6.4.2Telefoonnummers
Op grond van de bewijsmiddelen concludeert de rechtbank dat de verdachten in het onderzoek Korenbloem gebruik hebben gemaakt van de volgende telefoonnummers:
- [verdachte] [telefoonnummer] en [telefoonnummer] ;
- [medeverdachte 3] [telefoonnummer] ;
- [medeverdachte 4] [telefoonnummer] , [telefoonnummer] en [telefoonnummer] ;
- [medeverdachte 1] [telefoonnummer] en [telefoonnummer] ;
- [medeverdachte 5] [telefoonnummer] ;
- [medeverdachte 6] [telefoonnummer] ;
- [medeverdachte 2] [telefoonnummer] .
Een aantal verdachten heeft verklaard dat zij (en alleen zij) de gebruikers zijn geweest van voornoemde telefoonnummers. Voorts ziet de rechtbank geen aanleiding om te twijfelen aan de processen-verbaal van bevindingen waarin verbalisanten hebben gerelateerd dat de verdachten de gebruikers zijn geweest van voornoemde nummers. Bij de verdere bespreking van de bewijsmiddelen zal de rechtbank de gebruiker van deze telefoonnummers dan ook de desbetreffende verdachte noemen.
Voorts gaat de rechtbank op grond van de bewijsmiddelen ervan uit dat een aantal verdachten gebruik heeft gemaakt van de zakelijke telefoonnummers [telefoonnummer] (eerste zakelijke lijn), [telefoonnummer] (tweede zakelijke lijn) en [telefoonnummer] (derde zakelijke lijn). De rechtbank ziet ook geen aanleiding om te twijfelen aan de processen-verbaal van bevindingen waarin verbalisanten hebben gerelateerd dat die verdachten voornoemde nummers hebben gebruikt als zakelijke lijnen.
6.4.3Ten aanzien van feit 1
Algemene overweging met betrekking tot deelname aan een criminele organisatie
Feit 1 op de dagvaarding is toegesneden op artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr). De jurisprudentie van de Hoge Raad over die strafbepaling laat zich als volgt samenvatten.
Van een criminele organisatie is sprake als het gaat om een samenwerkingsverband, met een zekere duurzaamheid en structuur, tussen de verdachte en ten minste één andere persoon. Het kan daarbij gaan om natuurlijke en/of rechtspersonen.
Van deelneming aan een criminele organisatie kan slechts dan sprake zijn als de verdachte behoort tot het samenwerkingsverband en een aandeel heeft in gedragingen dan wel gedragingen ondersteunt die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het in artikel 140 Sr bedoelde oogmerk. Het is niet vereist dat vast komt te staan dat de verdachte heeft samengewerkt met, of in ieder geval bekend is met alle andere personen die deel uitmaken van de organisatie of dat de samenstelling van het samenwerkingsverband steeds dezelfde is. De deelneming moet voor de verdachte op zichzelf worden beoordeeld. Het is dus bijvoorbeeld niet van belang of andere personen meer hebben gedaan of een belangrijker rol vervulden dan de verdachte. Voldoende is dat de verdachte in zijn algemeenheid weet (in de zin van onvoorwaardelijk opzet) dat de organisatie het plegen van misdrijven tot oogmerk heeft. De verdachte hoeft geen wetenschap te hebben van één of meer concrete misdrijven die door de organisatie worden beoogd.
Verder gaat het niet om het daadwerkelijk gepleegd zijn van misdrijven, maar om het ‘oogmerk’ tot het plegen van misdrijven. Voor dat oogmerk kan ook het naaste doel van de organisatie volstaan. Het is niet vereist dat het plegen van misdrijven de voornaamste bestaansgrond van de organisatie is. Het oogmerk hoeft niet in de tenlastelegging nader te zijn omschreven, maar moet uit de bewijsvoering blijken. Daarbij kan onder meer betekenis toekomen aan misdrijven die in het kader van de organisatie al zijn gepleegd, aan het meer duurzaam of gestructureerde karakter van de samenwerking – zoals dat kan blijken uit de onderlinge verdeling van werkzaamheden of onderlinge afstemming van activiteiten van deelnemers binnen de organisatie met het oog op het bereiken van het gemeenschappelijke doel van de organisatie – en, meer algemeen, aan de planmatigheid of stelselmatigheid van de met het oog op dit doel verrichte activiteiten van deelnemers binnen de organisatie.
Uit de bewijsmiddelen leidt de rechtbank af dat de verdachte, samen met andere verdachten in het onderzoek Korenbloem, meermalen de WOK heeft overtreden. Er was sprake van een samenwerking tussen de verdachte en de andere verdachten. De samenwerking was bovendien intensief. Uit de afgeluisterde telefoongesprekken blijkt bijvoorbeeld dat uitgebreid en tot in details werd overlegd, waarbij de verdachte andere verdachten aanstuurde en een bepalende rol had (zie ook hierna). De samenwerking was ook duurzaam en bestendig. De onder feit 1 ten laste gelegde periode is ongeveer een jaar, waarbij sprake was van nauwe afstemming van de planmatige activiteiten. Er was sprake van een structuur, gemeenschappelijke regels, een bepaalde hiërarchie en een duidelijke rolverdeling binnen de organisatie Tenslotte was er een gezamenlijk kantoor en werd gebruikgemaakt van een gezamenlijke opslagplaats.
De werkwijze en de samenwerking van de criminele organisatie kan op grond van de bewijsmiddelen als volgt worden omschreven.
Op de door de organisatie bij de ondernemers geplaatste gokzuilen kon via verschillende buitenlandse websites worden gewed op de uitslagen van sportwedstrijden, vooral voetbalwedstrijden. De klant (de gokker) betaalde over het algemeen een contant geldbedrag aan de ondernemer en kon via de gokzuil, in de meeste gevallen een laptop of een desktopcomputer, op wedstrijden gokken. De klant kreeg hierop een print (een coupon/ticket, ook wel
betting slipgenoemd) met daarop een overzicht van de gekozen wedstrijden, de inzet en het bedrag dat gewonnen kon worden. Bij winst werd het bedrag door de ondernemer aan de klant contant uitgekeerd.
De computers/laptops bij de diverse horecagelegenheden en winkels werden door de organisatie geplaatst. Vooraf werd overleg gevoerd tussen een lid van de organisatie en de desbetreffende ondernemer. Daarbij werden onder andere afspraken gemaakt over de verdeling van de winst/omzet (berekening). Hierbij ontving de organisatie 40% en de ondernemer 60% van de omzet. De software werd geïnstalleerd door leden van de organisatie, waarbij bijbehorende wachtwoorden en licenties werden verstrekt. Ook werden er zo nodig laptops meegeleverd. Vaak stonden bij de afzonderlijke ondernemers meer dan één computer/laptop waarop gegokt kon worden. De organisatie had inzicht in de bij de ondernemers geplaatste gokzuilen en kon (op afstand) zien hoeveel er per gokzuil was omgezet en wat de eventuele winst of verlies was. Op het moment dat de organisatie zag dat er veel winst/omzet was gemaakt bij een ondernemer of als een ondernemer aangaf een ‘berekening’ te willen maken, ging er iemand van de organisatie bij de desbetreffende ondernemer langs om het contante geld op te halen. Na verrekening met de ondernemer werd door iemand van de organisatie het overzicht van de desbetreffende gokzuil(en) weer op nul gezet. Bij winst van een groot bedrag dat niet direct door de ondernemer zelf contant kon worden betaald, zorgde de organisatie ervoor dat er geld werd geleverd om dat alsnog te kunnen doen. De ondernemer moest dit ‘geleende’ geldbedrag terugbetalen/verdienen. De organisatie fungeerde daarom in ie zin ook als een financieel vangnet voor de verschillende ondernemers en creëerde zo een afhankelijkheidsrelatie met de organisatie.
Bij installatie en/of storingen ondersteunden diverse leden van de organisatie de ondernemers door langs te gaan bij het bedrijf dan wel op afstand (via onder andere het softwareprogramma
Teamviewer) de computer over te nemen en hierbij op afstand de storing te verhelpen of gebruikersaccounts te resetten. Ook werd er bij de verschillende ondernemers een mechanisme geïnstalleerd waarmee gokzuilen met één druk op een knop van een afstandsbediening (klik-aan-klik-uit-systeem) volledig uitgezet konden worden. In een gezamenlijke opslagplaats werd verschillende apparatuur ten behoeve van de organisatie, zoals computers en printers, grootschalig opgeslagen.
De criminele organisatie gebruikte de winkel XXL Internet als centraal servicepunt van waaruit de ondernemers werden ondersteund. Een aantal verdachten maakte op wisselende tijdstippen gebruik van verschillende werktelefoons, waarmee zij contact hebben gehad met de diverse ondernemers. Onderling werd er door de verdachten ook met hun eigen telefoons over gokgerelateerde zaken gesproken. Zij waarschuwden ondernemers bij controles door politie en gemeente en regelden andere randzaken ten behoeve van het illegale gokken. De verdachten maakten gebruik van verschillende goksoftware uit Duitsland. Een aantal verdachten stond, al dan niet via WhatsApp, in nauw contact met aanbieders van deze software en is naar Duitsland geweest voor overleg omtrent (de problemen met) de goksoftware, dan wel om te praten over nieuwe goksoftware.
Wanneer deze feiten en omstandigheden in onderling verband en samenhang worden bezien, is de rechtbank van oordeel dat sprake is geweest van een duurzaam en gestructureerd samenwerkingsverband.
Crimineel oogmerk van de organisatie
Dat de organisatie het oogmerk had op het opzettelijk overtreden van de WOK (misdrijf) blijkt onder meer uit de veelheid aan en de frequentie van berichtgeving hierover uit de afgeluisterde telefoongesprekken. Uit de afgeluisterde telefoongesprekken volgt onder meer dat de verdachten wisten dat hun handelen in strijd was met de wet. Verschillende ondernemers werden gewaarschuwd voor invallen en controles door de politie. Ook konden verschillende ondernemers middels een afstandsbediening alle gokzuilen bij een eventuele controle of inval in één keer uitzetten. Daarnaast waren de gokzuilen veelal voorzien van de software applicatie ‘Deep Freeze’ waarmee de browsergeschiedenis automatisch werd gewist. Dat de verdachten op de hoogte waren van het criminele oogmerk van de organisatie is gezien al het voorgaande evident.
De rechtbank is daarnaast van oordeel dat de criminele organisatie ook het oogmerk had op witwassen. Meer specifiek gaat het dan om het witwassen van de geldbedragen die afkomstig waren van het opzettelijk overtreden van de WOK (eenvoudig witwassen; misdrijf). Het gemeenschappelijk einddoel van de criminele organisatie was immers het binnenhalen van geld, oftewel zelfverrijking. Daarvoor waren de opzettelijke overtredingen van de WOK het middel. De rechtbank wijst er in dit verband bijvoorbeeld op dat er geld werd opgehaald bij ondernemers die hun ‘zakken vol hadden’. Op deze manier werd beoogd het criminele handelen onopgemerkt te laten voor overheidsinstanties. De rechtbank verwerpt het verweer van de verdediging hieromtrent..
Deelnemers aan de organisatie en hun rol daarin
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat van de criminele organisatie in elk geval deel hebben uitgemaakt [verdachte] , [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] , [medeverdachte 4] , [medeverdachte 5] en [medeverdachte 6] . Zij hebben – daargelaten wat reeds volgt uit hetgeen ten laste van ieder van hen afzonderlijk is bewezen verklaard – op hoofdlijnen de volgende deelname aan de organisatie geleverd.
[verdachte]
was een van de leiders van de organisatie. Hij had een leidende, coördinerende en initiërende rol. Hij had contact met nieuwe klanten en bepaalde onder andere de winstverdeling. Hij stuurde de overige leden van de organisatie op afstand aan. Hij heeft op veel locaties gokcomputers laten plaatsen. Ook moest een ondernemer, als hij gokcomputers wilde laten plaatsen, dit aan [verdachte] vragen. Uit de afgeluisterde telefoongesprekken blijkt dat [verdachte] bepaalde wat er gebeurde met de gokwinsten en de winstverdeling daarvan. Leden van de criminele organisatie moesten verantwoording afleggen voor hun werkzaamheden en toestemming vragen als ze ondernemers een lening wilden verstrekken. Ook was [verdachte] bepalend in zaken over salarisbetalingen en het op (wiens) naam zetten van een bedrijf. [verdachte] werd door andere personen van de criminele organisatie benaderd om beslissingen te nemen of er wel of geen geld werd uitgekeerd of dat er geldbedragen mochten worden opgewaardeerd. Hieruit leidt de rechtbank af dat [verdachte] hoog in de hiërarchie van de organisatie stond en dat hij daarom als een van de leiders kan worden aangemerkt.
[medeverdachte 1]
ging over de financiën. Hij stond in nauw contact met de ondernemers, maakte berekeningen en verhielp storingen. Leden van de organisatie vroegen [medeverdachte 1] toestemming voor bepaalde zaken, zoals het uitlenen van geld en het opwaarderen van tegoeden. Uit het voorgaande leidt de rechtbank af dat [medeverdachte 1] hoog stond in de hiërarchie en dat hij als een van de leiders van de organisatie kan worden aangemerkt.
[medeverdachte 2]
maakte berekeningen. Hij stond ook in nauw contact met de ondernemers. Voorts had hij direct contact met [medeverdachte 7] (de schakel tussen de licentieverstrekker en de criminele organisatie). Hij had een aansturende rol ten aanzien van een aantal leden van de organisatie en stuurde de Duitse programmeurs aan. Hieruit leidt de rechtbank af dat [medeverdachte 2] hoger in de hiërarchie van de criminele organisatie stond en dat hij als een van de leiders van de organisatie kan worden aangemerkt.
[medeverdachte 3] , [medeverdachte 4] , [medeverdachte 5] en [medeverdachte 6]
[medeverdachte 3] , [medeverdachte 4] , [medeverdachte 5] en [medeverdachte 6] hebben geld opgehaald bij de ondernemers. Zij installeerden gokprogramma's op de computers bij de ondernemers, verhielpen storingen en waarschuwden de ondernemers bij controles door de politie. Zij regelden ook andere randzaken ten behoeve van het illegale gokken. [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] stonden ook in contact met de Duitse systeembeheerders. [medeverdachte 4] is bij de Duitse systeembeheerders langs geweest. Uit het voorgaande leidt de rechtbank af dat [medeverdachte 3] , [medeverdachte 4] , [medeverdachte 5] en [medeverdachte 6] qua hiërarchie in de criminele organisatie weliswaar een ondersteunende, maar essentiële rol vervulden.
Op grond van het vorenstaande, in onderling verband en samenhang bezien, acht de rechtbank het onder 1 ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen.
6.4.4Ten aanzien van feit 2
Uit de bewijsmiddelen leidt de rechtbank af dat in [locatie 1] , gelegen aan de [locatie 1] te Den Haag, een gokzuil aanwezig was.
Anders dan de verdediging is de rechtbank van oordeel dat deze gokzuil niet gekwalificeerd kan worden als een kansspelautomaat, zoals bedoeld in artikel 30, aanhef en onder c, van de WOK. De rechtbank overweegt daartoe dat de feitelijke bestemming van de computer doorslaggevend is voor de vraag of sprake is van een kansspelautomaat en niet het doel waarvoor de computer ter beschikking is gesteld. Uit de bewijsmiddelen volgt dat de computer werd gebruikt voor het afsluiten van weddenschappen op sportwedstrijden. In deze situatie kan niet gesproken worden van een computer die is “ingericht voor de beoefening van een spel, dat bestaat uit een door de speler in werking gesteld mechanisch, elektrisch of elektronisch proces”. De rechtbank benadrukt hierbij dat – anders dan de verdediging heeft betoogd – de bedrijfsvoering van de onderneming niet relevant is (zie Hoge Raad 2 februari 2021, ECLI:NL:HR:2021:157, en de conclusie van de Procureur-Generaal bij de Hoge Raad van 24 november 2020, ECLI:NL:PHR:2020:1249, onderdeel 17). Uit de bewijsmiddelen volgt verder dat met betrekking tot de gokzuil uitvoerig telefonisch contact is geweest tussen de eigenaar van [locatie 1] , [betrokkene] genaamd (hierna: [betrokkene] ), en verschillende verdachten binnen het onderzoek Korenbloem, te weten [verdachte] , [medeverdachte 3] , [medeverdachte 6] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 5] . Deze telefonische contacten hadden onder meer betrekking op het plaatsen van de gokzuil, het installeren van (nieuwe) goksoftware en het verhelpen van verschillende storingen met betrekking tot de gokzuil zelf, de software of de bonnenprinter. Ook werd [betrokkene] door [medeverdachte 6] en [medeverdachte 5] gewaarschuwd over mogelijke controles. Voorts blijkt uit de afgeluisterde telefoongesprekken dat [verdachte] een aansturende en coördinerende rol heeft gehad bij de gokzuil. Tevens werden bij de internettap op het IP-adres van XXL Internet verschillende overzichten en (omzet)statistieken aangetroffen van verschillende ondernemingen, waaronder die van [locatie 1] .
Uit jurisprudentie (zie onder meer HR 13 juni 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC8970) volgt dat aan het begrip ‘gelegenheid geven’ een ruime uitleg gegeven moet worden. Daaronder moet mede worden begrepen de situatie waarin via internet door middel van een mede op Nederland gerichte website de toegang tot kansspelen wordt geboden aan potentiële deelnemers in Nederland en deze via hun computer rechtstreeks aan het spel kunnen deelnemen, dat wil zeggen zonder dat andere handelingen zijn vereist dan die op de computer kunnen worden verricht. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het bestanddeel ‘gelegenheid geven’ wettig en overtuigend bewezen is. Het verweer van de verdediging hieromtrent wordt verworpen. Op grond van het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat, mede in het licht bezien van wat al onder feit 1 is overwogen, wettig en overtuigend bewezen is dat de verdachte – kort gezegd – samen met anderen opzettelijk gelegenheid heeft gegeven om te gokken als bedoeld in artikel 1 lid 1, onder a, van de WOK. Gelet op de bewezen verklaarde periode is de rechtbank van oordeel dat de verdachte van het plegen van dit misdrijf een gewoonte heeft gemaakt. Gedurende een periode van ongeveer tien maanden werd immers telkens de gelegenheid geboden om via de gokzuil illegaal te gokken.
De rechtbank acht het onder 2 primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
6.4.5De voorwaardelijke verzoeken van de verdediging
De verdediging heeft in geval van bewezenverklaring het voorwaardelijk verzoek gedaan om getuigen te horen.
De rechtbank wijst het verzoek af, nu het horen van deze getuigen naar haar oordeel niet noodzakelijk is.
Met betrekking tot het verzoek tot het horen van de uitbaters dan wel de eigenaren van de horecagelegen of winkels overweegt de rechtbank dat de verdediging onvoldoende heeft onderbouwd hoe en waarom het horen van deze getuigen noodzakelijk is voor de beantwoording van de vragen van de artikelen 348 en 350 Sv. Het enkele feit dat zij eigenaar zijn van een horecagelegenheid of winkel waar gokzuilen waren geplaatst staat in een te ver verwijderd verband tot de ten laste gelegde feiten.
Met betrekking tot het verzoek tot het horen van een aantal verbalisanten overweegt de rechtbank dat de verdediging het verzoek onvoldoende heeft onderbouwd met concrete feiten en omstandigheden waaruit een gegrond vermoeden van onregelmatigheden in het opsporingsonderzoek zou kunnen worden afgeleid.
Aan de beoordeling van de overige voorwaardelijke verzoeken van de verdediging komt de rechtbank niet toe, nu niet is voldaan aan de door de verdediging geformuleerde voorwaarden.