ECLI:NL:RBDHA:2023:18413

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 november 2023
Publicatiedatum
30 november 2023
Zaaknummer
NL23.30620
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen over aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf

In deze zaak hebben eisers op 31 maart 2022 een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) om bij hun moeder te kunnen verblijven, zoals bedoeld in artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft op 5 december 2022 de aanvragen van eisers buiten behandeling gesteld. Hiertegen hebben eisers op 27 december 2022 bezwaar gemaakt. Op 9 september 2023 hebben eisers de staatssecretaris in gebreke gesteld wegens het niet tijdig beslissen op hun bezwaar. Vervolgens hebben zij op 25 september 2023 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit.

De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. De rechtbank overweegt dat het niet tijdig nemen van een besluit gelijkgesteld kan worden met een besluit, zoals bepaald in artikel 6:2 van de Awb. De rechtbank stelt vast dat de termijn voor het nemen van een besluit is verstreken en dat eisers rechtsgeldig de staatssecretaris in gebreke hebben gesteld. Het beroep is daarom kennelijk gegrond.

De rechtbank draagt de staatssecretaris op om binnen vier weken na verzending van deze uitspraak alsnog een besluit bekend te maken op het bezwaar van eisers. Tevens wordt bepaald dat de staatssecretaris een dwangsom van € 100,- per dag moet betalen voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-. De rechtbank stelt de verbeurde dwangsom vast op € 1.442,-, aangezien meer dan 42 dagen zijn verstreken. Daarnaast veroordeelt de rechtbank de staatssecretaris in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 418,50. De uitspraak is gedaan door mr. N.M. van Waterschoot, rechter, en is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummers: NL23.30620

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen

[naam], V-nummer: [nummer]

en
[naam], V-nummer: [nummer],
eisers
(gemachtigde: mr. H. Postma),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de staatssecretaris

Procesverloop

Eisers hebben op 31 maart 2022 een aanvraag ingediend om een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor verblijf bij hun moeder [naam] in het kader van artikel
8 van het EVRM.
Bij besluit van 5 december 2022 heeft de staatssecretaris de aanvragen van eisers buiten behandeling gesteld. Eisers hebben tegen dit besluit op 27 december 2022 bezwaar gemaakt.
Bij brief van 9 september 2023 hebben eisers de staatssecretaris in gebreke gesteld wegens het niet tijdig beslissen op dit bezwaar. Eisers hebben vervolgens op 25 september 2023 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit.
De staatssecretaris heeft geen verweerschrift ingediend.

Overwegingen

1. De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.
2. In artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb is bepaald dat, voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep, het niet tijdig nemen van een besluit met een besluit wordt gelijkgesteld.
3. In artikel 6:12, tweede lid, van de Awb, voor zover hier van belang, is bepaald dat een beroepschrift gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen.
4. De staatssecretaris moet uiterlijk binnen negentien weken na de dag waarop de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift is verstreken (artikel 76, eerste lid, van de Vw). De rechtbank stelt vast dat deze termijn is verstreken, dat eisers de staatssecretaris rechtsgeldig in gebreke hebben gesteld en dat sindsdien meer dan twee weken zijn verstreken.
5. Het beroep is daarom kennelijk gegrond.
6. Omdat de staatssecretaris nog geen (nieuw) besluit heeft genomen, bepaalt de rechtbank dat de staatssecretaris dit alsnog moet doen. Op grond van artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb moet de staatssecretaris dit doen binnen twee weken na het verzenden van deze uitspraak. In bijzondere gevallen of als dit vanwege een wettelijk voorschrift nodig is, kan de rechtbank op grond van het derde lid een andere termijn geven. De staatssecretaris heeft geen verweerschrift ingediend en heeft dan ook geen bijzondere omstandigheden naar voren gebracht. De rechtbank zal conform het verzoek van eisers bepalen dat de staatssecretaris binnen vier weken na de dag van verzending van deze uitspraak een besluit bekend dient te maken op het bezwaar. Hetgeen eisers hebben aangevoerd over de inhoud van het primaire besluit van 5 december 2022 behoeft in het kader van onderhavige beroepsprocedure geen nadere bespreking.
7. Met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb bepaalt de rechtbank dat de staatssecretaris een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn wordt overschreden door de staatssecretaris. Daarbij geldt wel een maximum van € 7.500,-.
8. Op verzoek stelt de rechtbank de hoogte vast van de bestuurlijke dwangsom die de staatssecretaris op grond van afdeling 4.1.3 van de Awb verschuldigd is. Eisers hebben verzocht deze dwangsom vast te stellen. Omdat meer dan 42 dagen zijn verstreken na de dag als bedoeld in artikel 4:17 van de Awb, stelt de rechtbank de verbeurde dwangsom vast op
€ 1.442,-.
9. De rechtbank veroordeelt de staatssecretaris in de door eisers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op
€ 418,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde van € 837,- en een wegingsfactor 0,5).
10. Omdat eisers zijn vrijgesteld van de verplichting om griffierecht te betalen, hoeft de staatssecretaris dit niet te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
-vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
- draagt de staatssecretaris op binnen vier weken na de dag van verzending van deze uitspraak alsnog een besluit bekend te maken;
- bepaalt dat de staatssecretaris aan eisers een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 7.500,-;
- stelt de door de staatssecretaris te betalen dwangsom vast op € 1.442,-;
- veroordeelt de staatssecretaris in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 418,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.M. van Waterschoot, rechter, in aanwezigheid van
mr. M.C. Drenten-Boon, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.