ECLI:NL:RBDHA:2023:18147

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 november 2023
Publicatiedatum
24 november 2023
Zaaknummer
NL23.34925
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen maatregel van bewaring in vreemdelingenrechtelijke context met verzoek om schadevergoeding

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 20 november 2023 uitspraak gedaan in een beroep tegen een maatregel van bewaring die aan eiser was opgelegd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser, van Malinese nationaliteit, had beroep ingesteld tegen het besluit van 3 november 2023, waarin de maatregel van bewaring werd opgelegd op grond van artikel 59a van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank heeft vastgesteld dat de maatregel van bewaring op 14 november 2023 was opgeheven, omdat eiser was overgedragen aan de Franse autoriteiten. Hierdoor beperkte de beoordeling zich tot de vraag of eiser recht had op schadevergoeding voor de periode waarin de maatregel van bewaring van kracht was.

De rechtbank overwoog dat de maatregel van bewaring was opgelegd op basis van een concreet aanknopingspunt voor overdracht onder de Dublinverordening en dat er een significant risico bestond dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. Eiser betwistte enkele zware gronden die aan de maatregel ten grondslag lagen, maar de rechtbank concludeerde dat er voldoende gronden waren om de maatregel te rechtvaardigen. Eiser voerde ook aan dat de medische zorg in detentie onvoldoende was, maar de rechtbank oordeelde dat deze stellingen niet voldoende waren onderbouwd.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. De rechtbank concludeerde dat er geen onregelmatigheden waren vastgesteld bij de toepassing van de maatregel van bewaring en dat de digitale handtekening van de maatregel rechtsgeldig was. De uitspraak werd gedaan door rechter H. Remerie, in aanwezigheid van griffier E.C. Jacobs, en is openbaar gemaakt.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.34925

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. W.A.E.M. Amesz),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. H. Toonders).

Procesverloop

Bij besluit van 3 november 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Verweerder heeft op 14 november 2023 de maatregel van bewaring opgeheven, omdat eiser is overgedragen aan de Franse autoriteiten.
De rechtbank heeft het beroep op 15 november 2023 op zitting behandeld in Breda. Eiser en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Malinese nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 1987.
2. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
Maatregel van bewaring
3. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de maatregel nodig was, omdat een concreet aanknopingspunt bestond voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening en een significant risico bestond dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, tweede, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3k. een overdrachtsbesluit heeft ontvangen en geen medewerking verleent aan de overdracht aan de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielverzoek;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
4. Eiser betwist de zware gronden 3b en 3k. De rechtbank constateert echter dat één zware grond (3a) en drie lichte gronden (4a, 4c en 4d) niet zijn betwist. Alleen al deze gronden zijn voldoende om de maatregel te dragen en een significant risico op onttrekking aan het toezicht aan te nemen. [1]
Lichter middel
5. Eiser voert nog aan dat de aanwezig zorg in detentie onvoldoende is, onder meer omdat het lang duurt om een afspraak met een arts te maken.
6. De rechtbank stelt vast dat eiser deze stellingen niet nader heeft onderbouwd. Bovendien is niet onderbouwd dat eiser bepaalde benodigde zorg in detentie niet heeft gekregen. Daarom kan hieruit niet worden afgeleid dat de medische zorg in detentie ontoereikend is en hoefde verweerder hierin geen reden te zien om te volstaan met het opleggen van een lichter middel dan bewaring.
Ambtshalve toets
7. De rechtbank was niet in staat om voorafgaande aan de zitting de digitale handtekening van de maatregel te verifiëren, maar dit is op zitting alsnog gedaan. De maatregel is digitaal ondertekend op 3 november 2023 om 9.55 uur. Er is daarom sprake van een rechtsgeldige ondertekening van de maatregel. Voor het overige zijn geen onregelmatigheden vastgesteld bij de toepassing en tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring die leiden tot onrechtmatigheid van de maatregel.
Conclusie
8. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H. Remerie, rechter, in aanwezigheid van mr. E.C. Jacobs, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Artikel 5.1b, tweede lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb).