ECLI:NL:RBDHA:2023:18225

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 november 2023
Publicatiedatum
27 november 2023
Zaaknummer
AWB - 21 _ 7871
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlening omgevingsvergunning voor de verbouwing van een woning tot drie zelfstandige appartementen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 15 november 2023 uitspraak gedaan in een geschil over de verlening van een omgevingsvergunning voor de verbouwing van een woning aan de [adres] te [plaats] tot drie zelfstandige appartementen. De vergunning was eerder verleend aan de vergunninghouder door het college van burgemeester en wethouders van Leiden, maar eisers, die bezwaar hadden gemaakt tegen deze vergunning, stelden dat de vergunning ten onrechte was verleend. Ze voerden aan dat de vergunninghouder geen nieuwe aanvraag had ingediend voor de wijziging van het bouwplan van vier naar drie appartementen en dat de verbouwing in strijd was met het beleid om verkamering tegen te gaan.

De rechtbank heeft de zaak behandeld op 26 oktober 2023, waarbij de gemachtigden van zowel eisers als verweerder aanwezig waren. De rechtbank oordeelde dat de vergunning terecht was verleend, omdat de wijziging van het bouwplan van vier naar drie appartementen als een wijziging van ondergeschikte aard kon worden beschouwd. Dit betekende dat er geen nieuwe aanvraag voor een omgevingsvergunning nodig was. De rechtbank concludeerde dat er geen weigeringsgronden waren voor het verlenen van de omgevingsvergunning, en dat de eisers niet in hun belangen waren geschaad door de gang van zaken rondom de vergunningverlening.

De rechtbank verklaarde het beroep van eisers ongegrond en oordeelde dat de beslissing van het college van burgemeester en wethouders om de omgevingsvergunning te verlenen rechtmatig was. De rechtbank benadrukte dat de eisers, indien zij het gebruik van de appartementen in strijd achten met de Huisvestingsverordening, om handhaving kunnen verzoeken. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 15 november 2023.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/7871

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 november 2023 in de zaak tussen

[eiser 1] en [eiser 2] , te [woonplaats] , eisers,

(gemachtigde: B. Lever),
en

het college van burgemeester en wethouders van Leiden, verweerder

(gemachtigde: mr. B.A.M. Suijkerbuik).

Inleiding

1. Verweerder heeft bij besluit van 20 april 2021 (hierna: het primaire besluit) aan [naam] (hierna: vergunninghouder) een omgevingsvergunning verleend voor het verbouwen van de woning aan de [adres] te [plaats] tot drie zelfstandige appartementen. Het daartegen door eisers gemaakte bezwaar is bij het besluit van 22 oktober 2021 (hierna: het bestreden besluit) ongegrond verklaard. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen het bestreden besluit.
2. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
3. De rechtbank heeft het beroep op 26 oktober 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomenieraanieraan: de gemachtigde van eisers en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

4. De rechtbank is van oordeel dat verweerder terecht de omgevingsvergunning heeft verleend. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
5. De rechtbank gaat bij de beoordeling uit van de volgende feiten en omstandigheden.
5.1
Vergunninghouder heeft op 23 januari 2021 een omgevingsvergunning aangevraagd voor het verbouwen van de woning aan de [adres] te [plaats] tot vier zelfstandige appartementen. Verweerder heeft tijdens de beslistermijn geaccepteerd dat vergunninghouder het bouwplan heeft gewijzigd in de zin dat drie in plaats van vier appartementen worden gerealiseerd.
6. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd. Verweerder stelt zich - conform het advies van de bezwaarschriftencommissie - op het standpunt dat de omgevingsvergunning verleend moest worden omdat het om een gebonden beschikking gaat. Verder is er geen woningvormingsvergunning vereist en met de verbouw naar drie appartementen wordt voldaan aan de ‘Beleidsregels Parkeernormen Leiden 2020’.
7. Eisers betogen dat de omgevingsvergunning niet verleend had mogen worden. Eisers stellen dat vergunninghouder ten onrechte geen nieuwe vergunningaanvraag heeft ingediend voor verbouw naar drie appartementen. In het primaire besluit, het bestreden besluit en het advies van de bezwaarschriftencommissie staat ten onrechte dat drie appartementen worden gerealiseerd. In de (enige) aanvraag die vergunninghouder heeft gedaan staat immers dat verbouw naar vier appartementen wordt beoogd. Ter zitting is namens eisers toegelicht dat de gang van zaken rond de aanvraag chaotisch is verlopen. De gewijzigde aanvraag van de omgevingsvergunning is pas na het nemen van het primaire besluit gepubliceerd. Daarnaast is in een vergelijkbaar geval, de verbouw in de [straat] van vijf naar drie appartementen, wel een nieuwe vergunningaanvraag ingediend. Eisers stellen verder dat verbouwing naar appartementen in strijd is met het beleid om verkamering tegen te gaan. Eisers wijzen op een beleidsvoornemen van 22 september 2021 van verweerder waarin een stop wordt aangekondigd voor het verlenen van vergunningen voor het omzetten van woningen naar kleinere woonruimten. Tot slot voeren eisers aan dat het besluit - zo begrijpt de rechtbank de stelling van eisers - onzorgvuldig tot stand is gekomen omdat mr. B.A.M. Suijkerbuijk, de gemachtigde van verweerder, een dubbelrol vervult. Hij heeft het bestreden besluit inhoudelijk voorbereid en het college bij de hoorzitting van de bezwaarschriftencommissie vertegenwoordigd.
8. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
8.1
De rechtbank stelt voorop dat het in deze zaak gaat om de aanvraag van een omgevingsvergunning voor de activiteit ‘bouwen’ als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Deze aanvraag wordt getoetst aan artikel 2.10 van de Wabo. Dit artikel geeft een limitatief-imperatief stelsel weer. Dit betekent dat, indien geen van de weigeringsgronden uit artikel 2.10 van de Wabo zich voordoet, het bevoegde bestuursorgaan de vergunning moet verlenen (de zogenaamde gebonden beschikking). Er geldt dus een zeer beperkt toetsingskader. In dit specifieke geval gaat verweerder na of het verbouwen van de woning aan de [adres] te [plaats] tot drie zelfstandige appartementen voldoet aan de regels van het geldende bestemmingsplan, het Bouwbesluit 2012, de bouwverordening van de gemeente en de redelijke eisen van welstand.
Had vergunninghouder een nieuwe aanvraag voor een omgevingsvergunning moeten indienen?
8.2
Eisers stellen dat vergunninghouder een nieuwe aanvraag voor een omgevingsvergunning had moeten indienen voor verbouw naar drie in plaats van vier appartementen.
8.3
De rechtbank is van oordeel dat verweerder heeft mogen toestaan dat vergunninghouder, tijdens de termijn om te beslissen op de aanvraag, het bouwplan heeft gewijzigd naar verbouw tot drie appartementen. De hoofdregel is dat verweerder moet beslissen op een aanvraag om een vergunning zoals deze is ingediend. Verweerder is echter onder omstandigheden bevoegd of zelfs gehouden om de aanvrager in de gelegenheid te stellen het bouwplan aan te passen. Voor overleg daarover kan met name aanleiding bestaan als door aanpassing kan worden bewerkstelligd dat een zich voordoende weigeringsgrond kan worden weggenomen, en ook als twijfel rijst of de aanvraag de bedoelingen van de aanvrager juist en volledig weergeeft. [1] Verweerder heeft toegelicht dat met de aanpassing van vier naar drie appartementen een weigeringsgrond kan worden weggenomen. Verbouw naar vier appartementen is in strijd met het ‘Parapluplan stedenbouwkundige bepalingen bouwverordening’ omdat niet wordt voldaan aan de ‘Beleidsregels Parkeernormen Leiden 2020’. Met het realiseren van drie appartementen wordt wel voldaan aan deze beleidsregels.
8.4
Verder mag verweerder een wijziging van het bouwplan zonder nieuwe aanvraag van een omgevingsvergunning alleen toestaan indien sprake is van een wijziging van ondergeschikte aard. [2] Indien een wijziging van de oorspronkelijke aanvraag zodanig ingrijpend is dat redelijkerwijs niet meer van hetzelfde bouwplan kan worden gesproken, moet daarvoor een nieuwe aanvraag worden ingediend. Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat de aanvraag is gewijzigd van vier naar drie appartementen, conform de bij de omgevingsvergunning gevoegde bouwtekening. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat in deze zaak sprake is van een wijziging van de aanvraag van ondergeschikte aard. De uiterlijke verschijningsvorm van het voorziene bouwplan, en daarmee de ruimtelijke uitstraling ervan, is door de bedoelde wijziging ten opzichte van het oorspronkelijke bouwplan vrijwel ongewijzigd gebleven. De rechtbank begrijpt dat het voor eisers onduidelijk is geweest wanneer het bouwplan precies is gewijzigd en dat de publicatie pas na het primaire besluit plaatsvond. Eisers zijn daardoor echter niet in hun belangen geschaad, want het was voor hen blijkens het bezwaar- en beroepschrift voldoende duidelijk dat het ging om een wijziging van het bouwplan van vier naar drie appartementen waarop is beslist. Nu de wijziging naar het oordeel van de rechtbank kon worden beschouwd als een wijziging van ondergeschikte aard, behoefde geen nieuwe aanvraag om omgevingsvergunning te worden ingediend. Het feit dat verweerder in het kader van een andere verbouw (in de [straat] ) van vijf naar drie appartementen wel had verzocht om een nieuwe aanvraag in te dienen, betekent niet dat dat in dit geval ook had gemoeten, nu niet is gebleken dat de (wijziging van de) aanvraag in dat geval vergelijkbaar was met onderhavige situatie.
8.5
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder mocht beslissen op de aanvraag zoals die is gewijzigd in de beslistermijn.
Mocht verweerder de omgevingsvergunning verlenen?
8.6
De rechtbank zal vervolgens beoordelen of verweerder terecht heeft geconcludeerd dat er geen weigeringsgrond van toepassing is om de omgevingsvergunning voor de activiteit ‘bouwen’ te verlenen.
8.7
Eisers hebben geen gronden aangevoerd dat het bouwplan, anders dan verweerder heeft aangenomen, in strijd is met het bestemmingsplan en het ‘Parapluplan stedenbouwkundige bepalingen bouwverordening’. Eisers hebben ook niet de stelling van verweerder, dat geen sprake is van strijd met de ‘Beleidsregels Parkeernormen Leiden 2020’ betwist. Eisers hebben verder niet de notitie van 21 maart 2021, behorende bij het primaire besluit, betwist waarin wordt uitgelegd dat de aanvraag voor wat betreft het aspect parkeren geen strijd oplevert met het ‘Parapluplan stedenbouwkundige bepalingen bouwverordening’. De rechtbank is daarom van oordeel dat verweerder, gelet op het toetsingskader zoals weergegeven in overweging 8.1, de omgevingsvergunning moest verlenen.
Beroep op de Huisvestingsverordening
8.8
Eisers stellen dat verweerder de omgevingsvergunning niet mocht verlenen gelet op het voornemen van verweerder van 22 september 2021 om een ‘Tijdelijke beleidsregel woningomzetting en woningvorming Leiden 2021’ in te stellen. Verweerder heeft in dit verband gewezen op de Huisvestingsverordening en de ‘Beleidsregels onttrekking en woningvorming 2019’, op grond waarvan een vergunning voor woningvorming moet worden aangevraagd als minimaal één van de nieuw te vormen zelfstandige woonruimten kleiner is dan 40 m², hetgeen in dit geval niet aan de orde is. Dit beleid ziet echter op (een huisvestingsvergunning voor) woningvorming op grond van de Huisvestingswet en de Huisvestingsverordening en kan, gelet op het toetsingskader voor de verlening van een omgevingsvergunning voor de activiteit ‘bouwen’ zoals omschreven in overweging 8.1, geen grond opleveren om de omgevingsvergunning te weigeren. Als eisers het gebruik van de appartementen in strijd achten met de Huisvestingsverordening en het daarop gebaseerde beleid, kunnen zij om handhaving verzoeken.
De rol van mr. B.A.M. Suijkerbuik
8.9
De rechtbank overweegt dat mr. B.A.M. Suijkerbuijk geen dubbelrol vervult. Als afdelingsmanager Omgevingsvergunningen is hij door verweerder gemandateerd om het besluit namens verweerder te nemen. Daarnaast vertegenwoordigt hij verweerder op de hoorzitting bij de bezwaarschriftencommissie. Van een dubbelrol is daarom geen sprake en het bestreden besluit is daarom niet onzorgvuldig tot stand gekomen.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.H. Smits, rechter, in aanwezigheid van mr. H.B. Brandwijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 15 november 2023.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.ABRvS 3 november 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BO2735.
2.ABRvS 7 februari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:378.