebben aansprakelijkheid voor de onjuiste gegevens in het biedboek van de hand gewezen.

3.Het geschil

3.1.
De Haan vordert dat de rechtbank, voor zover mogelijk bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
primair:
voor recht verklaart dat de Staat ongerechtvaardigd is verrijkt;
de Staat veroordeelt tot betaling van schadevergoeding aan De Haan, nader op te maken bij staat;
subsidiair:
voor recht verklaart dat De Haan bij het uitbrengen van haar bod op de veiling, althans bij het aangaan van de Huurovereenkomst heeft gedwaald;
voor recht verklaart dat De Haan ter opheffing van het door haar geleden nadeel op grond van artikel 6:230 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW) recht heeft op aanpassing van de veilingprijs;
de Staat veroordeelt tot terugbetaling van het teveel betaalde bedrag, nader op te maken bij staat;
met veroordeling van de Staat in de proceskosten.
3.2.
De Staat voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Kan De Haan een beroep doen op ongerechtvaardigde verrijking (artikel 6:212 BW)?

4.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat de Staat een fout heeft gemaakt, omdat de Staat bij het berekenen van het gemiddelde aantal Kaartliters (op basis van de opgave van Enviem) de Kaartliters onder de post ‘onbekend’ niet heeft meegenomen, waardoor in het biedboek een veel te laag gemiddeld jaarlijks volume aan Kaartliters is opgenomen en een veel te hoog gemiddeld jaarlijks volume aan niet-Kaartliters. De gegevens in het biedboek gaven daarmee een onjuist beeld van de werkelijke verhouding Kaartliters/-niet Kaartliters.
4.2.
De Haan heeft in deze procedure gesteld dat zij de haar geboden (hoogste) veilingprijs voor een belangrijk deel had gebaseerd op de informatie in het biedboek over de brandstofafnames op het Tankstation, die later onjuist bleken te zijn. De marge over brandstof die wordt afgerekend met een merkkaart, is lager dan de marge op de brandstof die op andere wijze wordt afgerekend. Op basis van de informatie in het biedboek mocht de Haan een veel hogere jaarlijkse marge verwachten dan op basis van het werkelijke (hogere) aantal Kaartliters. De Haan heeft achteraf bezien dus een te hoge prijs geboden, want geen weldenkend huurder had bij de verstrekking van de juiste informatie het door haar betaalde bedrag geboden voor het Tankstation, aldus – steeds – De Haan.
4.3.
De Haan vordert primair schadevergoeding op grond van ongerechtvaardigde verrijking (artikel 6:212 BW). De Haan voert daartoe aan dat zij door de onjuiste informatie in het biedboek heeft betaald voor – en de Staat heeft verdiend aan – een potentieel (een te realiseren marge) dat er in werkelijkheid niet is en ook nooit is geweest. De Haan is daardoor verarmd en de Staat is daardoor verrijkt. De schade die De Haan heeft geleden, is volgens De Haan gelijk aan het verschil tussen de veilingprijs die De Haan heeft betaald en de prijs die De Haan zou hebben betaald als de Staat de juiste/volledige door Enviem verstrekte informatie in het biedboek zou hebben opgenomen.
4.4.
Dit beroep van De Haan op ongerechtvaardigde verrijking slaagt niet.
4.5.
Artikel 6:212 lid 1 BW bepaalt dat hij die ongerechtvaardigd is verrijkt ten koste van een ander, verplicht is, voor zover dit redelijk is, diens schade te vergoeden tot het bedrag van zijn verrijking. Een verrijking is ongerechtvaardigd, indien daarvoor geen redelijke grond aanwezig is. Een redelijke grond kan aanwezig zijn wanneer de verrijking haar grondslag vindt in een rechtshandeling die de verrijking en de verarming rechtvaardigt.
4.6.
Uit de stellingen van De Haan volgt dat de verrijking van de Staat, en de verarming van De Haan, eruit bestaat dat De Haan achteraf bezien een te hoog bedrag voor het Tankstation aan de Staat heeft betaald. Dat levert geen ongerechtvaardigde verrijking op. De betaling van de veilingprijs wordt immers gerechtvaardigd door de toenmalige wil om de overeenkomst te sluiten en het daaruit voortvloeiende aanbod op de veiling, en de aanvaarding van dit aanbod door de Staat. De stelling van De Haan dat zij bij haar aanbod heeft gedwaald, maakt dat niet anders. De Haan heeft er voor gekozen om de Huurovereenkomst in stand te laten. Dit betekent dat de rechtvaardiging voor de betaling van de veilingprijs nog steeds aanwezig is, en van ongerechtvaardigde verrijking geen sprake kan zijn.
4.7.
De rechtbank wijst de primaire vorderingen van De Haan (onder a en b) – die allebei zijn gebaseerd op de grondslag ongerechtvaardigde verrijking – daarom af.
Is er sprake van dwaling (artikel 6:228 BW)?
4.8.
De Haan doet subsidiair een beroep op dwaling (artikel 6:228 BW). De Haan stelt dat zij op basis van onjuiste inlichtingen van de Staat (de onjuiste informatie in het biedboek) een te hoog bod heeft uitgebracht. Bij een juiste voorstelling van zaken zou De Haan, zo stelt zij, een veel lager bod hebben uitgebracht.
4.9.
Artikel 6:228 lid 1 onder a BW bepaalt dat een overeenkomst die tot stand is gekomen onder invloed van dwaling en bij een juiste voorstelling van zaken niet zou zijn gesloten, vernietigbaar is, indien de dwaling is te wijten aan een inlichting van de wederpartij, tenzij deze wederpartij mocht aannemen dat de overeenkomst ook zonder deze inlichting zou worden gesloten.
4.10.
Vast staat dat De Haan haar bod op de veiling heeft gedaan op basis van onjuiste informatie. De Haan heeft zich bij het bepalen van het bod mede gebaseerd op de recente gemiddelde doorstroomgegevens in het biedboek, maar die gegevens gaven een onjuist beeld: het aantal Kaartliters was in werkelijkheid veel hoger dan in het biedboek stond. De Staat heeft door het opnemen van foutieve informatie een onjuiste voorstelling van zaken bij De Haan veroorzaakt. De Staat heeft verder onvoldoende gemotiveerd weersproken dat de marge voor de tankstationhouder bij Kaartliters substantieel lager ligt, en dat De Haan de Huurovereenkomst daarom bij een juiste voorstelling van zaken niet of niet op dezelfde voorwaarden zou hebben gesloten. Weliswaar is het nog niet duidelijk hoeveel lager het bod van De Haan dan concreet zou zijn uitgevallen (en of De Haan dan de veiling wel zou hebben gewonnen), maar dat hoeft De Haan – als het gaat om het in artikel 6:228 lid 1 BW bedoelde causaal verband – ook nog niet precies te stellen; voldoende is dat De Haan aannemelijk maakt dat zij zonder de dwaling een lager bod zou hebben uitgebracht, en aan die eis heeft De Haan voldaan.
4.11.
De gevorderde verklaring voor recht dat De Haan bij het uitbrengen van haar bod op de veiling heeft gedwaald, is dus toewijsbaar.
Kan De Haan nadeelsopheffing wegens dwaling vorderen (artikel 6:230 BW)?
4.12.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat De Haan bij het uitbrengen van haar bod op de veiling heeft gedwaald. De Haan vordert in deze procedure echter geen vernietiging van de Huurovereenkomst, maar nadeelsopheffing op grond van artikel 6:230 lid 2 BW, door aanpassing van de veilingprijs.
4.13.
Artikel 6:230 lid 2 BW bepaalt dat de rechter op verlangen van een der partijen, in plaats van de vernietiging uit te spreken, de gevolgen van de overeenkomst ter opheffing van dit nadeel kan wijzigen. De rechter heeft een discretionaire bevoegdheid en heeft ook bij de vraag of in concreto vanwege de vastgestelde dwaling nadeel is geleden dat zich voor opheffing leent, een zekere ruimte. Zo zal de rechter het verzoek afwijzen wanneer het nadeel dat de tot vernietiging bevoegde partij lijdt, niet op andere wijze dan door vernietiging kan worden geredresseerd. In die gevallen, in de regel gevallen waarin de dwalende bij een juiste voorstelling van zaken de overeenkomst niet zou zijn aangegaan, ook niet op andere voorwaarden dus, kan art. 6:230 BW geen toepassing vinden (zie: ECLI:NL:PHR:2019:680, rov. 3.5).
4.14.
Uit de wetsgeschiedenis van de Benzinewet blijkt dat bij de invoering van de verplichting tot het verstrekken van gegevens over de gemiddelde doorzet en het aantal Kaartliters, aan de orde is gekomen wat de gevolgen zijn indien die gegevens later onjuist blijken te zijn. In de Nota naar aanleiding van het verslag van 9 juni 2016 heeft de Minister voor Wonen en Rijksdienst hierover onder meer het volgende opgemerkt (Kamerstukken II, 2015-2016, 34 443, nr. 6, p. 5):
“Verder vraagt het lid Van Vliet wat de gevolgen zijn van het in onvoldoende mate verstrekken van de genoemde gegevens of het verstrekken van onjuiste gegevens voor de nieuwe huurovereenkomst. Dit lid vraagt daarbij of de huurovereenkomst, na veiling op basis van onjuiste of onvolledige gegevens, onherroepelijk is of dan kan worden herzien. (…)
Het in onvoldoende mate verstrekken van gegevens of het verstrekken van onjuiste gegevens heeft geen gevolgen voor de nieuwe huurovereenkomst.
Indien niet voldaan is aan de plicht tot het verstrekken van gegevens of in het geval er onjuiste gegevens zijn verstrekt, wordt de huurovereenkomst niet herzien (cursivering rechtbank)(…)
Wat betreft het verstrekken van onjuiste gegevens is in het tweede lid van het voorgestelde nieuwe artikel 5b bepaald dat de gegevens over doorzet, kaartliters en shopomzet vergezeld moeten gaan van een verklaring van een accountant of accountant-administratieconsulent over de getrouwheid van die gegevens. Op deze wijze wordt in beginsel gewaarborgd dat een extra controle plaatsvindt op de juistheid van die gegevens. Indien de gegevens samen met een dergelijke verklaring zijn verstrekt, kan worden uitgegaan van de juistheid van die gegevens. Mocht later blijken dat de gegevens toch onjuist waren dan kan de voormalige huurder of erfpachter daarop worden aangesproken door de nieuwe huurder. Hij kan daarbij bijvoorbeeld een financiële compensatie eisen van die voormalige huurder of erfpachter.
Om daadwerkelijk vast te stellen of er sprake is geweest van verstrekking van onjuiste gegevens, kan geruime tijd in beslag nemen. Het zou te veel rechtsonzekerheid creëren indien het mogelijk zou zijn dat een huurovereenkomst, nadat deze al tot stand is gekomen, alsnog wordt herzien.
Bovendien zou dan opnieuw een veiling moeten plaatsvinden (cursivering rechtbank), hetgeen juist voor de nieuwe huurder een naar mijn mening te verstrekkend gevolg zou zijn.”
4.15.
De rechtbank is van oordeel dat uit de hierboven geciteerde opmerkingen niet kan worden afgeleid dat de wetgever de mogelijkheid om een beroep op dwaling en/of nadeelsopheffing te doen volledig heeft willen uitsluiten. Dat geldt in elk geval niet voor de hier aan de orde zijnde situatie, waarin er niet zozeer sprake is van het aanleveren van inhoudelijk onjuiste gegevens door de zittende huurder, maar waarin verkeerde informatie in het biedboek terecht is gekomen doordat de Staat een verwerkingsfout heeft gemaakt. De Haan stelt terecht dat dit een andere situatie is dan de in de wetsgeschiedenis besproken situatie. Wel biedt deze wetsgeschiedenis naar het oordeel van de rechtbank aanknopingspunten dat de wetgever het onwenselijk acht dat een tot stand gekomen huurovereenkomst naar aanleiding van achteraf gebleken onjuistheden in het biedboek wordt aangepast, op de manier zoals De Haan nu wil. Dat volgt ook uit de opmerking van de wetgever dat bij herziening van de huurovereenkomst een nieuwe veiling zal moeten plaatsvinden.
4.16.
In dit verband acht de rechtbank verder van belang dat De Haan het huurrecht van het Tankstation heeft verkregen op basis van een door de Staat uitgeschreven veiling, waarbij aan de hoogste bieder het recht is gegund om een tijdelijke privaatrechtelijke huurovereenkomst met de Staat te sluiten voor het gebruik van een locatie voor een tankstation. Enviem is als tweede geëindigd in de veiling. De Staat heeft onweersproken gesteld dat van Enviem, als zittend huurder, mag worden aangenomen dat zij niet heeft gedwaald over de haar historisch bekende werkelijke verdeling tussen Kaartliters en niet-Kaartliters. Dat maakt het onaannemelijk dat Enviem in de hypothetische situatie waarin de juiste doorzetgegevens in het biedboek zouden zijn opgenomen een ander bod zou hebben gedaan. Uit de stellingen van De Haan volgt dat zij bij een juiste voorstelling van zaken juist wél een veel lager bod zou hebben uitgebracht. De vraag dringt zich dan op of De Haan in dat geval de veiling wel zou hebben gewonnen. De Haan heeft, ook na daartoe op mondelinge behandeling te zijn uitgenodigd, geen duidelijkheid willen geven over welk bod zij bij een juiste voorstelling van zaken zou hebben uitgebracht. In reactie daarop heeft de Staat verklaard dat, zo lang De Haan hier geen openheid van zaken over geeft, de Staat op zijn beurt geen mededeling zal doen over het bod dat is uitgebracht door Enviem. Bovendien heeft er ook nog een derde bieder aan de veiling deelgenomen, die eveneens is uitgegaan van de doorzetgegevens die door de fout van de Staat onjuist in het biedboek zijn verwerkt. Het is onduidelijk welk bod die derde deelnemer zou hebben uitgebracht als de doorzetgegevens juist in het biedboek waren verwerkt. Nu niet met een voldoende mate van zekerheid is gebleken dat De Haan bij een juiste voorstelling van zaken het winnende bod op de veiling zou hebben uitgebracht, en dus de Huurovereenkomst met de Staat zou zijn aangegaan, is hier geen sprake van nadeel dat zich voor opheffing leent.
4.17.
Daarbij komt nog het volgende. De Staat heeft aangevoerd dat aanpassing van de veilingprijs van De Haan een ontoelaatbare wezenlijke wijziging tot gevolg zou hebben, als bedoeld in artikel 2.163g lid 3 van de Aanbestedingswet 2012, die zou nopen tot het houden van een nieuwe veilingprocedure. Er is hier – zoals de Staat zelf ook erkent – geen sprake van een aanbesteding in de zin van de Aanbestedingswet, zodat de regels uit die wet niet van toepassing zijn. Wel is het zo dat – zoals bijvoorbeeld volgt uit het Didam-arrest (ECLI:NL:HR:2021:1778) bij de verkoop van onroerende zaken – de Staat op grond van artikel 3:14 BW bij het aangaan en uitvoeren van privaatrechtelijke overeenkomsten (zoals hier een huurovereenkomst voor een locatie voor een tankstation) de algemene beginselen van behoorlijk bestuur in acht dient te nemen, waaronder ook het gelijkheidsbeginsel. Concreet toegespitst op deze zaak houdt dat in dat de Staat aan alle (potentiële) gegadigden gelijke kansen moet bieden om mee te dingen naar het geveilde gebruiksrecht. Het zou op gespannen voet met het gelijkheidsbeginsel komen te staan wanneer De Haan – ook al heeft zij bij het doen van haar bod gedwaald – via de route van artikel 6:230 lid 2 BW achteraf feitelijk de mogelijkheid krijgt om haar veilingbod aan te passen op basis van nieuwe (juiste) gegevens, zonder de Huurovereenkomst op te hoeven geven, ook niet als vervolgens blijkt dat De Haan met dat gewijzigde bod de veiling nooit zou hebben gewonnen. Bovendien klemt het – gezien het gelijkheidsbeginsel – dat de derde veilingdeelnemer die zijn bod door de verwerkingsfout van de Staat eveneens op onjuiste informatie heeft gebaseerd, dan geen kans krijgt om een nieuw bod te doen. Bovendien is niet duidelijk in hoeverre de kring van bieders groter was geweest, als de juiste informatie in het biedboek was verwerkt. De verhouding Kaartliters/niet-kaartliters in het biedboek liep door de fout van de Staat immers behoorlijk uit de pas met de werkelijke verhouding. In zoverre heeft de Staat gelijk dat het gelijkheidsbeginsel zich ertegen verzet dat De Haan aanspraak kan maken op nadeelsopheffing zoals De Haan wil.
4.18.
Het voorgaande betekent dat de vorderingen van De Haan die zien op de nadeelsopheffing niet toewijsbaar zijn. De rechtbank komt daarmee ook niet meer toe aan de beoordeling van de vraag of het Exoneratiebeding aan toepassing van artikel 6:230 lid 2 BW in de weg staat.
Slotsom
4.19.
De slotsom is dat alleen de verklaring voor recht dat De Haan bij het uitbrengen van haar bod op de veiling heeft gedwaald toewijsbaar is. De overige vorderingen zullen worden afgewezen. Bij deze uitkomst past dat de proceskosten worden gecompenseerd in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
verklaart voor recht dat De Haan bij het uitbrengen van haar bod op de veiling heeft gedwaald;
5.2.
wijst de vorderingen voor het overige af;
5.3.
compenseert de proceskosten in die zin dat beide partijen hun eigen kosten dragen.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.J. Kuipers en in het openbaar uitgesproken op 29 november 2023. [1]

Voetnoten

1.type: 2431