ECLI:NL:RBDHA:2023:18213

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 oktober 2023
Publicatiedatum
27 november 2023
Zaaknummer
AWB - 21 _ 6094
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de omgevingsvergunning voor de transformatie van een kantoorgebouw naar short stay appartementen in Den Haag

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 26 oktober 2023, wordt het beroep van eisers tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Den Haag behandeld. Dit besluit betreft de verlening van een omgevingsvergunning voor de transformatie van een kantoorgebouw aan de [adres 1] in [plaats] naar twaalf short stay appartementen. De rechtbank oordeelt dat de vergunning ten onrechte is verleend, omdat de short stay appartementen niet voldoen aan de vereisten van de beheersverordening, die een hotelfunctie met gedeeltelijke verzorging vereist. De rechtbank stelt vast dat de appartementen volledig zelfstandig zijn en geen verzorging bieden die kenmerkend is voor een hotelfunctie. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en gelast het college om een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen, met inachtneming van deze uitspraak. Tevens worden de proceskosten van eisers vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/6094

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 oktober 2023 in de zaak tussen

[eiser 1],

[eisers 1],
[eisers 2],
[eiser 2],
[eiser 3],
[eiser 4],
[eiser 5],
[eiser 6],
[eiser 7]
te [woonplaats], eisers
(gemachtigde: mr. R.B. van Heijningen),
en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder

(gemachtigde: mr. P. Yildirim).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
[derde-partij], te [woonplaats], vergunninghouder
(gemachtigde: mr. F. van der Heijden).

Inleiding

1. Verweerder heeft bij besluit van 10 september 2020 (het primaire besluit) een omgevingsvergunning verleend voor het transformeren van een kantoorgebouw aan de [adres 1] in [plaats] naar twaalf short stay appartementen voor een periode van tien jaar. Het daartegen door eisers gemaakte bezwaar is bij het besluit van 2 augustus 2021 (het bestreden besluit) ongegrond verklaard. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen het bestreden besluit.
2. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend. Vergunninghouder heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven. Eisers hebben nadere stukken ingediend.
3. De rechtbank heeft het beroep op 31 augustus 2023 op zitting behandeld. Hieraan
hebben deelgenomen: [eiser 1] en [namen], bijgestaan door hun
gemachtigde, de gemachtigde van verweerder, en vergunninghouder, bijgestaan door zijn gemachtigde.

Beoordeling door de rechtbank

4. De rechtbank is van oordeel dat verweerder ten onrechte de omgevingsvergunning heeft verleend. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
5. De rechtbank gaat bij de beoordeling uit van de volgende feiten en omstandigheden.
5.1.
Vergunninghouder heeft op 4 juni 2020 een omgevingsvergunning aangevraagd voor het transformeren van een kantoorgebouw aan de [adres 1] in [plaats] naar twaalf short stay appartementen. De aanvraag heeft betrekking op de activiteit ‘bouwen’ als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
5.2.
In het primaire besluit heeft verweerder de gevraagde omgevingsvergunning verleend.
5.3.
In het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd. Verweerder stelt zich - conform het advies van de bezwaarschriftencommissie - op het standpunt dat de functiewijziging van kantoor naar short stay appartementen niet in strijd is met de bestemming ‘Gemengd’ op grond van de beheersverordening ‘Willemspark e.o.’ (beheersverordening). De bezwaarschriftencommissie adviseerde echter de omgevingsvergunning in heroverweging te weigeren, omdat in het primaire besluit ten onrechte is overwogen dat het bouwplan voldoet aan de parkeereis. Vergunninghouder is in de gelegenheid gesteld om dit gebrek te herstellen, maar is daarin niet binnen de gestelde termijn geslaagd. Verweerder concludeert op basis van nieuwe informatie van vergunninghouder, die is ontvangen ná het advies van de bezwaarschriftencommissie, dat alsnog wordt voldaan aan de parkeereis. Verweerder wijkt daarom op dit punt af van het advies van de bezwaarschriftencommissie.
6. Eisers betogen op hierna te noemen gronden dat de omgevingsvergunning niet verleend had mogen worden.
Ontvankelijkheid beroep
7.1.
Vergunninghouder betoogt dat het beroep van eisers niet-ontvankelijk moet worden verklaard, omdat de gemachtigde van eisers het beroepschrift op 13 september 2021 niet met het inlogmiddel advocatenpas heeft ingediend maar met DigiD.
7.2.
Op grond van artikel 2:15, eerste lid, in samenhang gelezen met artikel 8:40a, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan een bericht elektronisch naar de bestuursrechter worden verzonden voor zover de bestuursrechter kenbaar heeft gemaakt dat deze weg is geopend. De bestuursrechter kan nadere eisen stellen aan het gebruik van de elektronische weg.
7.3.
Op grond van het tweede en derde lid van artikel 2:15 van de Awb kan de bestuursrechter elektronisch verschafte gegevens en bescheiden weigeren voor zover de aanvaarding daarvan tot een onevenredige belasting voor de bestuursrechter zou leiden. De bestuursrechter kan een elektronisch verzonden bericht ook weigeren voor zover de betrouwbaarheid of vertrouwelijkheid van dit bericht onvoldoende is gewaarborgd, gelet op de aard en de inhoud van het bericht en het doel waarvoor het wordt gebruikt.
7.4.
Op grond van artikel 1.8, eerste lid, van het (op het moment van indiening van het beroepschrift geldende) Procesreglement bestuursrecht rechtbanken 2021 (Procesreglement) maakt dit reglement onderscheid tussen digitaal procederen en andere vormen van elektronisch berichtenverkeer met en van de bestuursrechter. Van digitaal procederen in deze zin is in de onderhavige procedure geen sprake.
7.5.
Op grond van artikel 1.8, vierde lid, van het Procesreglement neemt de bestuursrechter een elektronisch ingediend beroepschrift dat niet is ingediend door middel van digitaal procederen uitsluitend in behandeling, indien het is ingediend via een daarvoor door de bestuursrechter opengesteld systeem dat wordt vermeld in de bijlage bij dit reglement met toepassing van de bepalingen vermeld in de bijlage.
7.6.
Op grond van artikel 1 van bijlage 1 bij het Procesreglement heeft de bestuursrechter, voor het anders dan met digitaal procederen elektronisch indienen van beroepschriften en berichten, zoals bedoeld in artikel 1.8. vierde lid, van het reglement formulieren voor het instellen van (hoger) beroep beschikbaar gesteld op de digitale loketten www.rechtspraak.nl. Voor advocaten is alleen het inlogmiddel Advocatenpas toegelaten. Voor natuurlijke personen alleen DigiD.
7.7.
Op het pro forma beroepschrift staat een stempel dat het is ontvangen op 13 september 2021 om 23:44 uur. Het beroepschrift is daarom tijdig ingediend. De gemachtigde van eisers heeft ter zitting toegelicht dat het inlogmiddel Advocatenpas niet werkte en dat hij, gelet op de naderende deadline, het beroepschrift daarom met behulp van DigiD heeft ingediend. Daarbij heeft hij vermeld dat hij namens anderen beroep heeft ingesteld. Uit het pro forma beroepschrift blijkt dat hij als advocaat namens negen personen beroep heeft ingesteld.
7.8.
De rechtbank overweegt allereerst dat, anders dan vergunninghouder kennelijk meent, de bestuursrechter niet gehouden is om een beroep niet-ontvankelijk te verklaren als niet wordt voldaan aan de vereisten bij of krachtens artikel 2:15, eerste lid, van de Awb. Daarbij wijst de rechtbank in de eerste plaats op de formulering van artikel 6:6 van de Awb, dat bepaalt dat het beroep niet-ontvankelijk
kanworden verklaard indien aan enig bij de wet gesteld vereiste voor het in behandeling nemen van het beroep niet is voldaan. Daarnaast merkt de rechtbank op dat in de memorie van toelichting bij artikel 2:15 van de Awb is overwogen:
“Indien een bericht langs elektronische weg aan een bestuursorgaan wordt toegezonden, terwijl het bestuursorgaan niet heeft kenbaar gemaakt dat deze weg is geopend voor dit soort berichten en deze weg inderdaad ook niet is opengesteld, dan kan het bestuursorgaan op die grond weigeren het bericht te aanvaarden. Het staat het bestuursorgaan echter ook onder die omstandigheid vrij het bericht te accepteren.” [1]
7.9.
Naar het oordeel van de rechtbank is niet-ontvankelijkheid van het beroep een te vergaande consequentie van het verzuim om het inlogmiddel Advocatenpas te gebruiken. De rechtbank betrekt daarbij dat deze regeling niet strekt tot bescherming van de belangen van verweerder en vergunninghouder, maar (mede gelet op de weigeringsgronden van artikel 2:15, tweede en derde lid, van de Awb) ziet op een betrouwbare en efficiënte wijze van elektronisch verkeer tussen de rechtbank en partijen. Verweerder en vergunninghouder zijn door de handelwijze van de gemachtigde van eisers ook niet benadeeld in hun procespositie.
7.10.
Anders dan vergunninghouder ter discussie heeft gesteld, hebben bovendien alle eisers het bezwaarschrift, ingediend door eiser [eiser 1], ondertekend. Ook op dat punt ziet de rechtbank dus geen aanleiding om het beroep niet-ontvankelijk te achten. De rechtbank zal het beroep daarom inhoudelijk bespreken.
Strijd met de bestemming in de beheersverordening?
8.1.
Eisers stellen dat de short stay appartementen niet een hotelfunctie hebben, omdat geen sprake is van (volledige of gedeeltelijke) verzorging. Het bouwplan maakt feitelijk kamergewijze verhuur van tijdelijke aard mogelijk, zodat de functie ‘wonen’ aan de orde is. Verweerder heeft dit niet onderkend. Het gemeentelijk beleid is gericht op het vergroten van de woningvoorraad en het tegengaan van kamerbewoning. Voor de wijken Archipel en Willemspark geldt een verbod voor kamerverhuur en splitsing van woningen. Voor verhuur voor tijdelijk verblijf is een onttrekkingsvergunning vereist. Dat verweerder zelf uitgaat van strijd met de beheersverordening blijkt uit het feit dat in de bekendmaking van het besluit in het Gemeenteblad van 27 juli 2020 “Categorie: Ontheffing kruimel” staat. Uitgaande van strijd met de beheersverordening moet verweerder motiveren waarom sprake is van een goede ruimtelijke ordening en alle belangen afwegen. Het tijdelijk verblijf van twaalf huishoudens zal een nadelig effect hebben op de leefbaarheid in de wijk en voor (onder meer geluids-)overlast voor omwonenden en meer verkeersbewegingen zorgen.
8.2.
Verweerder acht short stay appartementen in overeenstemming met een hotelfunctie omdat bij beiden sprake is van ‘logies’. In de aanvraag is ‘logiesfunctie’ vermeld. Verweerder definieert ‘logies’ als het bieden van recreatief verblijf of tijdelijk onderdak aan personen die elders hun hoofdverblijf hebben. De bezwaarschriftencommissie verwijst voor het oordeel dat de logiesfunctie een vorm van de hotelfunctie is naar de omgevingsvergunning voor de Lekstraat 85. Verweerder wijst erop dat het gaat om een gebonden beschikking. Omdat short stay appartementen een hotelfunctie hebben, wordt het bouwplan voor wat betreft de wijziging van de functie akkoord bevonden. Verweerder stelt dat van gedeeltelijke verzorging sprake is, omdat de in de tekeningen aangegeven werkkast, stookruimte en tochthal gezamenlijke ruimtes zijn ten behoeve van het onderhoud en verzorging van de appartementen. Ter zitting heeft verweerder desgevraagd toegelicht dat short stay in dit geval inhoudt dat sprake is van een tijdelijk verblijf van maximaal vier maanden.
8.3.
Vergunninghouder heeft bij brief van 8 september 2020 toegelicht dat de verzorging bestaat uit stoffering en meubilering van de appartementen, een wasmachine en droger in een algemene ruimte, herstel en/of vervanging van schade aan verlichting en/of meubilering, huisregels met betrekking tot geluid, afval en onderhoud en controles met betrekking tot naleving daarvan, in- en uitchecken op afspraak, schoonmaken van de algemene ruimtes en de ramen en huurcontracten.
8.4.
Op grond van artikel 2.1, eerste lid, van de Wabo is het (voor zover hier relevant) verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het bouwen van een bouwwerk.
8.5.
Op grond van artikel 2.10, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo kan de omgevingsvergunning worden verleend indien (voor zover hier relevant) de activiteit niet in strijd is met het bestemmingsplan, de beheersverordening of het exploitatieplan, of regels die zijn gesteld op grond van artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening.
8.6.
Op grond van de beheersverordening geldt ter plaatse van het bouwplan de bestemming ‘Gemengd’. Op grond van artikel 5.1 van de planregels zijn de voor ‘Gemengd’ aangewezen gronden bestemd voor onder meer ‘wonen’ (onder a) en ‘hotel’ (onder f).
8.7.
Op grond van artikel 1.58 van de planregels wordt hotel en/of pension als volgt gedefinieerd:

Elk gebouw dan wel een gedeelte van een gebouw, alsmede de daarbij behorende voorzieningen zoals terrassen, tuinen, zwembaden, tennisbanen, erven of terreinen of gedeelten daarvan, waar de bedrijfsvoering hoofdzakelijk is gericht op het bedrijfsmatig verlenen van tijdelijke huisvesting met gehele of gedeeltelijke verzorging.”
8.8.
Uit deze definitie blijkt dat naast het bedrijfsmatig verlenen van tijdelijke huisvesting een vorm van verzorging nodig is. De rechtbank overweegt dat het begrip (gehele of gedeeltelijke) verzorging niet wordt gedefinieerd in de planregels. De rechtbank sluit daarom aan bij de betekenis die in het normale spraakgebruik aan dit begrip wordt gegeven. Het "Van Dale’s Groot Woordenboek van de Nederlandse Taal" definieert verzorging als: “(1) het voorzien in het welzijn van personen en (huis)dieren, (2) het in goede staat houden van iets, (3) het zorg dragen voor de uitvoering van een taak of opdracht”. Nu het begrip verzorging in relatie staat tot de hotelfunctie, is naar het oordeel van de rechtbank hier de eerste definitie relevant. Voor de vraag of de short stay appartementen onder het begrip hotel of pension zijn te scharen, is dus van belang of daar een vorm van verzorging bij wordt aangeboden die ziet op het welzijn van personen.
8.9.
De rechtbank is van oordeel dat de toelichting van verweerder en vergunninghouder dat bij de short stay appartementen sprake is van gedeeltelijke verzorging, niet toereikend is om van een hotelfunctie te spreken. Het project behelst twaalf volledig zelfstandige appartementen met eigen voorzieningen. In de appartementen is ook een keukenvoorziening aanwezig, zodat bewoners zelfstandig kunnen voorzien in ontbijt, lunch en diner en daarvoor niet afhankelijk zijn van verzorging door de verhuurder. Er is dus uitsluitend sprake van logies, niet van logies met ontbijt, half- of volpension. Ter zitting heeft vergunninghouder toegelicht dat de bewoners gebruik kunnen maken van een broodservice. Deze voorziening is echter optioneel en geen standaard onderdeel van de bedrijfsvoering. Bovendien kunnen die broodjes niet genuttigd worden in een gemeenschappelijke ruimte, zoals gebruikelijk in hotels en pensions. Ook de andere door verweerder en vergunninghouder genoemde voorzieningen kunnen niet worden aangemerkt als een vorm van verzorging die ziet op het welzijn van personen die kenmerkend is voor een hotelfunctie. Het bouwplan is daarom niet in overeenstemming met de bestemming ‘Gemengd’ van de beheersverordening.
8.10.
De beroepsgrond slaagt.
8.11.
Met het oog op efficiënte geschilbeslechting zal de rechtbank de beroepsgronden met betrekking tot het parkeren nog bespreken. De beroepsgronden die zien op de goede procesorde in bezwaar en de bezwaartermijn laat de rechtbank onbesproken, nu verweerder opnieuw op het bezwaar zal moeten beslissen en eisers daarom geen belang meer hebben bij een oordeel daarover.
Autoparkeren
9. Ten aanzien van autoparkeren is het bestemmingsplan “Parapluherziening (fiets)parkeren” van toepassing. De parkeernormen zijn vastgelegd in de Nota Parkeernormen Den Haag van 10 november 2011 (RIS 181571), aangevuld bij raadsbesluit van 3 maart 2016 (RIS 291425) (hierna: Nota Parkeernormen Den Haag).
a.
a) berekening parkeerbehoefte
9.1.
Eisers stellen dat de parkeerbehoefte niet juist is berekend. In de huidige situatie is sprake van leegstaande kantoren en in de beoogde situatie worden 12 appartementen bewoond. De toename van het aantal parkeerplaatsen kan daarom niet slechts 6 zijn. Verweerder heeft in dit verband niet inzichtelijk gemaakt hoe hij heeft berekend dat in de oude situatie de parkeerbehoefte 3,89 parkeerplaatsen bedraagt. Daar komt bij dat verweerder geen rekening heeft gehouden met de toename van de parkeerbehoefte in de openbare ruimte met 13 parkeerplaatsen als gevolg van het verlenen van een omgevingsvergunning voor het realiseren van 26 short stay appartementen in de directe omgeving van het pand aan de [adres 3].
9.2.
De rechtbank overweegt dat bij de beoordeling of wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid, alleen rekening behoort te worden gehouden met de toename van de parkeerbehoefte als gevolg van het realiseren van het bouwplan. [2] Een eventueel bestaand tekort kan als regel buiten beschouwing worden gelaten. Dit houdt in dat slechts rekening dient te worden gehouden met de toename van parkeerbehoefte als gevolg van het realiseren van het bouwplan ten opzichte van de al bestaande parkeerbehoefte vanwege het te verbouwen pand. Het bovenstaande betekent dat verweerder een mogelijk bestaand parkeertekort als gevolg van de omgevingsvergunning voor het realiseren van 26 short stay appartementen aan de [adres 3] niet behoefde te betrekken bij het berekenen van de parkeerbehoefte voor het onderhavige bouwplan.
9.3.
Verweerder berekent de oude en de nieuwe parkeerbehoefte als volgt. De parkeerbehoefte van de bestaande functie bedraagt op het maatgevend moment overdag 3,89 parkeerplaatsen. Door de functiewijziging is sprake van verschuiving van het maatgevend moment van 100% aanwezigheid van het overdag parkeren naar 5% aanwezigheid van het avond-nacht parkeren. Daarom bedraagt de parkeerbehoefte van de bestaande functie op het nieuwe maatgevende moment (5% x 3,89 =) 0,19 parkeerplaatsen. Bij de berekening van de parkeerbehoefte in de nieuwe situatie is verweerder op grond van de Nota Parkeernormen Den Haag uitgegaan van een parkeernorm van 0,5 parkeerplaats per appartement. Deze norm geldt voor woningen (per woning) en voor hotels (per kamer). Omdat het om 12 appartementen gaat, is de nieuwe parkeerbehoefte 6 parkeerplaatsen. Na saldering bedraagt de parkeerbehoefte (6 – 0,19 =) 5,81 parkeerplaatsen. De parkeereis bedraagt daarom 6 parkeerplaatsen.
9.4.
Gelet op het voorgaande is verweerder terecht uitgegaan van een toename van de parkeerbehoefte met 6 parkeerplaatsen als gevolg van de realisering van het bouwplan. Verweerder heeft de berekening van de parkeerbehoefte (zowel in de oude als de nieuwe situatie) bovendien inzichtelijk gemaakt in een spreadsheet, die als bijlage bij de pleitnota in bezwaar is gevoegd. Het betoog van eisers slaagt daarom niet.
b) parkeerdruk
9.5.
Op 5 november 2019 is door de afdeling Mobiliteit van de Dienst Stedelijke Ontwikkeling berekend dat de parkeerdruk in de omgeving 84% bedraagt. Daarom mag op grond van de Nota Parkeernormen Den Haag de openbare straat niet worden gebruikt om de parkeerbehoefte te faciliteren. De parkeerbehoefte moet worden opgelost door de aanleg van parkeerplaatsen op eigen terrein of het gebruik van een private garage of privaat parkeerterrein binnen loopafstand. [3] Dit heeft eiser gedaan door één parkeerplek te realiseren op eigen terrein, vier parkeerplaatsen te huren op het naburige perceel [adres 2] en één parkeerplaats te huren aan [straatnaam]. De rechtbank zal hierna beoordelen of deze parkeeroplossing volstaat.
c) [adres 2]
9.6.
Eisers stellen dat het huren van vier parkeerplaatsen op het perceel [adres 2] niet mede ten grondslag kan liggen aan het voldoen aan de parkeereis. De vier parkeerplaatsen worden gebruikt ten behoeve van de zalenverhuur in [adres 2]. Indien zij worden gebruikt ten behoeve van de short stay appartementen, zullen de bezoekers van de [adres 2] uitwijken naar de openbare ruimte om te parkeren. Bovendien zijn de verhuurder en vergunninghouder met elkaar te vereenzelvigen, omdat zij gezamenlijk eigenaar zijn van het pand [adres 2]. De huurprijs bedraagt slechts 35 euro per parkeerplaats per maand. De huurovereenkomst garandeert daarom niet dat aan de parkeereis zal blijven worden voldaan. Het feit dat de parkeerplaatsen worden voorzien van parkeerbeugels biedt ook geen garantie, omdat vergunninghouder zeggenschap heeft over het feitelijk gebruik van de beugels.
9.7.
De rechtbank overweegt dat in de huurovereenkomst is bepaald dat deze niet tussentijds opzegbaar is. Daarnaast zullen parkeerbeugels op de parkeerplaatsen worden geplaatst, waardoor derden geen gebruik daarvan kunnen maken. Daarmee is naar het oordeel van de rechtbank in voldoende mate gegarandeerd dat de parkeerplaatsen uitsluitend door de bewoners van de short stay appartementen zullen worden gebruikt.
9.8.
De rechtbank is verder van oordeel dat eisers niet aannemelijk hebben gemaakt dat het vervallen van de parkeerplaatsen ten behoeve van de [adres 2] tot gevolg zal hebben dat de bezoekers van de [adres 2] zullen gaan parkeren in de openbare ruimte. Ter zitting heeft vergunninghouder weliswaar toegelicht dat hij op 21 oktober 2021, na het bestreden besluit, een overeenkomst heeft gesloten met de exploitant van [adres 2] ten behoeve van het gebruik van de parkeerplaatsen door bezoekers van [adres 2]. De overeenkomst met de exploitant is echter tussentijds opzegbaar en de parkeerplaatsen moeten beschikbaar zijn zodra vergunninghouder het bouwplan gaat realiseren. Het betoog van eisers slaagt niet.
d) Bonistraat
9.9.
Eisers stellen dat de gehuurde parkeerplaats in [straatnaam] niet mede ten grondslag kan liggen aan het voldoen aan de parkeereis. [straatnaam] is 350 meter gelegen van de short stay appartementen, zodat bewoners dichterbij de appartementen in de openbare ruimte zullen parkeren.
9.10.
De rechtbank overweegt dat op grond van de Nota Parkeernormen Den Haag de loopafstand van de short stay appartementen tot de parkeerplaats in [straatnaam] maximaal 500 meter mag zijn. [4] Nu [straatnaam] op 350 meter afstand is gelegen, wordt aan deze eis voldaan. Het betoog slaagt niet.
e) eigen terrein
9.11.
Eisers stellen dat het realiseren van een parkeerplaats op eigen terrein ([adres 1]) een evidente privaatrechtelijke belemmering oplevert. Op de betreffende strook rust een recht van overpad en uitoefening van dit recht wordt belemmerd indien er een auto wordt geparkeerd.
9.12.
Op grond van artikel 8:69a van de Awb vernietigt de bestuursrechter een besluit niet op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept.
9.13.
De rechtbank overweegt dat het door eisers aangevoerde recht van overpad geldt voor de bewoners van de percelen in de Javastraat met de kadastrale nummers 1666, 1667 en 1669. Eisers zijn geen bewoners van de betreffende percelen, zodat de rechtbank van oordeel is dat artikel 8:69a van de Awb in de weg staat aan de behandeling van deze beroepsgrond.
Fietsparkeren
10. Eisers stellen dat verweerder ten onrechte niet heeft getoetst aan de fietsparkeernormen als bedoeld in de beleidsregel Fietsparkeernormen Den Haag 2016 (RIS 294386) (beleidsregel Fietsparkeernormen). In het bouwplan wordt niet voorzien in een toereikende fietsenstalling.
10.1.
Op grond van artikel 5.1 van het bestemmingsplan “Parapluherziening (fiets)parkeren” dient verweerder te beoordelen of sprake is van voldoende fietsgelegenheid op basis van de fietsparkeernormen, fietsparkeereisen en berekeningsmethode zoals opgenomen in de beleidsregel Fietsparkeernormen.
10.2.
Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat voor de fietsparkeernorm ten behoeve van de short stay appartementen aansluiting is gezocht bij de norm voor de functie wonen.
10.3.
De rechtbank overweegt dat in de beleidsregel Fietsparkeernormen voor de norm voor de functie wonen wordt verwezen naar artikel 4.31 van het Bouwbesluit 2012. [5] Op grond van dit artikel moet een woning worden voorzien van een fietsenberging. In het bestreden besluit wordt niet gemotiveerd hoe aan deze eis wordt voldaan. Uit de stukken blijkt niet dat voorzien is in een berging voor fietsen. Ter zitting heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat de fietsparkeerbehoefte onder de vrijstellingsgrens van tien fietsparkeerplekken valt. Verweerder heeft echter niet toegelicht wat de berekende fietsparkeerbehoefte is, zodat niet kan worden beoordeeld of dit standpunt juist is. Het bestreden besluit is in zoverre onvoldoende gemotiveerd. Deze beroepsgrond slaagt.

Conclusie en gevolgen

11. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit is onvoldoende gemotiveerd en daarom in strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb genomen. De rechtbank zal het besluit vernietigen. Verweerder zal een nieuwe beslissing op bezwaar moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak.
12. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.674,- (1 punt voor het indienen van een beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 837 en wegingsfactor 1). De rechtbank bepaalt verder dat verweerder aan eisers het door hun betaalde griffierecht vergoedt.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- gelast verweerder een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen, met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 1.674,-;
- draagt verweerder op het door eisers betaalde griffierecht van € 181,- aan hun te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.J. van der Ven, rechter, in aanwezigheid van mr. H.B. Brandwijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 26 oktober 2023.
griffier rechter
de griffier is verhinderd te tekenen
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Memorie van toelichting bij de Wet elektronisch bestuurlijk verkeer,
2.ABRvS 21 april 2021, ECLI:NL:RVS:2021:865.
3.Nota Parkeernormen Den Haag, p. 32-33.
4.Nota Parkeernormen Den Haag, p. 33.
5.Beleidsregel Fietsparkeernormen, p. 7-8.