ECLI:NL:RBDHA:2023:18393

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 november 2023
Publicatiedatum
29 november 2023
Zaaknummer
NL23.33840, NL23.33841
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van eiser met Somalische nationaliteit op basis van kennelijk ongegrondheid en beoordeling van objectieve bronnen

In deze zaak heeft eiser, een Somalische nationaliteit, op 23 november 2022 een asielaanvraag ingediend, die door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 25 oktober 2023 als kennelijk ongegrond is afgewezen. Eiser heeft beroep ingesteld tegen deze afwijzing en verzocht om een voorlopige voorziening. De rechtbank heeft de zaak op 16 november 2023 behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van de verweerder en een tolk. Eiser heeft aangevoerd dat hij bij terugkeer naar Somalië gevaar loopt vanwege problemen met Al-Shabaab, en heeft ter onderbouwing drie krantenartikelen overgelegd. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris de asielaanvraag terecht als kennelijk ongegrond heeft afgewezen, omdat de overgelegde krantenartikelen en verklaringen niet voldoende bewijs leveren voor de gestelde vrees voor vervolging. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris zich op goede gronden op het standpunt heeft gesteld dat eiser zijn vrees voor Al-Shabaab niet aannemelijk heeft gemaakt. De rechtbank wijst het beroep ongegrond en het verzoek om een voorlopige voorziening af, zonder aanleiding voor proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummers: NL23.33840 (beroep) en NL23.33841 (voorlopige voorziening).

uitspraak van de enkelvoudige kamer/voorzieningenrechter in de zaken tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. J.M. Niemer),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. T. Stelpstra).

Inleiding

1.1
Eiser heeft op 23 november 2022 een asielaanvraag ingediend.
1.2
Verweerder heeft met het bestreden besluit van 25 oktober 2023 deze asielaanvraag in de algemene procedure afgewezen als kennelijk ongegrond [1] .
1.3
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep (NL23.33840) ingesteld bij de rechtbank. Ook heeft eiser de voorzieningenrechter gevraagd om een voorlopige voorziening (NL23.33841) te treffen.
1.4
Het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening zijn op 16 november 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, A. Yahye als tolk en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiser is geboren op [geboortedag] 1977 en heeft de Somalische nationaliteit. Eiser heeft eerder asielaanvragen ingediend in Nederland, waarvan de meest recente afwijzing bij uitspraak [2] van 26 april 2018 in rechte vast is komen te staan. Aan deze vierde, opvolgende aanvraag heeft eiser ten grondslag gelegd dat hij bij terugkeer naar Somalië gevaar loopt vanwege problemen met Al-Shabaab. Ter onderbouwing heeft eiser drie krantenartikelen overgelegd, waaruit de gestelde problemen van eiser en zijn vader met Al-Shabaab zouden blijken. Uit deze stukken volgt volgens eiser ook dat de zoon van eiser vermoord is, omdat hij geweigerd heeft zich bij Al-Shabaab aan te sluiten. Daarnaast heeft eiser verklaard dat hij vreest voor zijn vijf dochters die aan Al-Shabaab mannen zullen worden uitgehuwelijkt.
Wat heeft verweerder besloten?
3. Verweerder heeft deze opvolgende aanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond, omdat de drie overgelegde krantenartikelen en de verklaringen uit het gehoor opvolgende aanvraag geen afbreuk doen aan het eerder ongeloofwaardig bevonden asielrelaas van eiser ten aanzien van zijn gestelde problemen met Al-Shabaab. Eiser heeft daarmee wederom niet aannemelijk gemaakt dat hij bij terugkeer naar Somalië gegronde vrees voor vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag heeft of een reëel risico op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM loopt. Met deze afwijzing zijn ook het eerder opgelegde terugkeerbesluit uit 2014 en het tweejarige inreisverbod uit 2016 onverkort gehandhaafd.
Wat vindt eiser in beroep?
4. Eiser stelt dat de beoordeling van deze opvolgende asielaanvraag in strijd is met het arrest
L.H. tegen Nederlandvan het Hof van Justitie [3] . Verweerder heeft de drie overgelegde krantenartikelen ten onrechte als niet objectief verifieerbare bron aangemerkt. De journalisten die deze artikelen geschreven hebben, hebben zelfstandig onderzoek gedaan naar de situatie rondom de dood van eisers zoon en zijn niet enkel afgegaan op de informatie die eiser zelf aan hen verstrekt heeft. Op grond van het arrest
L.H. tegen Nederlandmocht verweerder niet aan deze krantenartikelen voorbijgaan vanwege de enkele reden dat deze niet objectief verifieerbaar worden geacht. Gelet op de inhoud van deze krantenartikelen en de verklaringen tijdens het gehoor heeft eiser voldoende aannemelijk gemaakt dat hij bij terugkeer naar Somalië gevaar loopt. Uit deze krantenartikelen blijkt namelijk dat de zoon van eiser is benaderd door Al-Shabaab, net zoals eiser in het verleden benaderd is door Al-Shabaab, en dat de zoon van eiser door terroristen van Al-Shabaab is gedood. Nu in één van de krantenartikelen ook de sterfdatum van de zoon bevestigd wordt, mocht verweerder ook niet aan eiser mogen tegenwerpen dat hij zich tijdens het gehoor vergist heeft in de sterfdag van zijn zoon. Eiser twijfelt niet aan de verantwoordelijkheid van Al-Shabaab voor de dood van zijn zoon en wijst daarbij ook op het recente Ambtsbericht over Somalië van juni 2023.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
5. De rechtbank geeft eiser geen gelijk en overweegt daartoe als volgt.
Beroep op het arrest L.H. tegen Nederland
5.1
Uit een uitspraak [4] van de hoogste Nederlandse vreemdelingenrechter volgt dat het arrest
L.H. tegen Nederlandbetekenis heeft voor de manier waarop verweerder uitvoering geeft aan artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw 2000. Bij toepassing van deze bevoegdheid gaat het om de vraag of verweerder een opvolgende asielaanvraag kennelijk niet-ontvankelijk kan verklaren, omdat aan de opvolgende aanvraag geen nieuwe elementen of bevindingen ten grondslag zijn gelegd. Het arrest L.H. gaat niet over de manier waarop verweerder een opvolgende asielaanvraag inhoudelijk moet beoordelen, indien deze nieuwe elementen of bevindingen aanwezig worden geacht. Nu verweerder in het bestreden besluit heeft aangegeven dat in deze procedure
an sichsprake is van nieuwe bevindingen en elementen en verweerder vervolgens tot een inhoudelijke beoordeling daarvan is overgegaan, kan reeds daarom een beroep op het arrest L.H. niet slagen. Vaststaat namelijk dat verweerder in het bestreden besluit - ondanks de ontstane twijfels over de objectieve verifieerbaarheid van de krantenberichten als bron - geen toepassing geeft aan artikel 30a van de Vw en de opvolgende aanvraag van eiser pas na een inhoudelijke beoordeling van de krantenberichten als kennelijk ongegrond afwijst. Op de vraag of verweerder de afwijzing van deze opvolgende aanvraag van een voldoende motivering heeft voorzien, zal hierna worden ingegaan.
Problemen met Al-Shabaab
5.2
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich op goede gronden op het standpunt gesteld dat de door eiser ingebrachte krantenartikelen en tijdens het gehoor afgelegde verklaringen niet maken dat eiser zijn vrees voor Al-Shabaab momenteel wel aannemelijk heeft gemaakt. In de eerste plaats heeft verweerder daarbij kunnen overwegen dat deze krantenberichten niet als een objectieve bron van informatie te gelden hebben. Verweerder mocht daarbij aan eiser tegenwerpen dat hij in het gehoor verklaard heeft dat deze informatie gebaseerd is op inlichtingen van familieleden van eiser. De stelling in beroep dat deze artikelen door eigen waarneming van journalisten tot stand gekomen zijn, wordt niet gevolgd, nu eiser dit niet met stukken of anderszins overtuigende argumenten heeft onderbouwd. Verweerder hoefde aan deze krantenartikelen dan ook niet de betekenis toe te kennen die eiser daarin wenst te zien.
5.3
Ook indien de inhoud van de krantenartikelen wel bij het beoordeling wordt betrokken, is de rechtbank van oordeel dat verweerder de problemen van eiser met Al-Shabaab niet ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht. In die conclusie heeft verweerder mogen betrekken dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hijzelf vanwege de dood van zijn zoon te vrezen heeft voor Al-Shabaab. Uit de overgelegde krantenberichten blijkt namelijk niet dat de zoon van eiser gedood is vanwege dienstweigering of dat Al-Shabaab de dood van eisers zoon heeft opgeëist of anderszins hiervoor verantwoordelijk is. Dat de zoon van eiser - al dan niet vanwege dienstweigering - gedood is door Al-Shabaab, kan niet uit deze krantenberichten worden afgeleid, laat staan dat eiser bij terugkeer naar Somalië hierdoor problemen zal ondervinden. Verweerder heeft daarnaast ook mogen betrekken dat de rekrutering van eiser door Al-Shabaab al in eerdere procedures ongeloofwaardig is geacht en dat eiser bovendien al ruim 11 jaar niet meer in Somalië verblijft en daarom niet valt in te zien waarom eiser op dit moment nog te vrezen heeft voor rekrutering of represailles van Al-Shabaab. De verwijzing in beroep naar het Ambtsbericht over Somalië maakt dit oordeel tot slot ook niet anders, nu dit algemene landeninformatie betreft en daaruit geen specifiek bewijs valt af te leiden dat eiser om redenen gegronde vrees voor vervolging of een reëel risico op ernstige schade heeft te koesteren vanwege Al-Shabaab.
De beroepsgronden slagen niet.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat verweerder de opvolgende asielaanvraag van eiser terecht heeft afgewezen als kennelijk ongegrond.
7. Nu met deze uitspraak op het beroep wordt beslist, bestaat er geen aanleiding meer voor het treffen van een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening daarom af.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. D.C. Laagland, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. M.J.J. Roks, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met de uitspraak op het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening is geen hoger beroep mogelijk.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder g van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
2.Zie de uitspraak van Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam van 26 april 2018, ECLI:NL:RBROT:2018:3407.
3.Zie het arrest
4.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 26 januari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:208, rechtsoverweging 2.1.