ECLI:NL:RBDHA:2023:18338

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 november 2023
Publicatiedatum
28 november 2023
Zaaknummer
NL23.34266, NL23.34267
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van een Hondurese eiser met problemen door bende Barrio 18 en de beoordeling van het inreisverbod

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 28 november 2023, wordt het beroep van een Hondurese eiser behandeld die een asielaanvraag heeft ingediend na problemen met de bende Barrio 18. De eiser, geboren in 1969, heeft verklaard dat hij in Honduras werd afgeperst, bedreigd en mishandeld door deze bende, wat hem noopte om te vluchten. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid de aanvraag terecht als kennelijk ongegrond heeft afgewezen, omdat de eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij terugkeer naar Honduras een reëel risico loopt op vervolging of een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM. De rechtbank stelt vast dat de bende niet specifiek naar de eiser op zoek is en dat er een vestigingsalternatief voor hem beschikbaar is in Honduras.

De rechtbank vernietigt echter het inreisverbod dat aan de eiser was opgelegd, omdat dit in strijd was met de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris dit inreisverbod op onrechtmatige wijze heeft opgelegd, aangezien de eiser zich niet heeft kunnen uitlaten over dit verbod in zijn zienswijze. De rechtbank laat het bestreden besluit voor het overige in stand, wat betekent dat de afwijzing van de asielaanvraag en de overige besluiten van de staatssecretaris blijven bestaan. De rechtbank veroordeelt de staatssecretaris in de proceskosten van de eiser tot een bedrag van € 1.674,-. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt afgewezen, nu de uitspraak op het beroep voldoende is.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummers: NL23.34266 (beroep) en NL23.34267 (voorlopige voorziening).

uitspraak van de enkelvoudige kamer/voorzieningenrechter in de zaken tussen

[eiser], eiser

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. M.E. Muller),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. T. Stelpstra).

Inleiding

1. In deze uitspraak oordeelt de rechtbank over het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag. Ook wordt uitspraak gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening dat eiser heeft ingediend.
1.1
Eiser heeft op 6 maart 2023 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend.
1.2
Verweerder heeft met het bestreden besluit van 25 oktober 2023 deze aanvraag in de algemene asielprocedure afgewezen als kennelijk ongegrond [1] .
1.3
Het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening zijn op 16 november 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, bijgestaan door mr. [naam 1] als waarnemer van zijn gemachtigde, de tolk R.A. Caicedo La Rrea en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiser is geboren op [geboortedag] 1969 en heeft de Hondurese nationaliteit. Eiser heeft aan zijn asielrelaas ten grondslag gelegd dat hij in Honduras door de bende Barrio 18 werd afgeperst, bedreigd en mishandeld en dat deze bende eiser gedwongen heeft om oorlogsbelasting te betalen. Toen eiser deze geldbedragen niet meer kon betalen, vreesde hij om vermoord te worden door deze bendeleden en is hij uit Honduras gevlucht.
3. Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
identiteit, nationaliteit en herkomst;
problemen met bendes;
Beide elementen zijn door verweerder geloofwaardig geacht. Verweerder heeft echter niet aannemelijk geacht dat eiser bij terugkeer naar Honduras door deze problemen met bendes gegronde vrees voor vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag heeft te koesteren of een reëel risico op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM [2] loopt. Verweerder heeft deze aanvraag kennelijk ongegrond [3] verklaard, omdat eiser zijn asielaanvraag pas na het verlopen van zijn inreisvisum heeft ingediend en daarmee zijn verblijf in Nederland onrechtmatig heeft verlengd en zich aan het vreemdelingentoezicht heeft onttrokken.
Wat vindt eiser in beroep?
4. Eiser voert aan dat hij wel degelijk persoonlijk gevaar loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM bij terugkeer naar Honduras. Dat hij persoonlijk gezocht wordt door bende Barrio 18 volgt uit het door verweerder geloofwaardig geachte feitenrelaas dat eiser veelvuldig is aangehouden, mishandeld en bedreigd door deze bende. Uit landeninformatie [4] van verweerder blijkt daarnaast dat de overheid in Honduras eiser geen bescherming kan bieden en dat eiser zich daarom ook niet veilig kan vestigen op het eiland [streek]. Ook heeft verweerder ten onrechte het traumatabeleid niet van toepassing verklaard. In het MediFirst rapport wordt vermeld dat eiser moeilijke gebeurtenissen heeft meegemaakt. Ter onderbouwing is e-mailcorrespondentie van de zus van eiser overgelegd waaruit blijkt dat eiser lijdt aan psychoses en daarom door een psycholoog is doorverwezen naar een psychiater. Ook is een getuigenis van pastoor [naam 2] opgenomen in deze e-mail. Verder heeft verweerder de aanvraag ten onrechte kennelijk ongegrond verklaard, nu het eiser vanwege zijn medische problematiek niet te verwijten is dat hij pas na het aflopen van zijn visum een asielaanvraag heeft ingediend. Nu er tot slot geen inreisverbod in het voornemen was opgenomen, mocht verweerder deze niet aan eiser bij het bestreden besluit opleggen met de onderbouwing dat eiser zich in de zienswijze niet over dit inreisverbod heeft uitgelaten. Deze handelswijze is in strijd met artikel 3:2 en artikel 4:8 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Problemen met bendes in Honduras
5. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich op goede gronden op het standpunt gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij terugkeer naar Honduras gegronde vrees heeft voor schending van het Vluchtelingenverdrag of een reëel risico op een behandeling in strijd met artikel van het 3 EVRM loopt. Uit de verklaringen van eiser tijdens het gehoor en de overgelegde stukken valt niet af te leiden dat eiser een persoonlijk gevaar loopt bij terugkeer naar Honduras. Niet gebleken is namelijk dat eiser door deze bende persoonlijk wordt gezocht of anderszins in de negatieve belangstelling van deze bende staat. Dat eiser stelt onderworpen te zijn geweest aan mishandelingen en bedreigingen door Barrio 18 vanwege het niet betalen van de oorlogsbelasting, maakt nog niet dat eiser daarmee heeft aangetoond dat hij bij terugkeer op individuele gronden te vrezen heeft voor vervolging of ernstige schade vanwege deze problemen met bendes. Verweerder heeft daartoe op goede gronden overwogen dat het betalen van oorlogsbelasting helaas een algemeen bekend begrip is in Honduras en dat uit de verklaring van eiser blijkt dat de gevolgen voor iedereen hetzelfde zijn bij het niet betalen van oorlogsbelasting. [5]
6. Dat eiser in zijn woonplaats geen bescherming van de autoriteiten kan inroepen leidt evenmin tot de conclusie dat eiser gegronde vrees heeft voor schending van het Vluchtelingenverdrag of een reëel risico op een behandeling in strijd met artikel van het 3 EVRM loopt. Verweerder heeft op goede gronden overwogen dat sprake is een vestigingsalternatief voor eiser. Verweerder mocht daarbij betekenis toekennen aan eisers eigen verklaring tijdens het gehoor dat hij zich vanwege zijn verhuizing naar het eiland [streek] voor een periode van 11 maanden heeft kunnen onttrekken aan het bendegeweld. Ook blijkt uit de door verweerder overgelegde informatie niet dat de bende Barrio 18 op [streek] actief is. Nu eiser geen andere informatie heeft overgelegd waar zulks wel uit blijkt, heeft verweerder niet ten onrechte aan eiser mogen tegenwerpen dat voor hem een vestigingsalternatief in Honduras beschikbaar is. Nu bovendien niet gebleken is dat het op het eiland [streek] in algemene zin onmogelijk of bij voorbaat zinloos is om de bescherming van de Hondurese autoriteiten in te roepen, heeft verweerder op goede gronden geconcludeerd dat de geloofwaardig geachte problemen met bendes in Honduras geen gegronde vrees voor vervolging of een reëel risico op ernstige schade voor eiser opleveren bij terugkeer.
Traumatabeleid
7. De rechtbank is van oordeel dat in beroep onvoldoende is gebleken dat eiser vanwege traumatische klachten als gevolg van eerdere wandaden door bende Barrio 18 in de situatie verkeerd dat hij niet kan terugkeren naar Honduras. Uit het overgelegde advies van MediFirst en de vertaalde brief van pastoor [naam 2] volgt weliswaar dat eiser moeilijke gebeurtenissen heeft meegemaakt in Honduras, maar deze documenten vormen – net als de mail van zijn zus – geen medisch bewijs voor de door eiser gestelde traumatische klachten. Het is aan eiser om zijn traumatische klachten met medische bewijsstukken te onderbouwen en vervolgens aan te tonen dat deze klachten het gevolg zijn van de wandaden van de bende Barrio 18. Slechts dan komt eiser in aanmerking voor eventuele toepassing van het traumatabeleid. [6] Nu eiser zijn psychologische problematiek onvoldoende met stukken heeft onderbouwd, komt verweerder niet toe aan de verdere beoordeling van toepassing van de voorwaarden van het traumatabeleid. De beroepsgronden slagen niet.
Kennelijk ongegrond
8. De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder de aanvraag van eiser op goede gronden kennelijk ongegrond heeft verklaard. Vaststaat dat eiser pas na het verlopen van zijn inreisvisum een asielaanvraag heeft gedaan in Nederland. De redenen waarom eiser deze asielaanvraag niet voor het verlopen van zijn inreisvisum heeft ingediend zijn niet met stukken of argumenten onderbouwd. Van eiser mag verwacht worden dat hij zich na inreis in Nederland zo spoedig mogelijk bij de autoriteiten meldt met zijn verzoek om internationale bescherming en zich in ieder geval opgeeft voor de aanmeldprocedure. Nu niet van gegronde redenen gebleken is waarom eiser zich pas na het verlopen van zijn visum met zijn asielaanvraag heeft gemeld, heeft hij daarmee zijn verblijf in Nederland onrechtmatig verlengd en zich onttrokken aan het vreemdelingentoezicht. Gelet op het voorgaande heeft verweerder deze aanvraag terecht en op grond van de wet [7] als kennelijk ongegrond afgedaan.
Inreisverbod
9. Ten aanzien van het inreisverbod oordeelt de rechtbank als volgt. Op de zitting heeft de gemachtigde van verweerder aangegeven dat hij de beroepsgrond ten aanzien van het inreisverbod kan volgen en dat verweerder daarom bereid is om het onderdeel ‘inreisverbod’ van het bestreden besluit in te trekken. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder hiermee erkent dat het inreisverbod op onrechtmatige wijze, althans in strijd met artikel 3:2 en 4:8 van de Awb, tot stand is gekomen. De rechtbank deelt dit standpunt van verweerder en oordeelt dat de beroepsgrond tegen het inreisverbod slaagt. Het beroep is om deze reden gegrond en het bestreden besluit komt, voor zover het ziet op het inreisverbod, voor vernietiging in aanmerking.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is gegrond. Gelet op een finale geschilbeslechting zal de rechtbank het bestreden besluit vernietigen voor zover het ziet op het inreisverbod, wegens strijd met artikel 3:2 en 4:8 van de Awb. Omdat de overige beroepsgronden niet slagen, laat de rechtbank het bestreden besluit voor het overige in stand.
11. Het voorgaande betekent dat verweerder de asielaanvraag terecht als kennelijk ongegrond heeft afgewezen. Ook het terugkeerbesluit, de afwijzing van de verblijfsvergunning regulier en de afwijzing van het uitstel van vertrek om medische reden blijven in stand. Enkel het inreisverbod zal worden vernietigd. Verweerder hoeft niet opnieuw op de aanvraag van eiser te beslissen naar aanleiding van deze uitspraak.
12. Gelet op voorgaande ziet de rechtbank in dit geval aanleiding om verweerder in de proceskosten te veroordelen. Op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht 2023 worden deze proceskosten voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 1.674,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 837, wegingsfactor 1). Verweerder dient dit bedrag aan de gemachtigde van eiser te betalen.
13. Nu met deze uitspraak op het beroep wordt beslist, bestaat er geen aanleiding meer voor het treffen van een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening daarom af.

Beslissing

De rechtbank
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit, enkel voor zover het ziet op het inreisverbod;
- laat het bestreden besluit voor het overige in stand;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van €1.674,-.
De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. D.C. Laagland, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. M.J.J. Roks, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met de uitspraak op het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening is geen hoger beroep mogelijk.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder h van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
2.Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden.
3.Op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder h van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
4.Verwezen is naar IB 2021/12.
5.Verslag nader gehoor, p. 11.
6.Zie paragraaf C2/3.3 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc).
7.Zie artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder h van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).