ECLI:NL:RBDHA:2023:18400

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 december 2023
Publicatiedatum
30 november 2023
Zaaknummer
09/857096-17 strafzaak
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van zeven verdachten voor deelname aan een criminele organisatie en het faciliteren van illegale gokactiviteiten

Op 1 december 2023 heeft de Rechtbank Den Haag zeven verdachten veroordeeld voor hun betrokkenheid bij het plaatsen en beheren van illegale gokzuilen in horecagelegenheden en winkels. Deze activiteiten vonden plaats tussen april 2017 en april 2018, voornamelijk in Den Haag, en resulteerden in substantiële winsten voor de betrokkenen. De rechtbank oordeelde dat de verdachten samen een criminele organisatie vormden, die zich bezighield met het op grote schaal aanbieden van illegale gokzuilen en het witwassen van de daaruit voortvloeiende inkomsten. De zaak, onderdeel van het strafrechtelijk onderzoek Korenbloem, kwam voort uit informatie van de politie en anonieme meldingen. Tijdens de rechtszittingen werd vastgesteld dat de verdachten opzettelijk de Wet op de kansspelen overtraden en dat er sprake was van gewoontewitwassen. De rechtbank verwierp de verweren van de verdediging over de geldigheid van de dagvaarding en de ontvankelijkheid van de officier van justitie. Uiteindelijk werd de verdachte veroordeeld tot een taakstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf, waarbij de rechtbank rekening hield met de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/857096-17
Datum uitspraak: 1 december 2023
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
BRP-adres: [adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzittingen van 6, 7, 8, 9 en 10 november 2023 (inhoudelijke behandeling) en 17 november 2023 (sluiting onderzoek).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. M.A. Visser en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman mr. S. Schuurman naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 1 april 2017 tot en met 12 april 2018 te 's-Gravenhage en/of elders in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, welke organisatie werd gevormd door een (duurzaam) samenwerkingsverband van meerdere personen, te weten (onder andere) hij, verdachte, en/of zijn medeverdachte(n) [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 4] en/of [medeverdachte 6] en/of [medeverdachte 5] ,
en welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven (te weten:
- het opzettelijk overtreden van artikel 1 lid 1 onder a en/of artikel 30b lid 1 jo artikel 36 lid 1 van de Wet op de kansspelen en/of
- het misdrijf als omschreven in artikel 420bis en/of 420bis.1 en/of 420ter Wetboek van strafrecht, te weten (gewoonte)witwassen en/of eenvoudig witwassen),
zulks terwijl hij, verdachte, (één van) de leider(s) van voormelde organisatie was;
2.
-- Zaaksdossier 15 [locatie 1] --
hij tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, op een of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 16 juni 2017 tot en met 7 april 2018 te ’s-Gravenhage in een pand gelegen aan het de [locatie 1] ( [locatie 1] ) (telkens) al dan niet opzettelijk gelegenheid heeft gegeven aan (personen uit) het publiek om door middel van een zogenaamde "gokzuil" en/of illegale toto, althans door middel van een kansspel en/of een of meer andere spelen, mede te dingen naar prijzen en/of premies, waarbij de aanwijzing der winnaars geschiedde door enige kansbepaling waarop de deelnemers in het algemeen geen overwegende invloed konden uitoefenen, terwijl daarvoor (telkens) geen vergunning ingevolge de Wet op de kansspelen was verleend, en van het plegen van welk misdrijf hij, verdachte, een gewoonte heeft gemaakt.
Subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, op één of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 16 juni 2017 tot en met 7 april 2018 in Den Haag en/of elders in Nederland, al dan niet opzettelijk, zonder vergunning van de burgemeester, een of meer speelautomaten, althans kansspelautomaten, te weten een of meer zogenaamde "gokzuilen", althans internetapparaten door middel waarvan weddenschappen op (onder andere) sportwedstrijden konden worden afgesloten, op een voor het publiek toegankelijke plaats en/of in een niet voor het publiek toegankelijke inrichting, te weten in [locatie 1] , gelegen aan het de [locatie 1] , aanwezig heeft gehad, van het plegen van welk misdrijf hij, verdachte, een gewoonte heeft gemaakt.

3.Inleiding; aard van de zaak

De zaak tegen de verdachte (hierna ook: [verdachte] ) is onderdeel van een strafrechtelijk onderzoek genaamd Korenbloem.
Naar aanleiding van verkregen informatie van het Team Openbare Orde Inlichtingen en Team Criminele Inlichtingen van politie Eenheid Den Haag en na ontvangst van meerdere anonieme meldingen is bij opsporingsdiensten het vermoeden ontstaan dat verschillende personen, onder wie de verdachte, binnen een crimineel georganiseerd verband zich bezighouden met:
- het op grote schaal aanbieden en faciliteren van illegale gokzuilen die veelal bij ondernemers van Turkse horecagelegenheden en winkels zijn geplaatst; en
- met het witwassen van via die illegale gokzuilen verdiende geldbedragen.
De verdenkingen zijn voornamelijk gebaseerd op feitelijke constateringen bij integrale horecacontroles en/of invallen door de politie, pseudokoop door de politie en afgeluisterde telefoongesprekken tussen de vermoedelijke leden van de criminele organisatie en de eigenaren/uitbaters van de horecagelegenheden en de winkels, dan wel hun personeel of familie.
Van zestien ondernemingen is een zaaksdossier door de politie opgemaakt. Zeer waarschijnlijk werd nog in vijfenvijftig andere ondernemingen illegaal gegokt, alle gefaciliteerd door de criminele organisatie. De politie heeft van deze ondernemingen een apart proces-verbaal opgemaakt. Daarnaast werd vastgesteld dat er met zestien tot dusverre niet op personen of ondernemingen terug te voeren telefoonnummers contacten bestonden. De contacten waren gokgerelateerd.
Binnen het onderzoek Korenbloem werden de uitbaters van de ondernemingen waarvan een zaaksdossier is opgemaakt aangemerkt als verdachten, alsook negen andere personen. De zaken van zeven verdachten zijn thans door deze rechtbank behandeld, te weten de zaken van [verdachte] , [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] (hierna: [medeverdachte 3] ), [medeverdachte 4] (hierna: [medeverdachte 4] ), [medeverdachte 5] (hierna: [medeverdachte 5] ) en [medeverdachte 6] (hierna: [medeverdachte 6] ). Twee andere verdachten, te weten [medeverdachte 7] (hierna: [medeverdachte 7] ) en [medeverdachte 8] (hierna: [medeverdachte 8] ) zijn niet vervolgd omdat zij Duits staatsburgers zijn. De zaken tegen de uitbaters van voornoemde ondernemingen zijn afgesplitst en reeds door een enkelvoudige kamer afgehandeld.
Van de opgemaakte zaaksdossiers maken veertien zaaksdossiers deel uit van de aan de voornoemde zeven verdachten verweten feiten. Een van de zaaksdossiers (nummer 18) heeft betrekking op de verdenking van deelname aan een criminele organisatie, waarbij het vermoeden is dat de gebroeders [verdachte] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] de leiders zijn van de criminele organisatie en dat [medeverdachte 3] , [medeverdachte 4] , [medeverdachte 5] en [medeverdachte 6] als leden van deze organisatie kunnen worden aangemerkt. Zaaksdossier 4 en zaaksdossier Witwassen [locatie 2] hebben betrekking op het mogelijk witwassen van geldbedragen door respectievelijk [medeverdachte 5] en [medeverdachte 1] . Zaaksdossier Fiod-Belastingdienst gaat over het vermoeden dat [medeverdachte 4] een grote hoeveelheid onveraccijnsde waterpijptabak voorhanden heeft gehad. De overige tien zaaksdossiers betreffen – kort samengevat – de verdenking van het medeplegen van het aanbieden en faciliteren van illegale gokzuilen in verschillende horecagelegenheden en winkels. Dit is primair ten laste gelegd als al dan niet opzettelijke overtreding van artikel 1, lid 1 sub a van de Wet op de kansspelen (hierna: de WOK). Subsidiair is dit ten laste gelegd als al dan niet opzettelijke overtreding van artikel 30b van de WOK.
De verdachte wordt verweten dat hij betrokken is geweest bij zaaksdossier 15 [locatie 1] (feit 2) en dat hij als (een van de) leider(s) heeft deelgenomen aan een criminele organisatie (feit 1).

4.De geldigheid van de dagvaarding

4.1
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de dagvaarding ten aanzien van feit 1 partieel nietig is. De omschrijving van de witwasdelicten wordt onvoldoende geconcretiseerd door de inhoud van het dossier. De verdachte weet daarom onvoldoende waartegen hij zich moet verdedigen.
4.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het verweer van de verdediging moet worden verworpen. Uit het dossier blijkt voldoende duidelijk dat het oogmerk van de criminele organisatie zag op zowel (gewoonte)witwassen als overtreding van de WOK.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De tenlastelegging ten aanzien van feit 1 behelst naar het oordeel van de rechtbank, bezien in het licht van de inhoud van het dossier, een voldoende duidelijke opgave van de feiten. De tekst van de tenlastelegging is voldoende duidelijk, begrijpelijk, feitelijk en niet tegenstrijdig, ook ten aanzien van de ten laste gelegde witwasdelicten. Het moet de verdachte in redelijkheid duidelijk zijn tegen welke beschuldiging hij zich moet verdedigen. De rechtbank is gezien het bovenstaande van oordeel dat de tenlastelegging aan de vereisten van artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) voldoet en verwerpt daarom het verweer van de verdediging.
De dagvaarding is geldig.

5.De ontvankelijkheid van de officier van justitie

5.1
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de officier van justitie niet-ontvankelijk is in de vervolging vanwege vormverzuimen in het voorbereidend onderzoek. Volgens de verdediging is de rechter-commissaris doelbewust verkeerd voorgelicht bij de vordering tot verlening van machtigingen voor het afluisteren van telefoons. Dit heeft ook tot gevolg dat er onrechtmatig is getapt. Deze vormverzuimen kunnen niet worden hersteld en maken dat de artikelen 6 en 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden zijn geschonden. Het gaat hier om een ernstige mate van verwijtbaarheid. De tapgesprekken hebben niet alleen een doorslaggevende rol gespeeld bij het onderzoek tegen de verdachte, maar ook bij de vraag of hij moet worden vervolgd. Verder is afbreuk gedaan aan het gemeenschappelijk belang bij inachtneming van het wettelijk systeem.
5.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie vindt dat het verweer moet worden verworpen. De verdenking van gewoontewitwassen en stelselmatige overtreding van de WOK was meer dan gegrond. De rechter-commissaris is niet misleid en heeft in redelijkheid kunnen komen tot de beslissing om machtigingen te verlenen voor het afluisteren van telefoons. Gelet op de omvang van de vermeende illegale gokactiviteiten, de hoeveelheid cafés waar gokcomputers zouden zijn opgesteld en de vermeende omvang van de illegale gokopbrengsten, kan zonder meer worden gezegd dat de misdrijven waarvan de verdachte werd verdacht een ernstige inbreuk op de rechtsorde vormden. Ook is voldaan aan de vereisten van subsidiariteit en proportionaliteit.
5.3
Het oordeel van de rechtbank
De verdediging heeft een beroep gedaan op artikel 359a Sv. Voor niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie is in een dergelijk geval alleen in uitzonderlijke gevallen plaats. Het moet dan gaan om een inbreuk op de beginselen van een goede procesorde die zodanig is dat doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan zijn recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak tekort is gedaan.
De rechtbank constateert dat er in het Methodiekendossier zich documenten bevinden die aan de rechter-commissaris zijn verstrekt bij de vordering tot afgifte van een (verlengde) machtiging voor het opnemen van telecommunicatie. Uit die documenten blijk onder meer van een verdenking van het organiseren van illegale gokpraktijken en het witwassen van criminele gelden die hiermee gepaard gaan. Daarnaast kan daaruit worden opgemaakt dat de (verlenging van de) telefoontap niet alleen is aangevraagd om zicht te krijgen op en bewijs te verzamelen over de verdenking, maar ook om zicht te krijgen op eventuele andere betrokkenen en om geldstromen binnen de organisatie inzichtelijk te krijgen. Van enig onjuist informeren van de rechter-commissaris is de rechtbank niet gebleken.
Verder stelt de rechtbank vast dat witwassen een feit is waarvoor voorlopige hechtenis is toegestaan en waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren. Dit misdrijf vormt een aantasting van de legale economie en een bedreiging voor de integriteit van het financiële handelsverkeer. Gezien de aard ervan levert het misdrijf naar het oordeel van de rechtbank een ernstige inbreuk op de rechtsorde op.
Gelet op het voorgaande is aan de voorwaarden genoemd in artikel 126m lid 1 Sv voldaan. De inzet van dit opsporingsmiddel voldoet aan de eisen van subsidiariteit en proportionaliteit. De rechtbank is van oordeel dat de afgeluisterde telefoongesprekken op rechtmatige wijze zijn verkregen.
De rechtbank verwerpt het verweer. Ook overigens is de officier van justitie ontvankelijk in de vervolging.

6.De bewijsbeslissing

6.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de onder 1 en 2 primair ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak van de ten laste gelegde feiten bepleit. Voor zover nodig zal de rechtbank hieronder ingaan op de verweren en standpunten van de verdediging.
6.3
Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank heeft in de bijlage opgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.
6.4
Bewijsoverwegingen
6.4.1
De rechtmatigheid van de afgeluisterde telefoongesprekken
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de afgeluisterde telefoongesprekken onrechtmatig zijn verkregen en van het bewijs moeten worden uitgesloten. De rechtbank verwerpt dit verweer en verwijst voor de motivering naar par. 5.3.
6.4.2
Telefoonnummers
Op grond van de bewijsmiddelen concludeert de rechtbank dat de verdachten in het onderzoek Korenbloem gebruik hebben gemaakt van de volgende telefoonnummers:
- [verdachte] [telefoonnummer] en [telefoonnummer] ;
- [medeverdachte 3] [telefoonnummer] ;
- [medeverdachte 4] [telefoonnummer] , [telefoonnummer] en [telefoonnummer] ;
- [medeverdachte 1] [telefoonnummer] en [telefoonnummer] ;
- [medeverdachte 5] [telefoonnummer] ;
- [medeverdachte 6] [telefoonnummer] ;
- [medeverdachte 2] [telefoonnummer] .
Een aantal verdachten heeft verklaard dat zij (en alleen zij) de gebruikers zijn geweest van voornoemde telefoonnummers. Voorts ziet de rechtbank geen aanleiding om te twijfelen aan de processen-verbaal van bevindingen waarin verbalisanten hebben gerelateerd dat de verdachten de gebruikers zijn geweest van voornoemde nummers. Bij de verdere bespreking van de bewijsmiddelen zal de rechtbank de gebruiker van deze telefoonnummers dan ook de desbetreffende verdachte noemen.
Voorts gaat de rechtbank op grond van de bewijsmiddelen ervan uit dat een aantal verdachten gebruik heeft gemaakt van de zakelijke telefoonnummers [telefoonnummer] (eerste zakelijke lijn), [telefoonnummer] (tweede zakelijke lijn) en [telefoonnummer] (derde zakelijke lijn). De rechtbank ziet ook geen aanleiding om te twijfelen aan de processen-verbaal van bevindingen waarin verbalisanten hebben gerelateerd dat die verdachten voornoemde nummers hebben gebruikt als zakelijke lijnen.
6.4.3
Ten aanzien van feit 1
Algemene overweging met betrekking tot deelname aan een criminele organisatie
Feit 1 op de dagvaarding is toegesneden op artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr). De jurisprudentie van de Hoge Raad over die strafbepaling laat zich als volgt samenvatten. [1]
Van een criminele organisatie is sprake als het gaat om een samenwerkingsverband, met een zekere duurzaamheid en structuur, tussen de verdachte en ten minste één andere persoon. Het kan daarbij gaan om natuurlijke en/of rechtspersonen.
Van deelneming aan een criminele organisatie kan slechts dan sprake zijn als de verdachte behoort tot het samenwerkingsverband en een aandeel heeft in gedragingen dan wel gedragingen ondersteunt die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het in artikel 140 Sr bedoelde oogmerk. Het is niet vereist dat vast komt te staan dat de verdachte heeft samengewerkt met, of in ieder geval bekend is met alle andere personen die deel uitmaken van de organisatie of dat de samenstelling van het samenwerkingsverband steeds dezelfde is. De deelneming moet voor de verdachte op zichzelf worden beoordeeld. Het is dus bijvoorbeeld niet van belang of andere personen meer hebben gedaan of een belangrijker rol vervulden dan de verdachte. Voldoende is dat de verdachte in zijn algemeenheid weet (in de zin van onvoorwaardelijk opzet) dat de organisatie het plegen van misdrijven tot oogmerk heeft. De verdachte hoeft geen wetenschap te hebben van één of meer concrete misdrijven die door de organisatie worden beoogd.
Verder gaat het niet om het daadwerkelijk gepleegd zijn van misdrijven, maar om het ‘oogmerk’ tot het plegen van misdrijven. Voor dat oogmerk kan ook het naaste doel van de organisatie volstaan. Het is niet vereist dat het plegen van misdrijven de voornaamste bestaansgrond van de organisatie is. Het oogmerk hoeft niet in de tenlastelegging nader te zijn omschreven, maar moet uit de bewijsvoering blijken. Daarbij kan onder meer betekenis toekomen aan misdrijven die in het kader van de organisatie al zijn gepleegd, aan het meer duurzaam of gestructureerde karakter van de samenwerking – zoals dat kan blijken uit de onderlinge verdeling van werkzaamheden of onderlinge afstemming van activiteiten van deelnemers binnen de organisatie met het oog op het bereiken van het gemeenschappelijke doel van de organisatie – en, meer algemeen, aan de planmatigheid of stelselmatigheid van de met het oog op dit doel verrichte activiteiten van deelnemers binnen de organisatie.
Duurzame samenwerking
Uit de bewijsmiddelen leidt de rechtbank af dat de verdachte, samen met andere verdachten in het onderzoek Korenbloem, meermalen de WOK heeft overtreden. Er was sprake van een samenwerking tussen de verdachte en de andere verdachten. De samenwerking was bovendien intensief. Uit de afgeluisterde telefoongesprekken blijkt bijvoorbeeld dat uitgebreid en tot in details werd overlegd, waarbij de verdachte andere verdachten aanstuurde en een bepalende rol had (zie ook hierna). De samenwerking was ook duurzaam en bestendig. De onder feit 1 ten laste gelegde periode is ongeveer een jaar, waarbij sprake was van nauwe afstemming van de planmatige activiteiten. Er was sprake van een structuur, gemeenschappelijke regels, een bepaalde hiërarchie en een duidelijke rolverdeling binnen de organisatie Tenslotte was er een gezamenlijk kantoor en werd gebruikgemaakt van een gezamenlijke opslagplaats.
De werkwijze en de samenwerking van de criminele organisatie kan op grond van de bewijsmiddelen als volgt worden omschreven.
Op de door de organisatie bij de ondernemers geplaatste gokzuilen kon via verschillende buitenlandse websites worden gewed op de uitslagen van sportwedstrijden, vooral voetbalwedstrijden. De klant (de gokker) betaalde over het algemeen een contant geldbedrag aan de ondernemer en kon via de gokzuil, in de meeste gevallen een laptop of een desktopcomputer, op wedstrijden gokken. De klant kreeg hierop een print (een coupon/ticket, ook wel
betting slipgenoemd) met daarop een overzicht van de gekozen wedstrijden, de inzet en het bedrag dat gewonnen kon worden. Bij winst werd het bedrag door de ondernemer aan de klant contant uitgekeerd.
De computers/laptops bij de diverse horecagelegenheden en winkels werden door de organisatie geplaatst. Vooraf werd overleg gevoerd tussen een lid van de organisatie en de desbetreffende ondernemer. Daarbij werden onder andere afspraken gemaakt over de verdeling van de winst/omzet (berekening). Hierbij ontving de organisatie 40% en de ondernemer 60% van de omzet. De software werd geïnstalleerd door leden van de organisatie, waarbij bijbehorende wachtwoorden en licenties werden verstrekt. Ook werden er zo nodig laptops meegeleverd. Vaak stonden bij de afzonderlijke ondernemers meer dan één computer/laptop waarop gegokt kon worden. De organisatie had inzicht in de bij de ondernemers geplaatste gokzuilen en kon (op afstand) zien hoeveel er per gokzuil was omgezet en wat de eventuele winst of verlies was. Op het moment dat de organisatie zag dat er veel winst/omzet was gemaakt bij een ondernemer of als een ondernemer aangaf een ‘berekening’ te willen maken, ging er iemand van de organisatie bij de desbetreffende ondernemer langs om het contante geld op te halen. Na verrekening met de ondernemer werd door iemand van de organisatie het overzicht van de desbetreffende gokzuil(en) weer op nul gezet. Bij winst van een groot bedrag dat niet direct door de ondernemer zelf contant kon worden betaald, zorgde de organisatie ervoor dat er geld werd geleverd om dat alsnog te kunnen doen. De ondernemer moest dit ‘geleende’ geldbedrag terugbetalen/verdienen. De organisatie fungeerde daarom in ie zin ook als een financieel vangnet voor de verschillende ondernemers en creëerde zo een afhankelijkheidsrelatie met de organisatie.
Bij installatie en/of storingen ondersteunden diverse leden van de organisatie de ondernemers door langs te gaan bij het bedrijf dan wel op afstand (via onder andere het softwareprogramma
Teamviewer) de computer over te nemen en hierbij op afstand de storing te verhelpen of gebruikersaccounts te resetten. Ook werd er bij de verschillende ondernemers een mechanisme geïnstalleerd waarmee gokzuilen met één druk op een knop van een afstandsbediening (klik-aan-klik-uit-systeem) volledig uitgezet konden worden. In een gezamenlijke opslagplaats werd verschillende apparatuur ten behoeve van de organisatie, zoals computers en printers, grootschalig opgeslagen.
De criminele organisatie gebruikte de winkel XXL Internet als centraal servicepunt van waaruit de ondernemers werden ondersteund. Een aantal verdachten maakte op wisselende tijdstippen gebruik van verschillende werktelefoons, waarmee zij contact hebben gehad met de diverse ondernemers. Onderling werd er door de verdachten ook met hun eigen telefoons over gokgerelateerde zaken gesproken. Zij waarschuwden ondernemers bij controles door politie en gemeente en regelden andere randzaken ten behoeve van het illegale gokken. De verdachten maakten gebruik van verschillende goksoftware uit Duitsland. Een aantal verdachten stond, al dan niet via WhatsApp, in nauw contact met aanbieders van deze software en is naar Duitsland geweest voor overleg omtrent (de problemen met) de goksoftware, dan wel om te praten over nieuwe goksoftware.
Wanneer deze feiten en omstandigheden in onderling verband en samenhang worden bezien, is de rechtbank van oordeel dat sprake is geweest van een duurzaam en gestructureerd samenwerkingsverband.
Crimineel oogmerk van de organisatie
Dat de organisatie het oogmerk had op het opzettelijk overtreden van de WOK (misdrijf) blijkt onder meer uit de veelheid aan en de frequentie van berichtgeving hierover uit de afgeluisterde telefoongesprekken. Uit de afgeluisterde telefoongesprekken volgt onder meer dat de verdachten wisten dat hun handelen in strijd was met de wet. Verschillende ondernemers werden gewaarschuwd voor invallen en controles door de politie. Ook konden verschillende ondernemers middels een afstandsbediening alle gokzuilen bij een eventuele controle of inval in één keer uitzetten. Daarnaast waren de gokzuilen veelal voorzien van de software applicatie ‘Deep Freeze’ waarmee de browsergeschiedenis automatisch werd gewist. Dat de verdachten op de hoogte waren van het criminele oogmerk van de organisatie is gezien al het voorgaande evident.
De rechtbank is daarnaast van oordeel dat de criminele organisatie ook het oogmerk had op witwassen. Meer specifiek gaat het dan om het witwassen van de geldbedragen die afkomstig waren van het opzettelijk overtreden van de WOK (eenvoudig witwassen; misdrijf). Het gemeenschappelijk einddoel van de criminele organisatie was immers het binnenhalen van geld, oftewel zelfverrijking. Daarvoor waren de opzettelijke overtredingen van de WOK het middel. De rechtbank wijst er in dit verband bijvoorbeeld op dat er geld werd opgehaald bij ondernemers die hun ‘zakken vol hadden’. Op deze manier werd beoogd het criminele handelen onopgemerkt te laten voor overheidsinstanties. De rechtbank verwerpt het verweer van de verdediging hieromtrent..
Deelnemers aan de organisatie en hun rol daarin
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat van de criminele organisatie in elk geval deel hebben uitgemaakt [verdachte] , [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] , [medeverdachte 4] , [medeverdachte 5] en [medeverdachte 6] . Zij hebben – daargelaten wat reeds volgt uit hetgeen ten laste van ieder van hen afzonderlijk is bewezen verklaard – op hoofdlijnen de volgende deelname aan de organisatie geleverd.
[verdachte]
was een van de leiders van de organisatie. Hij had een leidende, coördinerende en initiërende rol. Hij had contact met nieuwe klanten en bepaalde onder andere de winstverdeling. Hij stuurde de overige leden van de organisatie op afstand aan. Hij heeft op veel locaties gokcomputers laten plaatsen. Ook moest een ondernemer, als hij gokcomputers wilde laten plaatsen, dit aan [verdachte] vragen. Uit de afgeluisterde telefoongesprekken blijkt dat [verdachte] bepaalde wat er gebeurde met de gokwinsten en de winstverdeling daarvan. Leden van de criminele organisatie moesten verantwoording afleggen voor hun werkzaamheden en toestemming vragen als ze ondernemers een lening wilden verstrekken. Ook was [verdachte] bepalend in zaken over salarisbetalingen en het op (wiens) naam zetten van een bedrijf. [verdachte] werd door andere personen van de criminele organisatie benaderd om beslissingen te nemen of er wel of geen geld werd uitgekeerd of dat er geldbedragen mochten worden opgewaardeerd. Hieruit leidt de rechtbank af dat [verdachte] hoog in de hiërarchie van de organisatie stond en dat hij daarom als een van de leiders kan worden aangemerkt.
[medeverdachte 1]
ging over de financiën. Hij stond in nauw contact met de ondernemers, maakte berekeningen en verhielp storingen. Leden van de organisatie vroegen [medeverdachte 1] toestemming voor bepaalde zaken, zoals het uitlenen van geld en het opwaarderen van tegoeden. Uit het voorgaande leidt de rechtbank af dat [medeverdachte 1] hoog stond in de hiërarchie en dat hij als een van de leiders van de organisatie kan worden aangemerkt.
[medeverdachte 2]
maakte berekeningen. Hij stond ook in nauw contact met de ondernemers. Voorts had hij direct contact met [medeverdachte 7] (de schakel tussen de licentieverstrekker en de criminele organisatie). Hij had een aansturende rol ten aanzien van een aantal leden van de organisatie en stuurde de Duitse programmeurs aan. Hieruit leidt de rechtbank af dat [medeverdachte 2] hoger in de hiërarchie van de criminele organisatie stond en dat hij als een van de leiders van de organisatie kan worden aangemerkt.
[medeverdachte 3] , [medeverdachte 4] , [medeverdachte 5] en [medeverdachte 6]
[medeverdachte 3] , [medeverdachte 4] , [medeverdachte 5] en [medeverdachte 6] hebben geld opgehaald bij de ondernemers. Zij installeerden gokprogramma's op de computers bij de ondernemers, verhielpen storingen en waarschuwden de ondernemers bij controles door de politie. Zij regelden ook andere randzaken ten behoeve van het illegale gokken. [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] stonden ook in contact met de Duitse systeembeheerders. [medeverdachte 4] is bij de Duitse systeembeheerders langs geweest. Uit het voorgaande leidt de rechtbank af dat [medeverdachte 3] , [medeverdachte 4] , [medeverdachte 5] en [medeverdachte 6] qua hiërarchie in de criminele organisatie weliswaar een ondersteunende, maar essentiële rol vervulden.
Conclusie
Op grond van het vorenstaande, in onderling verband en samenhang bezien, acht de rechtbank het onder 1 ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen.
6.4.4
Ten aanzien van feit 2
Bewijsoverweging
Uit de bewijsmiddelen leidt de rechtbank af dat in [locatie 1] , gelegen aan de [locatie 1] te Den Haag, een gokzuil aanwezig was.
Anders dan de verdediging is de rechtbank van oordeel dat deze gokzuil niet gekwalificeerd kan worden als een kansspelautomaat, zoals bedoeld in artikel 30, aanhef en onder c, van de WOK. De rechtbank overweegt daartoe dat de feitelijke bestemming van de computer doorslaggevend is voor de vraag of sprake is van een kansspelautomaat en niet het doel waarvoor de computer ter beschikking is gesteld. Uit de bewijsmiddelen volgt dat de computer werd gebruikt voor het afsluiten van weddenschappen op sportwedstrijden. In deze situatie kan niet gesproken worden van een computer die is “ingericht voor de beoefening van een spel, dat bestaat uit een door de speler in werking gesteld mechanisch, elektrisch of elektronisch proces”. De rechtbank benadrukt hierbij dat – anders dan de verdediging heeft betoogd – de bedrijfsvoering van de onderneming niet relevant is (zie Hoge Raad 2 februari 2021, ECLI:NL:HR:2021:157, en de conclusie van de Procureur-Generaal bij de Hoge Raad van 24 november 2020, ECLI:NL:PHR:2020:1249, onderdeel 17).
Uit de bewijsmiddelen volgt verder dat met betrekking tot de gokzuil uitvoerig telefonisch contact is geweest tussen de eigenaar van [locatie 1] , [betrokkene] genaamd (hierna: [betrokkene] ), en verschillende verdachten binnen het onderzoek Korenbloem, te weten [verdachte] , [medeverdachte 3] , [medeverdachte 6] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 5] . Deze telefonische contacten hadden onder meer betrekking op het plaatsen van de gokzuil, het installeren van (nieuwe) goksoftware en het verhelpen van verschillende storingen met betrekking tot de gokzuil zelf, de software of de bonnenprinter. Ook werd [betrokkene] door [medeverdachte 6] en [medeverdachte 5] gewaarschuwd over mogelijke controles. Voorts blijkt uit de afgeluisterde telefoongesprekken dat [verdachte] een aansturende en coördinerende rol heeft gehad bij de gokzuil. Tevens werden bij de internettap op het IP-adres van XXL Internet verschillende overzichten en (omzet)statistieken aangetroffen van verschillende ondernemingen, waaronder die van [locatie 1] .
Uit jurisprudentie (zie onder meer HR 13 juni 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC8970) volgt dat aan het begrip ‘gelegenheid geven’ een ruime uitleg gegeven moet worden. Daaronder moet mede worden begrepen de situatie waarin via internet door middel van een mede op Nederland gerichte website de toegang tot kansspelen wordt geboden aan potentiële deelnemers in Nederland en deze via hun computer rechtstreeks aan het spel kunnen deelnemen, dat wil zeggen zonder dat andere handelingen zijn vereist dan die op de computer kunnen worden verricht. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het bestanddeel ‘gelegenheid geven’ wettig en overtuigend bewezen is. Het verweer van de verdediging hieromtrent wordt verworpen.
Op grond van het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat, mede in het licht bezien van wat al onder feit 1 is overwogen, wettig en overtuigend bewezen is dat de verdachte – kort gezegd – samen met anderen opzettelijk gelegenheid heeft gegeven om te gokken als bedoeld in artikel 1 lid 1, onder a, van de WOK. Gelet op de bewezen verklaarde periode is de rechtbank van oordeel dat de verdachte van het plegen van dit misdrijf een gewoonte heeft gemaakt. Gedurende een periode van ongeveer tien maanden werd immers telkens de gelegenheid geboden om via de gokzuil illegaal te gokken.
Conclusie
De rechtbank acht het onder 2 primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
6.4.5
De voorwaardelijke verzoeken van de verdediging
De verdediging heeft in geval van bewezenverklaring het voorwaardelijk verzoek gedaan om getuigen te horen.
De rechtbank wijst het verzoek af, nu het horen van deze getuigen naar haar oordeel niet noodzakelijk is.
Met betrekking tot het verzoek tot het horen van de uitbaters dan wel de eigenaren van de horecagelegen of winkels overweegt de rechtbank dat de verdediging onvoldoende heeft onderbouwd hoe en waarom het horen van deze getuigen noodzakelijk is voor de beantwoording van de vragen van de artikelen 348 en 350 Sv. Het enkele feit dat zij eigenaar zijn van een horecagelegenheid of winkel waar gokzuilen waren geplaatst staat in een te ver verwijderd verband tot de ten laste gelegde feiten.
Met betrekking tot het verzoek tot het horen van een aantal verbalisanten overweegt de rechtbank dat de verdediging het verzoek onvoldoende heeft onderbouwd met concrete feiten en omstandigheden waaruit een gegrond vermoeden van onregelmatigheden in het opsporingsonderzoek zou kunnen worden afgeleid.
Aan de beoordeling van de overige voorwaardelijke verzoeken van de verdediging komt de rechtbank niet toe, nu niet is voldaan aan de door de verdediging geformuleerde voorwaarden.
6.5
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
1.
hij in de periode van 1 april 2017 tot en met 12 april 2018 in Nederland heeft deelgenomen aan een organisatie, welke organisatie werd gevormd door een duurzaam samenwerkingsverband van meerdere personen, te weten onder andere hij, verdachte, en zijn medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] en
[medeverdachte 4]en [medeverdachte 6] en [medeverdachte 5] ,
en welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, te weten:
- het opzettelijk overtreden van artikel 1 lid 1 onder a van de Wet op de kansspelen en
- het misdrijf als omschreven in artikel 420bis.1 Wetboek van
Strafrecht, te weten eenvoudig witwassen,
zulks terwijl hij, verdachte, één van de leiders van voormelde organisatie was;
2.
hij tezamen en in vereniging met anderen op tijdstippen in de periode van 16 juni 2017 tot en met 7 april 2018 te ’s-Gravenhage in een pand gelegen aan de [locatie 1] , [locatie 1] , telkens opzettelijk gelegenheid heeft gegeven aan personen uit het publiek om door middel van een zogenaamde gokzuil mede te dingen naar premies, waarbij de aanwijzing der winnaars geschiedde door enige kansbepaling waarop de deelnemers in het algemeen geen overwegende invloed konden uitoefenen, terwijl daarvoor telkens geen vergunning ingevolge de Wet op de kansspelen was verleend, en van het plegen van welk misdrijf hij, verdachte, een gewoonte heeft gemaakt.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en gecursiveerd weergegeven, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.

7.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

7.1
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft betoogd dat het bewezen verklaarde niet strafbaar is. Daartoe is aangevoerd dat artikel 1, eerste lid, aanhef en onder a, van de WOK in strijd is met artikel 56 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (hierna: VWEU), oftewel met het vrij verkeer van diensten. De WOK beperkt die vrijheid en de sanctionering van overtreding van die wet is niet objectief gerechtvaardigd, in het licht van de doelstelling om gokzucht tegen te gaan. De verdediging wijst er hierbij op dat de in Duitsland toegestane online wedkantoren die in het strafdossier naar voren komen waarschijnlijk voldoen aan de voorwaarden voor een vergunning voor het aanbieden van kansspelen op afstand.
Voorts heeft de verdediging aangevoerd dat artikel 1 lid 2 Sr moet worden toegepast, nu de wetgeving omtrent het aanbieden van kansspelen op afstand is gewijzigd na het tijdstip waarop de feiten zijn begaan. Dit moet tot gevolg hebben dat de materiële wederrechtelijkheid van het feitelijk handelen van de verdachte is komen te vervallen.
7.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich gemotiveerd op het standpunt gesteld dat de verweren niet slagen.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
7.3.1
Artikel 56 VWEU
De rechtbank stelt vast dat de verdachte samen met anderen in Nederland opzettelijk gelegenheid heeft geboden om op laptops en computers gokactiviteiten te verrichten, met een focus op voetbalwedstrijden. Daarmee hebben zij een dienst in de zin van artikel 57 VWEU verricht. Het ging namelijk om werkzaamheden van commerciële aard. Een belangrijk onderdeel van die dienst was goksoftware die uit onder meer Duitsland afkomstig was. Hier werden ook licenties voor aangevraagd en verkregen. Daarmee is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van een zuiver interne aangelegenheid.
De rechtbank oordeelt echter ook dat niet de individuele verdachte, maar de criminele organisatie als geheel – waarbinnen elke verdachte een eigen verantwoordelijkheid had en zij elkaar aanvulden – de dienstverrichter was. Deze criminele organisatie was geen onderdaan van een EU-lidstaat en ook geen vennootschap die in overeenstemming met wetgeving van een EU-lidstaat was opgericht en haar statutaire zetel, hoofdbestuur of hoofdvestiging binnen de EU had. [2] Al daarom kan artikel 56 VWEU niet worden toegepast ten behoeve van de criminele organisatie. [3] Met dit gegeven onderscheidt de strafzaak zich van alle voorbeelden uit nationale en Europese jurisprudentie. De rechtbank komt dan ook niet toe aan wat de verdediging over de Dienstenrichtlijn [4] heeft aangevoerd.
Het verweer slaagt niet.
7.3.2
Artikel 1 lid 2 Sr en het ontbreken van de materiele wederrechtelijkheid
In artikel 1 lid 2 Sr is bepaald dat bij verandering in wetgeving na het tijdstip waarop het feit begaan is, de voor de verdachte gunstigste bepalingen worden toegepast.
De verdachte heeft – kort samengevat – zonder vergunning kansspelen aangeboden en gefaciliteerd. Een vergunning voor het via internet aanbieden van kansspelen op de Nederlandse markt kon ten tijde van het bewezen verklaarde niet worden verleend. Deze mogelijkheid is gecreëerd bij de wijziging van de WOK per 1 april 2021. Online gokken is dus inmiddels – zij het onder strikte voorwaarden – niet meer verboden.
Los van de vraag of de nieuwe wetgeving uitkomst zou hebben geboden voor de constructie die de verdachte en zijn medeverdachten hebben gehanteerd, blijft het volgens de nieuwe wetgeving verboden om zonder vergunning online kansspelen aan te bieden of te faciliteren. Ook onder de nieuwe wetgeving is het handelen van de verdachte, zoals bewezen verklaard, dus strafbaar. Een beroep op artikel 1 lid 2 Sr en het ontbreken van de materiële wederrechtelijkheid kan daarom niet slagen.
Het verweer van de verdediging wordt verworpen.
7.3.3
Conclusie
Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

8.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

9.De strafoplegging

9.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zestien maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht een gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest op te leggen en eventueel aan te vullen met een geldboete of taakstraf. Daartoe is gewezen op de zeer forse overschrijding van de redelijke termijn, het feit dat de verdachte niet heeft gerecidiveerd, de veranderde maatschappelijke opvattingen omtrent online kansspelen, straffen die in soortgelijke gevallen worden opgelegd en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straffen zijn in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken.
De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
De ernst van de feiten
De verdachte heeft gedurende een jaar als een van de leiders deelgenomen aan een criminele organisatie die tot doel had misdrijven te plegen die verband hielden met illegaal gokken en met het witwassen van daaruit verkregen geldbedragen. De verdachte en zijn medeverdachten hebben in een duurzaam en gestructureerd samenwerkingsverband een grote hoeveelheid ondernemingen (met name horecagelegenheden) voorzien van gokzuilen bestemd om illegaal (zonder vergunning) online te kunnen gokken op sportwedstrijden. Op professionele en grootschalige wijze werden substantiële winsten behaald.
De verdachte en zijn medeverdachten hebben zich hiermee schuldig gemaakt aan opzettelijke overtreding van de WOK. Zij hebben bewust financieel gewin nagestreefd. Daarnaast hebben zij de inkomsten uit de illegale gokactiviteiten witgewassen. Witwassen vormt een aantasting van de legale economie en een bedreiging voor de integriteit van het financiële handelsverkeer.
Organisaties als deze hebben een ontwrichtend effect op de rechtsorde, in het bijzonder wanneer deze geruime tijd op deze grote schaal actief zijn. Naast het feit dat de activiteiten risico’s voor de ondernemers met zich brengen, zijn er onwenselijke gevolgen voor de klanten van de onderneming. Zo is een eerlijke uitbetaling niet gegarandeerd, de betrouwbaarheid van gebruikte apparatuur en software niet gegarandeerd, is er geen toezicht op minderjarige gokkers en zijn er geen grenzen gesteld aan de inzet en de duur van het spel, waardoor de kans op gokverslaving aanzienlijk is.
De rechtbank heeft bij de bepaling van de straf rekening gehouden met de rol van de verdachte in de organisatie. De verdachte was één van de leiders. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de proceshouding van de verdachte. De verdachte heeft geen openheid van zaken gegeven en de rechtbank heeft niet de indruk gekregen dat de verdachte het laakbare van zijn handelen inziet. Ook heeft de rechtbank rekening gehouden met de grootschaligheid, de duur en de intensiteit van het handelen van de criminele organisatie. De rechtbank verwijst daarbij onder meer naar het feit dat na een inval onmiddellijk voor de ondernemers vervangende apparatuur werd geregeld om de continuïteit van de illegale activiteiten te waarborgen. Voorts werd in een opslagruimte van de criminele organisatie een grote hoeveelheid computerapparatuur (waaronder computers en printers) ten behoeve van het illegaal gokken bewaard. Bij de ondernemers werd een mechanisme geïnstalleerd waarmee de ondernemers met één druk op de knop alle gokzuilen uit konden zetten tijdens een controle door de politie. Ook werd software geïnstalleerd die automatisch de browsegeschiedenis verwijderde, zodat niet langer zichtbaar was dat gokwebsites waren bezocht. Hieruit leidt de rechtbank af dat de verdachte en zijn medeverdachten welbewust gedurende een lange periode in strijd met de wet hebben gehandeld.
De rechtbank merkt op dat de maatschappelijke opvattingen over online gokken inmiddels zijn veranderd. Deze manier van gokken is onder strikte voorwaarden niet meer verboden. Dit gegeven maakt de bewezen verklaarde feiten echter niet minder strafwaardig. Het zonder vergunning aanbieden van online kansspelen was ten tijde van de bewezen verklaarde feiten niet toegestaan en is dat nu nog steeds niet. De veranderde maatschappelijke opvattingen weegt de rechtbank dan ook niet in het voordeel van de verdachte mee.
De persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 31 oktober 2023. Daaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld. Omdat een blanco strafblad het uitgangspunt is, heeft dat geen invloed op de strafoplegging.
Uitgangspunt voor de strafoplegging
Gezien de ernst van de feiten, de strafwaardigheid ervan en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, kan in beginsel niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf, zoals de officier van justitie heeft geëist. De rechtbank ziet in dit geval echter aanleiding om in het voordeel van de verdachte van dit uitgangspunt af te wijken. Zij betrekt hierbij in het bijzonder het volgende.
Overschrijding redelijke termijn
De rechtbank stelt vast dat de redelijke termijn voor berechting op 12 april 2018, de dag van de aanhouding van de verdachte, is aangevangen. Als uitgangspunt heeft te gelden dat de behandeling ter terechtzitting moet zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat die termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden.
De rechtbank overweegt dat het onderzoek Korenbloem een gecompliceerd en grootschalig onderzoek tegen een groot aantal verdachten en uitbaters van verschillende ondernemingen betreft dat de nodige tijd heeft gevergd. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat deze zaak binnen drie jaar nadat de redelijke termijn is aangevangen, had moeten zijn afgerond met een eindvonnis. De rechtbank had dus eigenlijk uiterlijk op 12 april 2021 vonnis moeten wijzen. Verder constateert de rechtbank dat op verzoek van de verdediging diverse getuigen zijn gehoord, onder wie getuigen in het buitenland. Het laatste getuigenverhoor heeft plaatsgevonden op 18 november 2021. Sindsdien heeft er geen enkele onderzoekshandeling meer plaatsgevonden. Dit was al nadat de redelijke termijn was verstreken en daar komt nog eens bij dat de strafzaak vervolgens meer dan twee jaar onnodig heeft stilgelegen. Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat de verdediging hierin geen verwijt kan worden gemaakt. Daarmee is de redelijke termijn met meer dan tweeënhalf jaar overschreden. Deze forse overschrijding heeft nadelige gevolgen gehad op het leven van de verdachte, zoals hij dat ter terechtzitting heeft toegelicht. De rechtbank is daarom van oordeel dat de overschrijding van de redelijke termijn gevolgen moet hebben voor de strafmodaliteit en de hoogte van de op te leggen straffen. Een onvoorwaardelijke gevangenisstraf is in elk geval niet langer op haar plaats.
De rechtbank acht, alles afwegende, na te melden taakstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden. De rechtbank acht een voorwaardelijke gevangenisstraf passend, enerzijds om de ernst van de gepleegde feiten tot uitdrukking te brengen en anderzijds om de verdachte ervan te weerhouden zich in de toekomst opnieuw aan strafbare feiten schuldig te maken.

10.De in beslag genomen voorwerpen

10.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de op de lijst van in beslag genomen voorwerpen (beslaglijst) onder 4 tot en met 7 genoemde voorwerpen zullen worden verbeurd verklaard.
10.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft opheffing van het beslag verzocht.
10.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de op de beslaglijst onder 4 tot en met 7 genoemde voorwerpen, verbeurd verklaren. Deze voorwerpen zijn voor verbeurdverklaring vatbaar, aangezien deze voorwerpen aan de verdachte toebehoren en deze voorwerpen geheel of grotendeels door middel van de onder 1 en 2 primair bewezen verklaarde strafbare feiten zijn verkregen.
Bij de vaststelling van deze bijkomende straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de draagkracht van verdachte.
Nu het belang van strafvordering zich daartegen niet meer verzet, zal de rechtbank de teruggave aan de rechthebbende gelasten van het op de beslaglijst onder 3 genoemde voorwerp.

11.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen:
- 9, 14 a, 14b, 14c, 22c, 22d, 33, 33a, 47, 57 en 140 van het Wetboek van Strafrecht;
- 1, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten;
- 1 en 36 van de Wet op de kansspelen.
Deze voorschriften zijn toegepast zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

12.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 en 2 primair ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 6.5 bewezen is verklaard en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1
als leider deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven;
ten aanzien van feit 2 primair
medeplegen van overtreding van een voorschrift, gesteld bij artikel 1, eerste lid onder a, van de Wet op de kansspelen, opzettelijk begaan, terwijl hij van het plegen van het misdrijf een gewoonte heeft gemaakt;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot:
een taakstraf voor de tijd van
240 (TWEEHONDERDVEERTIG) UREN;
beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de tijd van
120 (HONDERDTWINTIG) DAGEN;
beveelt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de taakstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt de maatstaf volgens welke de aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht zal geschieden op 2 uren per dag.
veroordeelt de verdachte voorts tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
10 (TIEN) MAANDEN;
bepaalt dat die straf niet zal worden tenuitvoergelegd onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op
2 (TWEE) JARENvastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
verklaart verbeurd de op de beslaglijst onder 4 tot en met 7 genoemde voorwerpen, te weten:
4 een geldbedrag van EURO 3000 (60 x 50)
5 een geldbedrag van EURO 200 (2 x 100)
6 een geldbedrag van EURO 2000 ( 4 x 500);
7 een geldbedrag van EURO 100
gelast de teruggave aan de rechthebbende van het op de beslaglijst onder 3 genoemde voorwerp, te weten:
3 1 STK Personenauto [kenteken]
VOLKSWAGEN Golf.
Dit vonnis is gewezen door
mr. L.K. van Zaltbommel, voorzitter,
mr. J.R.K.A.M. Waasdorp, rechter,
mr. D.L.S. Ceulen, rechter,
in tegenwoordigheid van W.H. Ng en R. Claessens, griffiers,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 1 december 2023.

Voetnoten

1.Zie HR 5 juli 2022, ECLI:NL:HR:2022:969.
2.Zie art. 62, in verbinding met artikel 54, van het VWEU.
3.Zie HvJ EG 3 oktober 2006, C-290/04 (FKP Scorpio), punten 67-69.
4.Richtlijn 2006/123/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 betreffende diensten op de interne markt (