ECLI:NL:RBDHA:2023:18181

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 november 2023
Publicatiedatum
27 november 2023
Zaaknummer
NL23.25021
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag buiten behandeling gesteld wegens niet reageren op verzoek om informatie door derdelander uit Oekraïne

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 21 november 2023 uitspraak gedaan in een geschil over de asielaanvraag van eiser, een derdelander uit Oekraïne. Eiser had op 27 juli 2022 een asielaanvraag ingediend en was tijdelijk beschermd op basis van de Richtlijn tijdelijke bescherming. Op 25 augustus 2023 heeft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid de asielaanvraag van eiser buiten behandeling gesteld, omdat hij niet had gereageerd op verzoeken om informatie over het doorzetten van zijn aanvraag. Eiser was niet verschenen op de zitting, maar voerde aan dat zijn aanvraag ten onrechte buiten behandeling was gesteld, omdat hij nog in beraad was over zijn asielwens en geen informatie had verstrekt die van wezenlijk belang was voor de aanvraag.

De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris ten onrechte onderscheid had gemaakt tussen asielaanvragen van derdelanders uit Oekraïne en andere asielaanvragen. De rechtbank stelde vast dat de vragen die aan eiser waren gesteld niet betrekking hadden op de elementen ter staving van zijn aanvraag, zoals vereist door de wet. Bovendien was de rechtbank van mening dat de staatssecretaris niet had gemotiveerd waarom de asielaanvraag van eiser niet overeenkomstig de Richtlijn tijdelijke bescherming was behandeld. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg de staatssecretaris op om opnieuw op de asielaanvraag van eiser te beslissen, met inachtneming van de uitspraak.

Daarnaast werd de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van eiser, die op € 1.674 werden vastgesteld. De rechtbank concludeerde dat het beroep van eiser gegrond was en dat de staatssecretaris de asielaanvraag ten onrechte buiten behandeling had gesteld.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.25021

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. R.C. van den Berg),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

(gemachtigde: mr. S.J.R.R. Brock).

Procesverloop

Bij besluit van 25 augustus 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser buiten behandeling gesteld.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 8 november 2023 op zitting behandeld. Hieraan heeft de gemachtigde van verweerder deelgenomen. Eiser en zijn gemachtigde zijn, met voorafgaand bericht, niet verschenen.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] en de Indiase nationaliteit te hebben. Op 27 juli 2022 heeft hij een asielaanvraag ingediend in Nederland. Aan eiser is tijdelijke bescherming verleend op grond van de Richtlijn tijdelijke bescherming, [1] omdat hij als derdelander in Oekraïne verbleef met een tijdelijke verblijfsvergunning. Bij besluit van 25 augustus 2023 heeft verweerder meegedeeld dat eisers recht op deze tijdelijke bescherming per 4 september 2023 eindigt.
2. Op 5 juli 2023 heeft verweerder aan eiser een brief verstuurd met het verzoek om verweerder zo snel mogelijk te laten weten of hij zijn asielaanvraag wil doorzetten. Ook heeft verweerder aan eiser verzocht in dat geval een vragenformulier getiteld ‘Questionnaire asylum application safe country of origin’ in te vullen. Eiser heeft op deze brief niet gereageerd. Verweerder heeft op 25 juli 2023 een voornemen verzonden waarin aan eiser is verzocht om binnen twee weken alsnog te laten weten of hij de asielprocedure wenst te doorlopen en om het vragenformulier in te vullen. Verweerder heeft daarbij vermeld dat de informatie waar verweerder om verzoekt van wezenlijk belang is voor de behandeling van de asielaanvraag en dat de aanvraag buiten behandeling zal worden gesteld als eiser niet reageert. In een brief van 22 augustus 2023 heeft eiser aan verweerder meegedeeld dat hij nog in beraad is over zijn asielaanvraag. Omdat verweerder daarna niets meer van eiser heeft vernomen, heeft verweerder de asielaanvraag bij het bestreden besluit buiten behandeling gesteld op grond van artikel 30c, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw. [2]
3. Eiser voert daartegen aan dat zijn asielaanvraag ten onrechte buiten behandeling is gesteld, omdat in zijn geval geen sprake is van een van de situaties zoals genoemd in artikel 30c, eerste lid, van de Vw. Eiser was ten tijde van het voornemen nog in beraad over zijn asielwens. Dit beraad hield onder meer verband met de mogelijke beëindiging van zijn recht op tijdelijke bescherming op grond van de Richtlijn tijdelijke bescherming. Eisers asielaanvraag kan niet buiten behandeling worden gesteld zolang hij nog bescherming geniet op grond van de Richtlijn tijdelijke bescherming. Eiser heeft daarnaast inmiddels kenbaar gemaakt dat hij wel degelijk prijs stelt op de behandeling van zijn asielaanvraag.
De rechtbank oordeelt als volgt.
Juridisch kader
4. Op grond van artikel 30c, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw kan een asielaanvraag buiten behandeling worden gesteld in de zin van artikel 28 van de Procedurerichtlijn, indien de vreemdeling heeft nagelaten te antwoorden op verzoeken om informatie te verstrekken die van wezenlijk belang is voor zijn aanvraag.
5. Op grond van artikel 3.45b, eerste lid, van het VV [3] kan de asielaanvraag buiten behandeling worden gesteld op grond van artikel 30c, eerste lid, onder a, van de Vw, indien de vreemdeling twee keer heeft nagelaten te antwoorden op verzoeken om informatie te verstrekken over de elementen ter staving van zijn aanvraag, bedoeld in artikel 31, tweede en derde lid, van de Vw.
6. Volgens het beleid van verweerder in paragraaf C2/8 van de Vc [4] kan een aanvraag op alle momenten na de indiening daarvan buiten behandeling worden gesteld indien de vreemdeling heeft nagelaten te antwoorden op verzoeken om informatie te verstrekken over de elementen ter staving van zijn aanvraag, bedoeld in artikel 31, tweede en derde lid, van de Vw.
Beoordeling
7. De rechtbank constateert allereerst dat verweerder kennelijk een onderscheid heeft aangebracht tussen asielaanvragen die zijn ingediend door derdelanders uit Oekraïne aan wie tijdelijke bescherming is verleend op grond van de Richtlijn tijdelijke bescherming en overige asielaanvragen. Anders dan bij de overige asielaanvragen, wordt aan de derdelanders uit Oekraïne gevraagd of zij hun asielaanvraag willen doorzetten en om, bij een bevestigend antwoord op die vraag, een ingevuld vragenformulier aan verweerder toe te zenden. Daarmee heeft verweerder een extra stap aan de asielprocedure toegevoegd voor deze categorie asielaanvragers, waarbij geldt dat het niet (tijdig) verstrekken van de verzochte informatie ertoe leidt dat verweerder de asielaanvraag op grond van artikel 30c, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw buiten behandeling stelt.
8. Dit roept de vraag op waarop dit onderscheid is gebaseerd en, meer in het bijzonder, of het onderscheid ook gerechtvaardigd is. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat onder een aanvraag wordt verstaan, een verzoek van een belanghebbende om een besluit te nemen. [5] Reeds daarom valt niet in te zien waarom een asielzoeker die, zoals eiser, al een aanvraag heeft ingediend, eerst opnieuw (schriftelijk) zou moeten bevestigen dat hij daar een beslissing op verlangt, alvorens een beoordeling van zijn gestelde materiële aanspraken door verweerder te kunnen verkrijgen. Desgevraagd heeft verweerder ter zitting opgemerkt dat het bij derdelanders uit Oekraïne gaat om een speciale groep mensen die allemaal asiel hebben aangevraagd terwijl dat wellicht niet nodig was, en dat om die reden voor deze werkwijze is gekozen. De rechtbank is ermee bekend dat als gevolg van de wijze waarop Nederland de Richtlijn tijdelijke bescherming heeft geïmplementeerd, derdelanders uit Oekraïne een asielaanvraag hebben moeten indienen om voor tijdelijke bescherming in aanmerking te komen. Dat verweerder bij deze groep asielzoekers nagaat of zij daadwerkelijk de asielprocedure willen doorlopen, is daarom tot op zekere hoogte begrijpelijk. Dat rechtvaardigt echter nog niet dat verweerder, in het geval tijdige bevestiging uitblijft, concludeert dat de aanvraag om die reden buiten behandeling moet worden gesteld. Dit betekent dat een deugdelijke motivering voor het door verweerder aangebrachte onderscheid ontbreekt. Het bestreden besluit kan reeds hierom niet in stand blijven.
9. De rechtbank is bovendien met eiser van oordeel dat geen sprake is van een situatie waarbij eiser heeft nagelaten te antwoorden op verzoeken om informatie te verstrekken die van wezenlijk belang is voor zijn aanvraag. Zoals blijkt uit artikel 3.45b, eerste lid, van het VV en paragraaf C2/8 van de Vc, moet het hierbij immers gaan om informatie over de elementen ter staving van de aanvraag. Zowel de vraag of eiser de asielprocedure wil doorlopen, als de verdere vragen op het vragenformulier betreffen echter geen verzoeken om informatie over elementen ter staving van de aanvraag. Zo wordt er in het vragenformulier onder meer gevraagd of eiser al een advocaat heeft en of er tijdens het gehoor rekening moet worden gehouden met medische omstandigheden. Opgemerkt wordt dat in het vragenformulier weliswaar ook wordt gevraagd naar de reden van de asielaanvraag, maar dat daarbij is vermeld dat die vraag niet beantwoord hoeft te worden. Nu de gevraagde informatie geen informatie zoals bedoeld in artikel 3.45b, eerste lid, van het VV en paragraaf C2/8 van de Vc betreft, is geen sprake van een situatie als bedoeld in artikel 30c, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw. Het besluit om de aanvraag van eiser op deze wettelijke grondslag buiten behandeling te stellen, is daarom gebrekkig gemotiveerd.
10. Tot slot overweegt de rechtbank dat uit WI 2022/17 (Richtlijn tijdelijke bescherming Oekraïne en asielprocedure) blijkt dat verweerder na indiening van een asielaanvraag door iemand die onder de doelgroep van de Richtlijn tijdelijke bescherming valt, de verdere behandeling van deze aanvraag voor de duur van de tijdelijke bescherming aanhoudt en dus geen verdere handelingen verricht. In eisers geval heeft verweerder echter al voorafgaand aan de beëindiging van het recht op tijdelijke bescherming de asielaanvraag van eiser buiten behandeling gesteld. Nu verweerder niet heeft gemotiveerd waarom hij niet overeenkomstig WI 2022/17 heeft gewacht met het behandelen van eisers asielaanvraag, is het besluit om eisers aanvraag buiten behandeling te stellen ook om die reden niet deugdelijk gemotiveerd.
11. Gelet op het voorgaande heeft verweerder de asielaanvraag van eiser ten onrechte buiten behandeling gesteld.
Conclusie
12. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit is in strijd met artikel 3:46 van de Awb en zal daarom worden vernietigd. De rechtbank ziet geen mogelijkheid om het geschil definitief te beslechten. Verweerder moet immers eerst onderzoeken welke asielmotieven eiser aan zijn aanvraag ten grondslag legt en vervolgens beoordelen of deze leiden tot inwilliging van de aanvraag. Verweerder zal dan ook worden opgedragen om opnieuw op eisers asielaanvraag te beslissen met inachtneming van deze uitspraak.
13. De rechtbank ziet aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. De proceskosten worden op vastgesteld op € 1.674 bestaande uit een punt voor het indienen van het beroepschrift en een punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 837 en vermenigvuldigd met wegingsfactor 1 (gemiddeld).

Beslissing

De rechtbank:
 verklaart het beroep gegrond;
 vernietigt het bestreden besluit;
 draagt verweerder op om een nieuw besluit te nemen op de asielaanvraag van eiser met
inachtneming van deze uitspraak;
 veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.674
(
zestienhonderdvierenzeventig euro).
Deze uitspraak is gedaan door mr. W. Anker, rechter, in aanwezigheid van mr. W. van Loon, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Richtlijn 2001/55/EG.
2.Vreemdelingenwet 2000.
3.Voorschrift Vreemdelingen 2000.
4.Vreemdelingencirculaire 2000.
5.Artikel 1:3, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).