ECLI:NL:RBDHA:2023:18304

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 november 2023
Publicatiedatum
28 november 2023
Zaaknummer
NL23.33452
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van vreemdeling in het kader van de Vreemdelingenwet 2000 en de rechtmatigheid van de maatregel

Op 20 oktober 2023 heeft de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid eiser in vreemdelingenbewaring gesteld op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser, een Kameroense nationaliteit, heeft hiertegen beroep ingesteld, dat ook als verzoek om schadevergoeding wordt aangemerkt. De rechtbank heeft de zaak op 30 oktober 2023 behandeld, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk. De rechtbank beoordeelt of de bewaring rechtmatig was. Eiser voert aan dat hij niet correct is geïnformeerd over de redenen van zijn bewaring en de procedures om deze aan te vechten, zoals vereist door artikel 5.3, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000. De rechtbank constateert dat eiser weliswaar niet schriftelijk is geïnformeerd, maar dat hij op andere manieren op de hoogte is gesteld van zijn rechten en dat hij gebruik heeft gemaakt van deze rechten. De rechtbank oordeelt dat het gebrek in informatie niet leidt tot onrechtmatigheid van de bewaring, gezien de belangen die met de bewaring zijn gediend. De rechtbank wijst het beroep van eiser af en veroordeelt de Staatssecretaris in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.674,-. De rechtbank concludeert dat de maatregel van bewaring gerechtvaardigd is, gezien het risico dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en zijn eerdere pogingen om te vertrekken zonder medewerking aan de overdracht naar Frankrijk.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL23.33452
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. S. Akkas), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. F. van de Kamp).

Inleiding

Op 20 oktober 2023 heeft verweerder (de staatssecretaris) eiser in vreemdelingenbewaring (bewaring) gesteld, op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
Eiser is het hier niet mee eens en heeft beroep ingesteld. Het beroep wordt ook aangemerkt als een verzoek om schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 30 oktober 2023 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen I.D.O. Onwuegbuchu. De staatssecretaris heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank of de bewaring van eiser rechtmatig was.

Overwegingen

1. Eiser heeft de Kameroense nationaliteit en is geboren op [geboortedatum] 1996.
De uitreiking van de maatregel van bewaring
2. Eiser voert aan dat de uitreiking van de maatregel van bewaring in strijd met artikel 5.3, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) heeft plaatsgevonden. De staatssecretaris heeft hem bij de uitreiking van de maatregel van bewaring niet schriftelijk, in een taal die hij verstaat, op de hoogte gebracht van de redenen van bewaring en van de in het nationale recht vastgestelde procedures om het bevel tot bewaring aan te vechten, alsook van de mogelijkheid om gratis rechtsbijstand en vertegenwoordiging aan te vragen.
3. De rechtbank stelt vast dat uit het dossier inderdaad niet blijkt dat eiser bij de uitreiking van de maatregel van bewaring schriftelijk is geïnformeerd over de aspecten die
genoemd zijn in artikel 5.3, eerste lid, van het Vb. Dit levert weliswaar een schending op, maar deze schending leidt er niet direct toe dat de maatregel van bewaring onrechtmatig is. Wel leidt de schending tot een belangenafweging.
4. De rechtbank overweegt dat het gaat om een relatief gering gebrek. In het gehoor voorafgaand aan de bewaring is aan eiser – met behulp van een tolk in de Pidgin Engelse taal – meegedeeld op welke gronden de maatregel van bewaring berust. Ook is hem meegedeeld dat hij recht heeft op gratis rechtsbijstand en vertegenwoordiging. Eiser was dus op de hoogte van zijn rechten en heeft die ook uitgeoefend. Aan eiser was op initiatief van de staatssecretaris al voor het gehoor een advocaat toegewezen. Deze heeft er vervolgens voor gekozen niet bij het gehoor aanwezig te zijn. Met de toewijzing van een advocaat aan eiser en de acceptatie door de gemachtigde van die toewijzing is voorzien in de professionele rechtsbijstand waar eiser recht op heeft. De gemachtigde heeft vervolgens op dezelfde dag het beroep ingesteld. Hoewel dus niet is gebleken dat de informatie die genoemd wordt in artikel 5.3, eerste lid, van het Vb tijdens of vlak na de uitreiking van de maatregel van bewaring schriftelijk volledig aan eiser kenbaar is gemaakt, staat vast dat eiser gebruik heeft gemaakt van de hem toekomende procedurele rechten. Verder is van belang dat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht op vreemdelingen zal onttrekken (zie hierna onder 6). De rechtbank is daarom van oordeel dat het eerder genoemde gebrek niet maakt dat de bewaring onrechtmatig is, omdat de ernst van het gebrek niet opweegt tegen de belangen die met de bewaring zijn gediend. Eiser heeft geen andere feiten en omstandigheden naar voren gebracht op grond waarvan zou moeten worden geoordeeld dat hij door het geconstateerde gebrek in zijn belangen is geschaad. De beroepsgrond slaagt daarom niet. Wel ziet de rechtbank hierin aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
De gronden van de maatregel van bewaring
5. In de maatregel van bewaring heeft de staatssecretaris overwogen dat de maatregel nodig is, omdat een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht aan Frankrijk als bedoeld in de Dublinverordening. Verder is er een significant risico dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. De staatssecretaris moest dit motiveren aan de hand van de gronden in artikel 5.1b, derde en vierde lid, van het Vb. De staatssecretaris heeft als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3k. een overdrachtsbesluit heeft ontvangen en geen medewerking verleent aan de overdracht aan de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielverzoek;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
6. De rechtbank stelt vast dat eiser de zware grond onder 3a betwist. De rechtbank is van oordeel dat de niet betwiste gronden onder 3b en 3i feitelijk juist en voldoende gemotiveerd zijn. Eiser heeft geen mededeling gedaan van zijn illegale verblijf in Nederland en is twee keer met onbekende bestemming vertrokken. Verder heeft eiser op 12 september 2023 een overdrachtsbesluit ontvangen en heeft hij aangegeven dat hij niet naar Frankrijk wil terugkeren. Hierbij is ook relevant dat eiser op 14 september 2023 uit de opvang is vertrokken en zich dus niet beschikbaar hield voor zijn overdracht aan Frankrijk. De zware gronden onder 3b en 3k zijn voldoende om aan te nemen dat er een risico bestaat dat eiser
zich (opnieuw) aan het toezicht op vreemdelingen zal onttrekken. Deze gronden kunnen de maatregel van bewaring daarom al dragen. De beroepsgrond slaagt niet.
Het lichter middel
7. Eiser voert aan dat de staatssecretaris had moeten volstaan met een lichter middel dan de maatregel van bewaring. Uit het vertrekgesprek blijkt namelijk dat hij graag terug wil naar Frankrijk.
8. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris voldoende heeft gemotiveerd dat niet kan worden volstaan met een lichter middel. Uit de gronden van de maatregel van bewaring en de motivering daarvan volgt dat er een significant risico is dat eiser zich aan het toezicht op vreemdelingen zal onttrekken. Daar komt bij dat eiser twee keer met onbekende bestemming is vertrokken, waardoor DT&V geen vertrekgesprekken met hem kon voeren. Ook heeft eiser eerder verklaard dat hij niet naar Frankrijk wil. Hij heeft dit op zitting opnieuw bevestigd. Daarbij komt dat eiser geen vaste woon- of verblijfplaats heeft en dat hij geen geld heeft. Gelet op het voorgaande biedt een meldplicht onvoldoende garantie dat eiser naar Frankrijk zal vertrekken. De beroepsgrond slaagt niet.
Ambtshalve toetsing
9. De rechtbank moet ook ambtshalve toetsen of de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was. Op grond van de stukken en wat op de zitting is besproken, is de rechtbank van oordeel dat dit niet het geval is.
Conclusie
10. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
11. De rechtbank veroordeelt de staatssecretaris in de door eiser gemaakte proceskosten, gelet op het geconstateerde gebrek wat betreft artikel 5.3, eerste lid, van het Vb zoals hiervoor vermeld onder 4. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.674,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 1). Omdat aan eiser een toevoeging is verleend, moet de staatssecretaris de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af;
  • veroordeelt de staatssecretaris in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.674,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.G. Nicholson, rechter, in aanwezigheid van mr. S.J. Valk, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
06 november 2023

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.