ECLI:NL:RBDHA:2023:18503

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 november 2023
Publicatiedatum
30 november 2023
Zaaknummer
NL23.13346
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake verzoek om bestuurlijke heroverweging van asielverzoek met betrekking tot ingangsdatum verblijfsvergunning

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 15 november 2023, wordt een verzoek om bestuurlijke heroverweging van een asielverzoek behandeld. Eiseres, die op 17 september 2021 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel indiende, verzocht om heroverweging van een eerder afwijzend besluit van 19 juni 2013. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag ingewilligd, maar de ingangsdatum van de vergunning vastgesteld op 17 september 2021, wat eiseres niet accepteert. Zij stelt dat de vergunning met terugwerkende kracht vanaf 5 februari 2013 zou moeten ingaan, de datum van haar eerdere aanvraag.

De rechtbank behandelt de beroepsgronden van eiseres, die onder andere stelt dat de staatssecretaris te hoge eisen stelt aan de bewijsvoering en dat de geloofwaardigheid van haar asielrelaas niet opnieuw is beoordeeld op basis van nieuwe rapportages. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris het eerste rapport van eiseres niet als voldoende betrouwbaar kan beschouwen, maar dat het tweede rapport, dat de interesse van de Taliban in eiseres aantoont, ten onrechte niet is betrokken bij de beoordeling. Dit leidt tot een motiveringsgebrek in het besluit van de staatssecretaris.

De rechtbank biedt de staatssecretaris de gelegenheid om het motiveringsgebrek te herstellen binnen vier weken na verzending van de tussenuitspraak. Eiseres krijgt de kans om binnen twee weken te reageren op de herstelpoging. De rechtbank houdt verdere beslissingen aan tot de einduitspraak op het beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.13346

tussenuitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 oktober 2023 in de zaak tussen

[eiseres] , v-nummer: [nummer] , eiseres

(gemachtigde: mr. G.J. van der Graaf),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

(gemachtigde: K. Jansen).

Procesverloop

Eiseres heeft op 17 september 2021 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Zij heeft tijdens het gehoor over deze asielaanvraag ook gevraagd het afwijzende asielbesluit van 19 juni 2013 te heroverwegen.
De staatssecretaris heeft met het besluit van 7 april 2023 deze asielaanvraag ingewilligd met als ingangsdatum 17 september 2021. Daarnaast wees de staatssecretaris het verzoek van eiseres om bestuurlijke heroverweging af.
De rechtbank heeft het beroep op 10 augustus 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Overwegingen

Waarover gaat deze zaak?
1. Deze zaak gaat over de ingangsdatum van de verleende vergunning. Eiseres wil dat haar verzoek om een verblijfsvergunning met terugwerkende kracht wordt ingewilligd vanaf 5 februari 2013. Eiseres heeft eerder, namelijk op 5 februari 2013, een asielaanvraag ingediend. Die aanvraag is afgewezen bij besluit van 19 juni 2013. Eiseres heeft nu opnieuw een asielaanvraag ingediend, die is ingewilligd. De staatssecretaris heeft bij het inwilligen van de opvolgende aanvraag de ingangsdatum van de verblijfsvergunning bepaald op 17 september 2021. Dat is de datum waarop de opvolgende aanvraag is ingediend. De staatsecretaris heeft het verzoek van eiseres om de ingangsdatum te bepalen op 5 februari 2013 afgewezen. Eiseres is het hiermee niet eens. De rechtbank beoordeelt of de staatssecretaris het verzoek om heroverweging heeft kunnen afwijzen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
Had de aan eiser verleende verblijfsvergunning asiel een andere ingangsdatum moeten hebben?
2. Eiseres heeft ter onderbouwing van haar verzoek om bestuurlijke heroverweging een tweetal rapporten overgelegd, opgesteld door de heer [naam] . De heer [naam] is iemand die eiseres kent via MOO, een hulporganisatie die illegale vreemdelingen helpt met onderdak. Eiseres stelt dat de rapportages van de heer [naam] haar asielrelaas zoals zij dat naar voren heeft gebracht bij de eerste aanvraag in 2013, namelijk dat zij uitgehuwelijkt was aan een lid van de Taliban, maar niet met hem wilde trouwen en daardoor allerlei problemen ondervond, alsnog aannemelijk maken. Zij stelt dat de staatssecretaris de geloofwaardigheid van haar asielrelaas ten onrechte niet opnieuw beoordeelt op basis van de nieuw ingebrachte rapportages. Daarbij betoogt eiseres dat de staatssecretaris te hoge eisen stelt aan een document om als bewijs te kunnen dienen bij de beoordeling van een asielaanvraag. De staatssecretaris stelt zich namelijk volgens eiseres onder andere ten onrechte op het standpunt dat duidelijk moet zijn welke bron bepaalde informatie heeft gegeven, of die bron de informatie geeft vanuit eigen kennis of expertise en of het gaat om objectieve bronnen. De staatssecretaris handelt daarmee in strijd met het arrest LH [1] door te hoge eisen aan een document te stellen om als (aanvullend) bewijs te kunnen dienen.
2.1.
Tevens voert eiseres aan dat de staatssecretaris de tweede rapportage van 25 juli 2021 ten onrechte buiten beschouwing heeft gelaten. Volgens eiseres is de tweede rapportage van belang voor (de geloofwaardigheid van) haar asielrelaas, omdat het bevindingen van een andere onderzoeker bevat en omdat de informatie afkomstig is van een andere ‘dorpsoudste’.
Handelt de staatssecretaris in strijd met het arrest LH?
3. De rechtbank ziet – anders dan eiseres betoogt – geen aanleiding om in deze zaak het toetsingskader uit het arrest LH toe te passen. Dit arrest ziet op de beoordeling van de ontvankelijkheid van opvolgende asielaanvragen en de vraag waaraan documenten moeten voldoen om als nieuw relevant element of bevinding te gelden. De rechtbank ziet niet waarom dat toetsingskader overeenkomstig van toepassing zou moeten zijn bij documenten die worden aangeleverd in het kader van heroverwegingsverzoeken. Bovendien bestaat er ook binnen het toetsingskader van het arrest LH voor de staatssecretaris nog ruimte om na te gaan of de betreffende documenten relevant kunnen zijn voor de beoordeling van de aanvraag. De staatssecretaris mag een opvolgende aanvraag alleen niet niet-ontvankelijk verklaren op de enkele grond dat van de aangeleverde documenten de authenticiteit niet valt vast te stellen of de documenten niet afkomstig zijn van een objectief verifieerbare bron. De rechtbank gaat hieronder nog nader in op de manier waarop de staatssecretaris de door eiseres overgelegde rapporten heeft gewogen, maar zoals daaruit blijkt heeft de staatssecretaris ook in deze zaak het verzoek om bestuurlijke heroverweging niet alleen afgewezen op de grond dat de rapporten niet afkomstig zouden zijn van een objectief verifieerbare bron. De beroepsgrond van eiseres dat de staatssecretaris bij zijn beoordeling ten onrechte geen acht heeft geslagen op de uitgangspunten zoals neergelegd in het arrest LH slaagt daarom niet.
Heeft de staatssecretaris terecht in de door eiseres overgelegde rapporten geen aanleiding gezien het verzoek om bestuurlijke heroverweging in te willigen?
4. Het eerste rapport is een verificatierapport over het gedwongen huwelijk van eiseres. In dit rapport is te lezen dat onderzoeker [naam] het dorp [plaats] in [plaats] op 22 januari 2021 bezocht en daar een ontmoeting had met de ‘elder’ [naam] . [naam] geeft in dit rapport antwoord op de vragen van meneer [naam] . De ouderling geeft aan dat hij eiseres kent, dat een lid van de Taliban met betrokkene wilde trouwen en dat de familie van eiseres veel problemen heeft gehad nadat eiseres was gevlucht.
4.1.
De rechtbank stelt vast dat de deskundigheid van [naam] niet in geschil is. Wel is in geschil in hoeverre voornoemde informatie kan worden gekwalificeerd als onafhankelijk en betrouwbaar. Naar het oordeel van de rechtbank stelt de staatssecretaris zich terecht op het standpunt dat aan het eerste rapport niet de waarde kan worden gehecht die eiseres daaraan gehecht wil zien. Zoals de staatssecretaris terecht stelt ontbreken in het rapport namelijk belangrijke elementen van goed onderzoek, waardoor de juistheid van het rapport in twijfel wordt getrokken. De rechtbank volgt de staatssecretaris in zijn standpunt dat het duidelijk moet zijn welke bron of bronnen bepaalde informatie hebben gegeven, of zij die informatie hebben kunnen geven vanuit eigen kennis of expertise, of het gaat om objectieve bronnen en of ze de informatie ook hebben gegeven zoals die in het onderzoek staat weergegeven. Daarover staat niets opgenomen in het overgelegde rapport. De staatssecretaris heeft daarbij van belang mogen achten dat alles wat aan informatie uit een dossier aan een te raadplegen bron is gegeven, wordt gedateerd en exact in de verslaglegging wordt vermeld. Zoals de staatssecretaris terecht stelt ontbreekt in het eerste onderzoeksrapport de verantwoording over hoe het onderzoek is verlopen, is de verslaglegging zeer summier en zijn de informatiestromen niet transparant. De rechtbank overweegt verder dat de betrouwbaarheid van de in het rapport genoemde personen, de onderzoeker en de gestelde ouderling, niet kan worden geverifieerd. Dit is van belang omdat het rapport enkel berust op een mondelinge verklaring tussen hen beiden. Hierbij overweegt de rechtbank voorts dat het rapport op dit onderdeel niet ziet op [naam] ’s eigen kennis, maar op informatie van een derde, hetgeen in dit geval niet objectief verifieerbaar is. Het voorgaande doet afbreuk aan de betrouwbaarheid van het rapport. De staatssecretaris stelt zich dan ook terecht op het standpunt dat informatie ontbreekt over waarom meneer [naam] juist [naam] heeft benaderd en dat tevens is niet duidelijk wie [naam] precies is en wat er vooraf aan het feitelijke bezoek op 22 januari 2022 is gebeurd. De rechtbank is met de staatssecretaris eens dat het gelet daarop niet duidelijk is of deze bron wel de informatie heeft kunnen geven die hij volgens het rapport van de heer [naam] heeft verstrekt. De staatssecretaris acht ook terecht van belang dat onduidelijk is welk belang de bron (meneer [naam] ) heeft, waardoor de objectiviteit van deze bron niet zonder meer kan worden aangenomen. Daarmee heeft de staatssecretaris zich uitgelaten over de betrouwbaarheid, maar ook over de inhoud van het door eiseres overgelegde rapport en dat bij zijn beoordeling betrokken. De staatssecretaris stelt zich naar het oordeel van de rechtbank gelet op al het voorgaande terecht op het standpunt dat het eerste door eiseres overgelegde rapport niet leidt tot inwilliging van het verzoek om bestuurlijke heroverweging. Deze beroepsgrond slaagt niet.
4.2.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de staatssecretaris echter het tweede rapport, een verificatierapport met betrekking tot de verblijfplaats van de familie van eiseres in Afghanistan, ten onrechte niet betrokken bij het verzoek om bestuurlijke heroverweging. Door enkel te stellen dat dit rapport geen betrekking heeft op het verzoek om bestuurlijke heroverweging en er om die reden niet nader op in te gaan, miskent de staatssecretaris dat uit het rapport wel blijkt dat de Taliban met enige regelmaat nog informeert naar eiseres en haar broer. Dat de Taliban blijkens het rapport dus enige interesse toont in eiseres, zou haar asielrelaas kunnen ondersteunen, zodat ook dit rapport van belang kan zijn voor het verzoek om bestuurlijke heroverweging. Deze beroepsgrond slaagt.

Conclusie en gevolgen

5. Het bestreden besluit bevat gelet op hetgeen is overwogen onder 4.2 een motiveringsgebrek. De staatssecretaris heeft niet deugdelijk gemotiveerd waarom het tweede verificatierapport niet is betrokken bij het verzoek om bestuurlijke heroverweging en, indien het rapport moet worden betrokken, waarom dit niet leidt tot inwilliging van het verzoek om bestuurlijke heroverweging.
5.1.
Op grond van artikel 8:51a, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de rechtbank het bestuursorgaan in de gelegenheid stellen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen. Op grond van artikel 8:80a van de Awb doet de rechtbank dan een tussenuitspraak. De rechtbank ziet aanleiding om de staatssecretaris in de gelegenheid te stellen het motiveringsgebrek te herstellen. Om het gebrek te herstellen moet de staatssecretaris gemotiveerd beoordelen of het tweede verificatierapport moet worden betrokken bij het verzoek om bestuurlijke heroverweging en zo ja, of dit leidt tot een inwilliging van dat verzoek. De rechtbank bepaalt de termijn waarbinnen de staatssecretaris het gebrek kan herstellen op vier weken na verzending van deze tussenuitspraak.
5.2.
De staatssecretaris moet op grond van artikel 8:51b, eerste lid, van de Awb en om vertraging te voorkomen zo spoedig mogelijk mededelen aan de rechtbank of hij gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen. Als de staatssecretaris wel gebruik maakt van die gelegenheid, zal de rechtbank eiseres in de gelegenheid stellen binnen twee weken te reageren op de herstelpoging van verweerder. In beide gevallen en in de situatie dat de staatssecretaris de hersteltermijn van vier weken ongebruikt laat verstrijken, zal de rechtbank in beginsel zonder tweede zitting uitspraak doen op het beroep.
5.3.
De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dat laatste betekent ook dat zij over de proceskosten nu nog geen beslissing neemt.

Beslissing

De rechtbank:
- heropent het onderzoek;
- stelt de staatssecretaris in de gelegenheid om binnen vier weken na verzending van deze tussenuitspraak het gebrek te herstellen met inachtneming van de overwegingen en aanwijzingen in deze tussenuitspraak;
- stelt eiseres in de gelegenheid om binnen twee weken na ontvangst van de herstelpoging van de staatssecretaris daarop te reageren;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A. van Hoof, rechter, in aanwezigheid van mr. C.G.H. van der Holst, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat nog geen hoger beroep open. Tegen deze uitspraak kan hoger
beroep worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de einduitspraak in deze
zaak.

Voetnoten

1.HvJEU 10 juni 2021, C-921/19, L.H. tegen Nederland, ECLI:EU:C:2021:478, r.o. 44.