ECLI:NL:RBDHA:2023:18358

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 november 2023
Publicatiedatum
29 november 2023
Zaaknummer
09/130789-23
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor brandstichting door onvoldoende bewijs en lage kwaliteit camerabeelden

Op 29 november 2023 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van brandstichting op 24 mei 2023 te Haastrecht. De officier van justitie, mr. E.J. van Drongelen, had een gevangenisstraf van vijf jaar geëist, maar de rechtbank oordeelde dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs was om de verdachte te veroordelen. De zaak werd behandeld in twee zittingen, op 6 september 2023 en 15 november 2023, waarbij de verdachte werd bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. M.A.J. van Dam.

De rechtbank concludeerde dat de camerabeelden van de brandstichting van te lage kwaliteit waren om de verdachte te identificeren. Hoewel drie familieleden van de verdachte verklaarden bepaalde gedragingen op de beelden te herkennen, vond de rechtbank deze verklaringen niet specifiek genoeg. Daarnaast was er onvoldoende bewijs dat de verdachte daadwerkelijk de route had afgelegd van zijn weiland naar het terrein van het slachtoffer, de heer [benadeelde]. De rechtbank wees op de lage resolutie van de camerabeelden en het gebrek aan duidelijke details, wat leidde tot de conclusie dat de verdachte niet wettig en overtuigend kon worden bewezen dat hij de brand had gesticht.

Uiteindelijk sprak de rechtbank de verdachte vrij van de tenlastelegging, omdat de bewijslast niet was voldaan. Dit vonnis benadrukt het belang van voldoende bewijs in strafzaken en de rol van camerabeelden als bewijsstuk.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/130789-23
Datum uitspraak: 29 november 2023
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1962 te [geboorteplaats] ,
[adres 1] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzittingen van 6 september 2023 (pro forma) en 15 november 2023 (inhoudelijke behandeling).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. E.J. van Drongelen en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsvrouw mr. M.A.J. van Dam naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 24 mei 2023 te Haastrecht, gemeente Krimpenerwaard, althans te Nederland, opzettelijk brand heeft gesticht op/bij (het perceel van) de [adres 2] , door (meermalen) open vuur in aanraking te brengen met brandversnellende middelen en/of papier, althans een brandbaar materiaal, ten gevolge waarvan diverse voertuigen en/of een schuur gedeeltelijk zijn verbrand en/of uitgebrand, terwijl daarvan
- gemeen gevaar voor goederen, te weten diverse voertuigen (tractoren en/of personenauto's), schuren en/of de woning van de [benadeelde] , en/of
- levensgevaar en/of gevaar voor lichamelijk letsel voor een ander te weten één of meer leden van de familie [benadeelde] , te duchten was.

3.De beoordeling van de tenlastelegging

3.1
Feiten en omstandigheden
Op basis van het dossier en hetgeen ter terechtzitting naar voren is gebracht stelt de rechtbank het volgende vast.
Uit onder meer de beschikbare camerabeelden en de verklaring van de verdachte ter terechtzitting blijkt dat hij in de vroege ochtend van 24 mei 2023 (tussen 03:45 en 05:20 uur) op zijn weiland gelegen aan de Provincialeweg Oost tussen de percelen 35 en 37 te Haastrecht geweest is. Dit weiland ligt nabij het terrein van slachtoffer [benadeelde] . Als via de weilanden wordt gelopen, betreft de loopafstand tussen de percelen ongeveer 25 minuten.
Omstreeks 04:16 uur heeft een persoon brand gesticht op het terrein van [benadeelde] . Dit is door de daar aanwezige camera’s vastgelegd. Uit het forensisch onderzoek is gebleken dat de brand bestond uit drie losse brandhaarden verdeeld over het terrein. Vanwege de omvang van de brand heeft deze veel schade aangericht. Er zijn diverse voertuigen (tractoren en personenauto’s) uitgebrand en er is schade ontstaan aan de schuur op het terrein. Ook de woning van de heer [benadeelde] heeft schade opgelopen, terwijl hij met zijn gezin in de woning aanwezig was. Uit het forensisch onderzoek is gebleken dat door de brand gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor personen te duchten was. De brand heeft al met al grote gevolgen gehad en moet voor de heer [benadeelde] en zijn gezin zeer beangstigend zijn geweest.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het tenlastegelegde feit wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard. Hiertoe is – samengevat – aangevoerd dat het niet anders kan dan dat het de verdachte is geweest die de brand heeft gesticht. De verdachte is vóór de brandstichting met zijn auto naar zijn weiland gereden. Hij moet vervolgens via zijn weiland naar het erf van [benadeelde] zijn gelopen. Een van de zonen van de verdachte zegt immers in een tapgesprek op de dag na de brand dat achter op hun weiland bij het hek planten zijn platgetrapt, hetgeen hij hoogst ongebruikelijk vindt. Daarnaast blijkt uit politieonderzoek dat die wandeling precies in de tijdlijn past. De officier van justitie wijst tevens op de camerabeelden van de brandstichting en de verklaringen daarover van drie familieleden van de verdachte. Zij hebben allen verklaard bepaalde gedragingen van de persoon op de camerabeelden te herkennen als gedragingen die kenmerkend voor hem zijn. Na de brand is op camerabeelden van de buren van [benadeelde] te zien dat in het weiland een schim in de richting van het weiland van de verdachte beweegt. Verdachtes terugrit met de auto naar zijn huis past, gelet op de daarvan gemaakte camerabeelden, ook precies in de tijdlijn. De verklaring die de verdachte bij de politie heeft afgelegd over hetgeen hij heeft gedaan op de ochtend van de brand, acht de officier van justitie tenslotte kennelijk leugenachtig.
Ter terechtzitting heeft de officier van justitie een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren geëist.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft namens de verdachte integrale vrijspraak bepleit wegens het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs.
3.4
Vrijspraak
De vraag die de rechtbank dient te beantwoorden is of wettig en overtuigend is bewezen dat het de verdachte is geweest die de brand heeft gesticht. De rechtbank overweegt hiertoe het volgende.
Drie familieleden van de verdachte hebben verklaard bepaalde bewegingen van de persoon op de camerabeelden van de brandstichting te herkennen als bewegingen die kenmerkend voor de verdachte zijn. Meer specifiek worden de wijze van bukken, het vergeetachtige heen en weer lopen en het strekken van de arm voor balans bij het tillen van iets zwaars genoemd. Hoewel de rechtbank deze verklaringen betrouwbaar acht, is zij van oordeel dat deze verklaringen niet in voldoende mate kunnen bijdragen aan het bewijs dat de verdachte degene is die op deze camerabeelden te zien is. Hiervoor zijn de door de familieleden genoemde manieren van bewegen onvoldoende specifiek en onderscheidend. De rechtbank wijst in dit verband in het bijzonder op het feit dat de familieleden van de verdachte andere voor hem kenmerkende manieren van bewegen, zoals zijn waggeltje (zoals dat door hen wordt aangeduid), niet op de camerabeelden hebben herkend. Ook hebben zij alle drie in het algemeen verklaard geen goede inschatting te kunnen maken of de persoon op de beelden de verdachte betreft. Tot slot wijst de rechtbank op de rapportage van het NFI waaruit blijkt dat de kwaliteit van de afbeelding van de persoon zeer laag is en dat door ruis, bewegingsonscherpte en de beperkte resolutie van de camerabeelden, vrijwel geen details van deze persoon zichtbaar zijn.
Ten aanzien van de door de officier van justitie aangehaalde aanloop- en vluchtroute tussen het weiland van de verdachte en het terrein van [benadeelde] , is de rechtbank van oordeel dat er onvoldoende aanknopingspunten zijn waaruit blijkt dat de verdachte die route daadwerkelijk in de ochtend van 24 mei 2023 heeft afgelegd. De rechtbank overweegt hiertoe dat de camerabeelden waarop een schim van vermoedelijk een persoon in het landschap te zien is, onvoldoende duidelijk zijn om vast te kunnen stellen dat dit de verdachte is.
Dat hij dit moet zijn geweest, volgt ook niet uit de platgetrapte planten bij het toegangshek van en naar het weiland van de verdachte, alleen al omdat uit het dossier niet valt af te leiden wanneer dit zou zijn gebeurd. Daarbij is mede van belang dat de zoon van de verdachte de platgetrapte planten pas op 25 mei 2023 rond 14:10 uur, dus bijna anderhalve dag na de brand, voor het eerst heeft gezien en dat onbekend is wanneer de politie in het kader van het onderzoek de route aldaar heeft nagelopen.
Het voorgaande in onderling verband en samenhang bezien (evenals de overige bevindingen uit het opsporingsonderzoek), leidt de rechtbank tot de conclusie dat zij slechts kan vaststellen dat de verdachte in de vroege ochtend van 24 mei 2023 op zijn weiland geweest is en dat hij daarover bij de politie niet naar waarheid heeft verklaard. Uit het dossier en hetgeen ter terechtzitting naar voren is gebracht blijkt onvoldoende wettig en overtuigend bewijs dat het de verdachte is geweest die zich vanaf zijn weiland naar het terrein van [benadeelde] heeft begeven om daar brand te stichten. De verdachte zal daarom worden vrijgesproken van het aan hem tenlastegelegde feit.

4.De beslissing

De rechtbank verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door
mr. R. Wieringa, voorzitter,
mr. W.R. van Hattum, rechter,
mr. M.R. Aaron, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. A.C. Veltink en mr. M.C. Witte-de Vries, griffiers,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 29 november 2023.