ECLI:NL:RBDHA:2023:18272

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 november 2023
Publicatiedatum
28 november 2023
Zaaknummer
NL23.24613
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Buitenbehandelingstelling asielaanvraag van derdelanders Oekraïne

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 november 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, die de Azerbeidzjaanse nationaliteit heeft en tijdelijke bescherming genoot op basis van de Richtlijn tijdelijke bescherming Oekraïne, en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De staatssecretaris had de asielaanvraag van de eiser buiten behandeling gesteld, omdat de eiser niet had gereageerd op verzoeken om aanvullende informatie. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 8 november 2023, waarbij de eiser en zijn gemachtigde niet verschenen.

De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris ten onrechte de asielaanvraag buiten behandeling had gesteld. De rechtbank constateerde dat de verzoeken om informatie die aan de eiser waren gedaan, niet betrekking hadden op de elementen ter staving van de asielaanvraag, zoals vereist door de wet. De rechtbank merkte op dat de staatssecretaris een onderscheid had gemaakt tussen asielaanvragen van derdelanders uit Oekraïne en andere aanvragen, maar dat dit onderscheid niet voldoende was gemotiveerd. Bovendien was de asielaanvraag van de eiser niet tijdig behandeld in overeenstemming met de Richtlijn tijdelijke bescherming.

De rechtbank heeft het beroep van de eiser gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en de staatssecretaris opgedragen om opnieuw op de asielaanvraag te beslissen, met inachtneming van de uitspraak. Tevens is de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van de eiser, die zijn vastgesteld op € 1.674. Deze uitspraak is openbaar gemaakt en kan worden aangevochten in hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.24613

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser], eiser

V-nummer: [V-nr.]
(gemachtigde: mr. R.C. van den Berg),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

(gemachtigde: mr. S.J.R.R. Brock).

Procesverloop

Bij besluit van 21 augustus 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser buiten behandeling gesteld.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 8 november 2023 op zitting behandeld. Hieraan heeft de gemachtigde van verweerder deelgenomen. Eiser en zijn gemachtigde zijn, met voorafgaand bericht, niet verschenen.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] en de Azerbeidzjaanse nationaliteit te hebben. Op 22 juli 2022 heeft hij een asielaanvraag ingediend in Nederland. Aan eiser is tijdelijke bescherming verleend op grond van de Richtlijn tijdelijke bescherming, [1] omdat hij als derdelander in Oekraïne verbleef met een tijdelijke verblijfsvergunning. Bij besluit van 25 augustus 2023 heeft verweerder meegedeeld dat eisers recht op deze tijdelijke bescherming per 4 september 2023 eindigt.
2. Op 27 mei 2023 heeft verweerder aan eiser een brief verstuurd met het verzoek om verweerder zo snel mogelijk te laten weten of hij zijn asielaanvraag wil doorzetten. Ook heeft verweerder aan eiser verzocht in dat geval een vragenformulier getiteld ‘Questionnaire asylum application’ in te vullen. Eiser heeft op deze brief niet gereageerd. Verweerder heeft op 12 juli 2023 een voornemen verzonden waarin aan eiser is verzocht om binnen twee weken alsnog te laten weten of hij de asielprocedure wenst te doorlopen en om het vragenformulier in te vullen. Verweerder heeft daarbij vermeld dat de informatie waar verweerder om verzoekt van wezenlijk belang is voor de behandeling van de asielaanvraag en dat de aanvraag buiten behandeling zal worden gesteld als eiser niet reageert. In een brief van 26 juli 2023 heeft eiser aan verweerder meegedeeld dat hij nog in beraad is over zijn asielaanvraag. Omdat verweerder daarna niets meer van eiser heeft vernomen, heeft verweerder de asielaanvraag bij het bestreden besluit buiten behandeling gesteld op grond van artikel 30c, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw. [2]
3. Eiser voert daartegen aan dat zijn asielaanvraag ten onrechte buiten behandeling is gesteld, omdat in zijn geval geen sprake is van een van de situaties zoals genoemd in artikel 30c, eerste lid, van de Vw. Eisers asielaanvraag kan niet buiten behandeling worden gesteld zolang hij nog bescherming geniet op grond van de Richtlijn tijdelijke bescherming. Eiser heeft daarnaast inmiddels kenbaar gemaakt dat hij wel degelijk prijs stelt op de behandeling van zijn asielaanvraag.
De rechtbank oordeelt als volgt.
Juridisch kader
4. Op grond van artikel 30c, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw kan een asielaanvraag buiten behandeling worden gesteld in de zin van artikel 28 van de Procedurerichtlijn, indien de vreemdeling heeft nagelaten te antwoorden op verzoeken om informatie te verstrekken die van wezenlijk belang is voor zijn aanvraag.
5. Op grond van artikel 3.45b, eerste lid, van het VV [3] kan de asielaanvraag buiten behandeling worden gesteld op grond van artikel 30c, eerste lid, onder a, van de Vw, indien de vreemdeling twee keer heeft nagelaten te antwoorden op verzoeken om informatie te verstrekken over de elementen ter staving van zijn aanvraag, bedoeld in artikel 31, tweede en derde lid, van de Vw.
6. Volgens het beleid van verweerder in paragraaf C2/8 van de Vc [4] kan een aanvraag op alle momenten na de indiening daarvan buiten behandeling worden gesteld indien de vreemdeling heeft nagelaten te antwoorden op verzoeken om informatie te verstrekken over de elementen ter staving van zijn aanvraag, bedoeld in artikel 31, tweede en derde lid, van de Vw.
Beoordeling
7. De rechtbank constateert allereerst dat verweerder kennelijk een onderscheid heeft aangebracht tussen asielaanvragen die zijn ingediend door derdelanders uit Oekraïne aan wie tijdelijke bescherming is verleend op grond van de Richtlijn tijdelijke bescherming en overige asielaanvragen. Anders dan bij de overige asielaanvragen, wordt aan de derdelanders uit Oekraïne gevraagd of zij hun asielaanvraag willen doorzetten en om, bij een bevestigend antwoord op die vraag, een ingevuld vragenformulier aan verweerder toe te zenden. Daarmee heeft verweerder een extra stap aan de asielprocedure toegevoegd voor deze categorie asielaanvragers, waarbij geldt dat het niet (tijdig) verstrekken van de verzochte informatie ertoe leidt dat verweerder de asielaanvraag op grond van artikel 30c, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw buiten behandeling stelt.
8. Dit roept de vraag op waarop dit onderscheid is gebaseerd en, meer in het bijzonder, of het onderscheid ook gerechtvaardigd is. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat onder een aanvraag wordt verstaan, een verzoek van een belanghebbende om een besluit te nemen. [5] Reeds daarom valt niet in te zien waarom een asielzoeker die, zoals eiser, al een aanvraag heeft ingediend, eerst opnieuw (schriftelijk) zou moeten bevestigen dat hij daar een beslissing op verlangt, alvorens een beoordeling van zijn gestelde materiële aanspraken door verweerder te kunnen verkrijgen. Desgevraagd heeft verweerder ter zitting opgemerkt dat het bij derdelanders uit Oekraïne gaat om een speciale groep mensen die allemaal asiel hebben aangevraagd terwijl dat wellicht niet nodig was, en dat om die reden voor deze werkwijze is gekozen. De rechtbank is ermee bekend dat als gevolg van de wijze waarop Nederland de Richtlijn tijdelijke bescherming heeft geïmplementeerd, derdelanders uit Oekraïne een asielaanvraag hebben moeten indienen om voor tijdelijke bescherming in aanmerking te komen. Dat verweerder bij deze groep asielzoekers nagaat of zij daadwerkelijk de asielprocedure willen doorlopen, is daarom tot op zekere hoogte begrijpelijk. Dat rechtvaardigt echter nog niet dat verweerder, in het geval tijdige bevestiging uitblijft, concludeert dat de aanvraag om die reden buiten behandeling moet worden gesteld. Dit betekent dat een deugdelijke motivering voor het door verweerder aangebrachte onderscheid ontbreekt. Het bestreden besluit kan reeds hierom niet in stand blijven.
9. De rechtbank is bovendien met eiser van oordeel dat geen sprake is van een situatie waarbij eiser heeft nagelaten te antwoorden op verzoeken om informatie te verstrekken die van wezenlijk belang is voor zijn aanvraag. Zoals blijkt uit artikel 3.45b, eerste lid, van het VV en paragraaf C2/8 van de Vc, moet het hierbij immers gaan om informatie over de elementen ter staving van de aanvraag. Zowel de vraag of eiser de asielprocedure wil doorlopen, als de verdere vragen op het vragenformulier betreffen echter geen verzoeken om informatie over elementen ter staving van de aanvraag. Zo wordt er in het vragenformulier onder meer gevraagd of eiser al een advocaat heeft en of er tijdens het gehoor rekening moet worden gehouden met medische omstandigheden. Opgemerkt wordt dat in het vragenformulier weliswaar ook wordt gevraagd naar de reden van de asielaanvraag, maar dat daarbij is vermeld dat die vraag niet beantwoord hoeft te worden. Nu de gevraagde informatie geen informatie zoals bedoeld in artikel 3.45b, eerste lid, van het VV en paragraaf C2/8 van de Vc betreft, is geen sprake van een situatie als bedoeld in artikel 30c, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw. Het besluit om de aanvraag van eiser op deze wettelijke grondslag buiten behandeling te stellen, is daarom gebrekkig gemotiveerd.
10. Tot slot overweegt de rechtbank dat uit WI 2022/17 (Richtlijn tijdelijke bescherming Oekraïne en asielprocedure) blijkt dat verweerder na indiening van een asielaanvraag door iemand die onder de doelgroep van de Richtlijn tijdelijke bescherming valt, de verdere behandeling van deze aanvraag voor de duur van de tijdelijke bescherming aanhoudt en dus geen verdere handelingen verricht. In eisers geval heeft verweerder echter al voorafgaand aan de beëindiging van het recht op tijdelijke bescherming de asielaanvraag van eiser buiten behandeling gesteld. Nu verweerder niet heeft gemotiveerd waarom hij niet overeenkomstig WI 2022/17 heeft gewacht met het behandelen van eisers asielaanvraag, is het besluit om eisers aanvraag buiten behandeling te stellen ook om die reden niet deugdelijk gemotiveerd.
11. Gelet op het voorgaande heeft verweerder de asielaanvraag van eiser ten onrechte buiten behandeling gesteld.
Conclusie
12. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit is in strijd met artikel 3:46 van de Awb en zal daarom worden vernietigd. De rechtbank ziet geen mogelijkheid om het geschil definitief te beslechten. Verweerder moet immers eerst onderzoeken welke asielmotieven eiser aan zijn aanvraag ten grondslag legt en vervolgens beoordelen of deze leiden tot inwilliging van de aanvraag. Verweerder zal dan ook worden opgedragen om opnieuw op eisers asielaanvraag te beslissen met inachtneming van deze uitspraak.
13. De rechtbank ziet aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. De proceskosten worden op vastgesteld op € 1.674 bestaande uit een punt voor het indienen van het beroepschrift en een punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 837 en vermenigvuldigd met wegingsfactor 1 (gemiddeld).

Beslissing

De rechtbank:
 verklaart het beroep gegrond;
 vernietigt het bestreden besluit;
 draagt verweerder op om een nieuw besluit te nemen op de asielaanvraag van eiser met
inachtneming van deze uitspraak;
 veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.674
(
zestienhonderdvierenzeventig euro).
Deze uitspraak is gedaan door mr. W. Anker, rechter, in aanwezigheid van mr. Ż.A. Meinert, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Richtlijn 2001/55/EG.
2.Vreemdelingenwet 2000.
3.Voorschrift Vreemdelingen 2000.
4.Vreemdelingencirculaire 2000.
5.Artikel 1:3, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).