ECLI:NL:RBDHA:2023:185

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 januari 2023
Publicatiedatum
12 januari 2023
Zaaknummer
C/09/616297 / HA RK 21-322
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling van het Nederlanderschap van een minderjarige in het kader van familierechtelijke betrekkingen en bezit van staat

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 5 januari 2023 uitspraak gedaan in een verzoekschrift van een moeder die stelt dat haar minderjarige kind recht heeft op het Nederlanderschap. De moeder had een relatie met een Nederlandse man, [naam3], met wie zij een kind heeft gekregen. De rechtbank oordeelt dat er geen familierechtelijke betrekkingen zijn vastgesteld tussen de man en het kind, waardoor het kind niet automatisch het Nederlanderschap heeft verkregen. De moeder heeft geprobeerd te bewijzen dat het kind in het bezit is van de Nederlandse nationaliteit door te verwijzen naar de geboorteakte en het feit dat de man als vader is vermeld. Echter, de rechtbank concludeert dat de man het kind nooit openlijk heeft erkend en dat er geen juridische erkenning heeft plaatsgevonden. De rechtbank wijst het verzoek van de moeder af, omdat er onvoldoende bewijs is dat de man de juridische vader is van het kind. De rechtbank benadrukt dat het bezit van staat niet kan worden aangenomen zonder een duidelijke wilsuiting van de man. De IND heeft het verzoek van de moeder betwist en de rechtbank volgt dit standpunt. De rechtbank wijst het verzoek af en stelt dat de moeder niet in haar gelijk is gesteld, wat betekent dat de kosten van de procedure niet voor de IND komen te liggen.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Meervoudige kamer
Rekestnummer: HA RK 21-322
Zaaknummer: C/09/616297
Datum beschikking: 5 januari 2023

Beschikking op het op 11 augustus 2021 ingekomen verzoekschrift van:

[verzoeker1] ,

in haar hoedanigheid van wettelijke vertegenwoordiger van
[minderjarige],
geboren op [geboortedatum1] 2015 te [geboorteplaats1] , Thailand ,
verzoekster,
wonende te [woonplaats] , Thailand ,
advocaat: mr. H.L.M. Lichteveld te Amsterdam.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:

DE STAAT DER NEDERLANDEN,

Ministerie van Justitie en Veiligheid, Immigratie- en Naturalisatiedienst,
verder te noemen de IND,
zetelende te [plaats1] ,
vertegenwoordigd door: mr. [naam2] .

Procedure

De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
  • het verzoekschrift;
  • de brief van 6 september 2021 van de IND;
  • de brief met bijlagen van 14 oktober 2021 van de zijde van verzoekster;
  • de brief van 11 januari 2022 met bijlagen van de IND;
  • de brief met bijlagen van 10 maart 2022 van de zijde van verzoekster;
  • de conclusie van de officier van justitie van 22 augustus 2022;
  • de brief met bijlagen van 18 november 2022 van de zijde van verzoekster.
Op 1 december 2022 is de zaak op de zitting van deze rechtbank behandeld.
Hierbij zijn verschenen: mr. Lichteveld en mr. [naam2] .
Van de zijde van verzoekster zijn pleitnotities overgelegd.
De officier van justitie heeft schriftelijk medegedeeld geen behoefte te hebben aan het bijwonen van de mondelinge behandeling.

Verzoek en conclusie van de IND en de officier van justitie

Het verzoekschrift strekt ertoe vast te stellen dat [minderjarige] vanaf zijn geboorte onafgebroken in het bezit is geweest van het Nederlanderschap , met veroordeling van de IND in de kosten van de procedure, een en ander bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad.
De IND concludeert tot afwijzing van het verzoek.
De officier van justitie heeft bij voormelde conclusie medegedeeld zich aan te sluiten bij het standpunt van de IND.

Feiten

  • Verzoekster heeft een affectieve relatie gehad met [naam3] (hierna [naam3] ).
  • [naam3] is geboren op [geboortedatum2] 1944 te [geboorteplaats2] en hij is overleden op
  • [naam3] heeft vanaf zijn geboorte de Nederlandse nationaliteit gehad. Hij bezat deze ook op het moment van overlijden.
  • Op de aanhef van de overlijdensakte van [naam3] staat ‘Person residing in Thailand illegally or temporarily’.
  • Verzoekster heeft de Thaise nationaliteit. [minderjarige] heeft vanaf zijn geboorte (in ieder geval) eveneens de Thaise nationaliteit.
  • Op de geboorteakte van [minderjarige] staat [naam3] als vader vermeld en verzoekster als moeder. De geboorteaangifte is gedaan door [naam4] , de broer van verzoekster. Bij zijn geboorte heeft [minderjarige] de geslachtsnaam van verzoekster gekregen.
  • Blijkens het Certificate of Surname Change Registration met nummer [nummer1] , afgegeven door de Local Registrar of the Deputy District Chief of the Office of [district] District, [plaats 1] , is op [datum] 2015 op verzoek de geslachtsnaam van [minderjarige] gewijzigd van [verzoeker1] in [naam3] .
  • Uit de ‘Letter of Certification’ met nummer [nummer2] , afgegeven op 24 september 2020, door de Deputy District Chief of the Office of [district] District, [plaats 1] , Thailand , blijkt het volgende:
The Registration Office of [district] District, [plaats 1] Province , has undertaken the verification of the Family Registration Database, documentary evidence as follows:
2. Copy of House Registration (…), Name: Master [minderjarige] , the biological mother’s name: [verzoeker1] , of Thai nationality, and the biological father’s name: [naam3] , of Dutch nationality.
And inquiring the applicant and two witnesses, namely:
(…) 2. Mrs. [naam12] (…).
It appears that [verzoeker1] had previously cohabited with Mr. [naam3] , without legally registering marriage, having 1 child; namely: Master [minderjarige] . (…)
- Verzoekster heeft op 9 november 2020 bij de Nederlandse ambassade in [plaats 2] een paspoort aangevraagd voor [minderjarige] . Die aanvraag is bij het besluit van [datum besluit] 2020 van de Consulaire Service Organisatie van het Ministerie van Buitenlandse Zaken niet in behandeling genomen omdat er naar Nederlands recht geen familierechtelijke betrekking tussen de Nederlandse ouder en [minderjarige] tot stand is gekomen en [minderjarige] daarmee niet in het bezit is van de Nederlandse nationaliteit. Het bezwaarschrift van verzoekster tegen deze beslissing is bij besluit van 15 april 2021 ongegrond verklaard.

Beoordeling

In geschil is of [minderjarige] in het bezit is van de Nederlandse nationaliteit.
Standpunt van verzoekster
Verzoekster stelt dat dit het geval is en voert daartoe, verkort weergegeven, het volgende aan. Naar Thais recht is [minderjarige] het wettige kind van [naam3] . Omdat [minderjarige] een Nederlandse vader heeft, kan hij het Nederlanderschap aan [naam3] ontlenen. Voor zover de naar Thais recht gevestigde familierechtelijke betrekking tussen [naam3] en [minderjarige] niet wordt erkend, doet verzoekster ook een beroep op bezit van staat. Volgens verzoekster kan de afstamming van [minderjarige] niet worden betwist omdat [naam3] als vader op zijn geboorteakte staat en [minderjarige] naar buiten toe als zoon van [naam3] gezien wordt.
Standpunt van de IND
De IND heeft zich op het standpunt gesteld dat naar Thais recht geen familierechtelijke betrekking tussen [naam3] en [minderjarige] is gevestigd omdat [naam3] en de moeder van [minderjarige] niet met elkaar zijn gehuwd, er geen wettiging van [minderjarige] heeft plaatsgevonden door [naam3] en [naam3] ook niet op andere wijze in juridische zin de ouder van [minderjarige] is geworden. Het bezit van staat is door de IND ook betwist omdat dit niet uit objectieve bewijsstukken blijkt.
Oordeel van de rechtbank
1. Toepasselijke wetsbepalingen
Hieronder zal de rechtbank de toepasselijke wettelijke bepalingen weergeven. Daarbij geldt dat naar Nederlands recht, op grond van de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN), beoordeeld wordt of [minderjarige] het Nederlanderschap heeft verkregen.
Artikel 3 lid 1 RWN bepaalt dat Nederlander het kind is waarvan ten tijde van zijn geboorte de vader of de moeder Nederlander is.
Artikel 4 lid 2 RWN bepaalt dat Nederlander wordt de minderjarige vreemdeling die na zijn geboorte en voor de leeftijd van zeven jaar door een Nederlander wordt erkend.
Op grond van het Thaise Burgerlijk en Handelswetboek moet worden beoordeeld of er tussen [minderjarige] en [naam3] familierechtelijke betrekkingen zijn gevestigd. Daarbij zijn de volgende artikelen van belang.
Sec 1546
A child born to an unmarried woman is considered her legitimate child, unless otherwise provided by law.
Sec 1547
A child born to a man and a woman who are not married becomes legitimate if the husband and wife later marry, if the father registers it as his child, or if the court decides that it is his legitimate child.
Sec 1548
If the father wishes to register the child as a biological child, the consent of the child and the mother is required.
Het beroep op bezit van staat wordt getoetst op basis van artikel 1:209 van het Burgerlijk Wetboek (BW):
Iemands afstamming volgens zijn geboorteakte kan door een ander niet worden betwist, indien hij een staat overeenkomstig die akte heeft.
2. Familierechtelijke betrekkingen
[minderjarige] kan het Nederlanderschap ontlenen aan [naam3] als [naam3] zijn ouder is of als [naam3] [minderjarige] na zijn geboorte heeft erkend.
Vast staat dat [naam3] en de moeder van [minderjarige] niet met elkaar zijn gehuwd. Daarom moet er bekeken worden of en zo ja op welke wijze er een familierechtelijke betrekking tussen [minderjarige] en [naam3] is gevestigd. Naar Thais recht komt deze betrekking tot stand als een vader een kind als zijn kind registreert of als een rechtbank beslist dat een kind zijn wettige kind is. Er is niet gebleken van een uitspraak van een Thaise rechter over het vaderschap van [naam3] . Dat maakt dat het vaderschap van [naam3] kan komen vast te staan als blijkt dat [naam3] [minderjarige] heeft geregistreerd.
Uit de stukken valt het volgende af te leiden. Op de geboorteakte van [minderjarige] staat [naam3] als vader vermeld. De geboorteaangifte is door [naam4] gedaan. Volgens de geboorteakte is er wel een Birth Certifying Document, afgegeven door het [ziekenhuis] Ziekenhuis. Onder 4.7 staat dat er geen Birth Acknowledging Document is, terwijl er als additional record wel staat vermeld dat er door de [plaats 3] Sub -District municipality een Birth Acknowledgement Document is opgemaakt. Ook is er een Certificate of Surname Change Registration waaruit blijkt dat ten aanzien van [minderjarige] is verzocht zijn geslachtsnaam te wijzigen naar [naam3] . Dit verzoek is op [datum] 2015 toegewezen.
Uit geen van deze documenten blijkt dat [naam3] zelf op enigerlei wijze heeft aangegeven dat hij de juridische vader van [minderjarige] is of dat hij [minderjarige] zelf in persoon rechtsgeldig heeft geregistreerd. Op het door verzoekster overgelegde document ‘Checklist Front Office Passport application’ First time minors (under 18 yrs.) staat juist een aantekening onder Pre-advice: “Father did not register declaration of acknowledgement before he died”.
Het enkele feit dat [naam3] als vader op de geboorteakte van [minderjarige] staat vermeld, is zonder verder bewijs onvoldoende om hem als vader aan te merken. Daarbij komt dat de geboorte aangifte niet door [naam3] is gedaan, althans dat is niet vast te stellen. Omdat niet is gebleken dat er (naar Thais recht) een familierechtelijke betrekking is gevestigd, kan [minderjarige] op grond van de RWN niet het Nederlanderschap aan [naam3] ontlenen.
3. Bezit van staat
Verzoekster heeft zich er daarnaast op beroepen dat [minderjarige] zich aan de buitenwereld presenteert als kind van [naam3] . Omdat [naam3] als vader op de geboorteakte van [minderjarige] staat, kan hier niet zomaar aan voorbij gegaan worden.
De rechtbank volgt verzoekster hierin niet. Om een te honoreren beroep op bezit van staat te kunnen doen, moet allereerst vaststaan dat [naam3] zelf ook heeft gewild dat [minderjarige] als zijn zoon zou worden beschouwd. Hoewel gesteld is door verzoekster dat [naam3] bij de geboorteaangifte door de broer van verzoekster aanwezig is geweest (wat door de rechtbank niet vast is te stellen), is niet gebleken dat hij [minderjarige] toen heeft willen erkennen. Ook is niet op andere wijze gebleken dat [naam3] heeft bedoeld om [minderjarige] als wettig kind te beschouwen. Dat hij in 2016 foto’s van [minderjarige] op facebook heeft geplaatst, is onvoldoende om aan te nemen dat [naam3] zich als juridische vader van [minderjarige] wilde opstellen.
Dat [minderjarige] naar buiten toe de geslachtsnaam van [naam3] draagt, is ook onvoldoende om het bezit van staat mee te kunnen onderbouwen. Uit het overgelegde certificaat van geslachtsnaamwijziging blijkt niet op wiens verzoek de geslachtsnaam van [minderjarige] is gewijzigd. Ook hier geldt dat de rechtbank niet heeft kunnen vaststellen dat deze geslachtsnaamswijziging heeft plaatsgevonden op initiatief van dan wel met goedkeuring van [naam3] .
Omdat het beroep van bezit van staat reeds afstuit op het ontbreken van een wilsuiting van [naam3] , kan ook een beroep op de uitspraak van de Hoge Raad van 9 maart 2012, (ECLI:NL:HR:2012:BU9884), verzoekster niet baten. In die zaak is aangenomen dat een bezit van staat aangenomen kan worden na een termijn van twee jaar samenwonen van de minderjarige met de man door wie zij was erkend. Ten overvloede overweegt de rechtbank dat op basis van de aanwezige stukken wellicht tot de conclusie zou kunnen worden gekomen dat sprake was van family life, maar dat daarmee nog niet is vast te stellen dat er sprake is geweest van een duurzame samenleving van verzoekster, [naam3] en [minderjarige] als gezin.
4. Bewijsaanbod
Namens verzoekster is op de zitting verzocht om, in het geval de rechtbank het huidige bewijs onvoldoende vindt, een akte te mogen nemen met aanvullende bewijzen zoals duidelijkere verklaringen van omwonenden en familieleden om aan te tonen dat [minderjarige] de staat van kind van [naam3] bezit.
De IND heeft gemotiveerd betwist dat sprake is van bezit van staat. In het licht van deze betwisting door de IND had het op de weg van verzoekster gelegen om veel concreter aan te geven op welke wijze zij (aanvullend) bewijs wil leveren en waar dat bewijs dan precies op ziet.
De rechtbank zal aan het bewijsaanbod voorbij gaan en een einduitspraak doen.
5. Proceskosten
In deze procedure wordt de Staat niet in het ongelijk gesteld. Dat maakt dat de rechtbank geen aanleiding ziet voor een veroordeling van de IND in de proceskosten van verzoekster. Dit verzoek zal daarom worden afgewezen.

Beslissing

De rechtbank:
wijst het verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.C. Sluymer, J.Th.W. van Ravenstein en L. Koper, rechters, tevens kinderrechters, bijgestaan door mr. I.M. Talstra - Touwen als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 5 januari 2023.