ECLI:NL:RBDHA:2023:18413
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen niet tijdig beslissen over aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf
In deze zaak hebben eisers op 31 maart 2022 een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) om bij hun moeder te kunnen verblijven, zoals bedoeld in artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft op 5 december 2022 de aanvragen van eisers buiten behandeling gesteld. Hiertegen hebben eisers op 27 december 2022 bezwaar gemaakt. Op 9 september 2023 hebben eisers de staatssecretaris in gebreke gesteld wegens het niet tijdig beslissen op hun bezwaar. Vervolgens hebben zij op 25 september 2023 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit.
De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. De rechtbank overweegt dat het niet tijdig nemen van een besluit gelijkgesteld kan worden met een besluit, zoals bepaald in artikel 6:2 van de Awb. De rechtbank stelt vast dat de termijn voor het nemen van een besluit is verstreken en dat eisers rechtsgeldig de staatssecretaris in gebreke hebben gesteld. Het beroep is daarom kennelijk gegrond.
De rechtbank draagt de staatssecretaris op om binnen vier weken na verzending van deze uitspraak alsnog een besluit bekend te maken op het bezwaar van eisers. Tevens wordt bepaald dat de staatssecretaris een dwangsom van € 100,- per dag moet betalen voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-. De rechtbank stelt de verbeurde dwangsom vast op € 1.442,-, aangezien meer dan 42 dagen zijn verstreken. Daarnaast veroordeelt de rechtbank de staatssecretaris in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 418,50. De uitspraak is gedaan door mr. N.M. van Waterschoot, rechter, en is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.