ECLI:NL:RBDHA:2023:18319

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 december 2023
Publicatiedatum
28 november 2023
Zaaknummer
22/1913
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van bijzondere bijstand voor huur en woninginrichting door het college van burgemeester en wethouders van Den Haag

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 7 december 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van Den Haag over de afwijzing van bijzondere bijstand. Eiser had op 16 augustus 2021 aanvragen ingediend voor bijzondere bijstand voor de kosten van de eerste maand huur en de kosten van woninginrichting, welke aanvragen door het college zijn afgewezen. Het college stelde dat eiser deze kosten uit eigen inkomen of vermogen moest betalen en verklaarde het bezwaar van eiser tegen deze afwijzingen ongegrond in een besluit van 14 februari 2022.

Eiser heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, waarbij hij stelde dat hij door bijzondere omstandigheden niet in staat was om de kosten te reserveren. De rechtbank heeft de zaak op 23 november 2023 behandeld, waarbij zowel eiser als zijn gemachtigde, alsook de gemachtigde van het college aanwezig waren. De rechtbank overwoog dat de kosten van de eerste maand huur en de kosten van woninginrichting behoren tot de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan, waarvoor de bijstandsnorm zou moeten volstaan. De rechtbank concludeerde dat eiser niet had aangetoond dat hij door bijzondere omstandigheden niet in staat was om deze kosten te betalen.

De rechtbank oordeelde dat het college terecht had besloten om de aanvragen om bijzondere bijstand af te wijzen, omdat eiser in staat was om de huur te betalen en niet had aangetoond dat hij niet kon reserveren voor de kosten van woninginrichting. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, wat betekent dat eiser geen recht heeft op terugbetaling van griffierecht of vergoeding van proceskosten. De uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/1913

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 december 2023 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. G.D. Haytink),
en
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag(het college), verweerder
(gemachtigde: R.K. Singh).

Procesverloop

In het besluit van 16 augustus 2021 heeft het college eisers aanvraag om bijzondere bijstand voor de kosten van de eerste maand huur afgewezen.
In het besluit van 16 augustus 2021 heeft het college eisers aanvraag om bijzondere bijstand voor de kosten van woninginrichting afgewezen.
In het besluit van 14 februari 2022 (het bestreden besluit) heeft het college eisers bezwaar tegen beide besluiten van 16 augustus 2021 ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 23 november 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en zijn gemachtigde, en de gemachtigde van het college.

Beoordeling door de rechtbank

1. Eiser en zijn partner hebben hun relatie in januari 2021 verbroken, waarna eiser de gezamenlijke woning heeft verlaten en een gemeubileerde kamer heeft gehuurd aan de [adres 1] in [plaats] . De huur van die kamer bedroeg € 700,- per maand. Op 8 juni 2021 heeft eiser de beschikking gekregen over zijn huidige woning aan het adres [adres 2] te [plaats] . De huur van die woning bedroeg op dat moment € 564,45 per maand. Per 3 februari 2021 ontvangt eiser een bijstandsuitkering.
2. In de besluiten van 16 augustus 2021 heeft het college de door eiser op 10 juni 2021 ingediende aanvragen om bijzondere bijstand voor de kosten van de eerste maand huur en de kosten van woninginrichting afgewezen, omdat eiser deze kosten uit zijn eigen inkomen of vermogen moet betalen.
3. In het bestreden besluit heeft het college eisers bezwaren tegen deze besluiten ongegrond verklaard. Het college heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat de aanvragen om bijzondere bijstand terecht zijn afgewezen, omdat de kosten waarvoor eiser bijzondere bijstand heeft aangevraagd, behoren tot de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan en niet voortvloeien uit bijzondere omstandigheden. Het college gaat ervan uit dat eiser vanuit de bijstand heeft kunnen reserveren voor uitgaven in verband met woninginrichting. Verder heeft eiser in de periode van zijn verhuizing zijn ex-partner financieel gesteund met het betalen van haar vaste lasten. Eisers keuze om deze reserveringscapaciteit voor een ander doel te gebruiken, komt voor zijn eigen rekening. Ook heeft eiser gezamenlijke spullen achtergelaten in de gezamenlijke woning. Dat kan hij niet op de bijstand afwentelen. Dat eiser is verhuisd vanwege een te hoge huurprijs is begrijpelijk maar niet noodzakelijk. In wat eiser verder in bezwaar heeft aangevoerd ziet het college geen aanleiding om af te wijken van het beleid.
4.1
De rechtbank overweegt dat kosten van eerste maand huur en van woninginrichting behoren tot de algemeen noodzakelijke bestaanskosten waarin de algemene bijstandsnorm voorziet. Uitgangspunt is dat een inkomen op bijstandsniveau en de aanwezige draagkracht voldoende zouden moeten zijn om te voorzien in alle, periodiek en incidenteel voorkomende algemeen noodzakelijke bestaanskosten, dat wil zeggen de bestaanskosten die kunnen worden gerekend tot het op minimumniveau algemeen gangbare bestedingspatroon. Daarom kan op grond van artikel 35, eerste lid, van de Pw alleen recht op bijzondere bijstand bestaan voor zover de betrokkene door bijzondere omstandigheden wordt geconfronteerd met kosten waarin de algemene bijstandsnorm niet voorziet of met kosten waarin de norm wel voorziet maar die hij door bijzondere omstandigheden niet uit de norm kan betalen. Dit uitgangspunt is ook neergelegd in artikel 14, tweede lid, van de Beleidsregels minimavoorzieningen en bijzondere bijstand gemeente Den Haag 2015 (de Beleidsregels). Alleen in bijzondere gevallen kan bijstand worden verleend voor algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan, namelijk indien door bijzondere omstandigheden reservering achteraf en vooraf niet mogelijk is.
4.2
De vraag is dan of in het geval van eiser sprake is van bijzondere omstandigheden waardoor moet worden aangenomen dat hij deze kosten niet uit de bijstandsnorm heeft kunnen betalen.
4.3
Ten aanzien van de betaling van de eerste maand huur overweegt de rechtbank dat eiser die huur, die overigens € 135,55 minder bedroeg dan de huur die hij voor zijn kamer aan de Mient moest betalen, nog in diezelfde maand heeft betaald. Er is dan ook niet voldaan aan de in artikel 35 van de Pw gestelde voorwaarde dat de kosten (door bijzondere omstandigheden) niet uit de norm kunnen worden betaald. Het college heeft de aanvraag om bijzondere bijstand in de kosten van eerste maand huur reeds hierom terecht afgewezen.
4.4
Wat betreft de kosten van woninginrichting overweegt de rechtbank het volgende. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting blijkt dat eiser arbeid in loondienst heeft verricht, dat hij daarna een uitkering op grond van de Ziektewet en op grond van de Werkloosheid heeft ontvangen, en dat hij sinds 3 februari 2021 bijstand ontvangt. Gelet daarop wordt het college gevolgd in de veronderstelling dat eiser heeft kunnen reserveren voor de kosten van woninginrichting. Eiser heeft aangevoerd dat hij als gevolg van de scheiding niet heeft kunnen reserveren voor deze kosten, omdat hij heeft bijgedragen aan de woonlasten en overige lasten van zijn ex-partner en hij bijdroeg in de kosten van zijn minderjarige kinderen. Hij heeft echter niet inzichtelijk gemaakt in welke kosten hij heeft bijgedragen, welke bedragen over welke periode het betrof en dat het noodzakelijk was om die kosten te voldoen. Ook heeft hij niet onderbouwd dat hij als gevolg daarvan niet heeft kunnen reserveren voor de kosten van woninginrichting. Het college heeft dan ook terecht besloten dat geen sprake is van bijzondere omstandigheden waardoor de kosten van woninginrichting niet uit de norm konden worden voldaan.
4.5
Het betoog van eiser dat het college tijdens de bezwaarfase ten onrechte heeft gesteld dat eiser voor het voldoen van de kosten maar een lening moest nemen bij de Gemeentelijke Kredietbank (GKB), treft geen doel. Het college heeft hierover in het bestreden besluit geen standpunt ingenomen. Het besluit van het college om geen bijzondere bijstand te verstrekken is dus niet (mede) op dat standpunt gebaseerd. Daarom kan in het midden blijven of het klopt dat de GKB hem geen lening wilde verstrekken, omdat hij dan onvoldoende geld zou overhouden om de lening terug te betalen en hij al één of meerdere leningen heeft.
4.6
Gelet op het bovenstaande slaagt eisers grond dat het bestreden besluit in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel en motiveringsbeginsel genomen is niet.
4.7
De rechtbank komt tot de conclusie dat het college terecht de aanvraag om bijzondere bijstand in de kosten van eerste maand huur en woninginrichting heeft afgewezen.
4.8
Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.J. Waterbolk, rechter, in aanwezigheid van
mr.I. Geerink-van Loon, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
7 december 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.