ECLI:NL:RBDHA:2023:18130

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 september 2023
Publicatiedatum
24 november 2023
Zaaknummer
C/09/652530/KG RK 2023-1109
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen rechter in civiele procedure

Op 25 september 2023 heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Den Haag het verzoek tot wraking van mr. A.C. Bordes afgewezen. Verzoeker, vertegenwoordigd door advocaat mr. C.P.R.M. Dekker, had de wraking aangevraagd in een civiele procedure tegen Coöperatieve Rabobank U.A. te Utrecht, waarin hij schadevergoeding vorderde wegens een onterechte BKR-registratie. Verzoeker stelde dat de rechter partijdig was, onder andere door het stellen van meer vragen aan hem dan aan de wederpartij en het niet toestaan van een pleidooi. De wrakingskamer oordeelde dat het aan de rechter is om te bepalen welke vragen gesteld worden en dat er geen objectieve aanwijzingen waren voor partijdigheid. De wrakingskamer concludeerde dat verzoeker voldoende gelegenheid had gekregen om zijn standpunten naar voren te brengen en dat de rechter niet onterecht had gehandeld door geen pleidooi toe te laten. De beslissing van de wrakingskamer is openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Wrakingskamer
wrakingnummer 2023/90
zaak- /rekestnummer: C/09/652530 / KG RK 2023-1109
Beslissing van 25 september 2023
van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank op het verzoek van
[verzoeker],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: verzoeker,
advocaat mr. C.P.R.M. Dekker te Den Haag,
strekkende tot de wraking van
mr. A.C. Bordes,
rechter in deze rechtbank,
hierna te noemen: de rechter.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 17 augustus 2023 waarin het mondelinge wrakingsverzoek en de gronden daarvoor zijn vermeld;
- de schriftelijke reactie van de rechter van 31 augustus 2023;
- het bericht van mr. Dekker van 4 september 2023;
- de aanvullende schriftelijke reactie van de rechter van 7 september 2023.
1.2.
Op 11 september 2023 is het verzoek tot wraking ter zitting behandeld. Hierbij zijn verschenen:
- verzoeker, bijgestaan door zijn raadsman mr. Dekker voornoemd;
- de wederpartij in de hoofdzaak, vertegenwoordigd door haar raadsvrouw mr. R.L. Louwen, als toehoorder.
De rechter heeft laten weten niet te zullen verschijnen.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Het verzoek strekt tot wraking van de rechter in de zaak met nummer C/09/639176/ HA ZA 22/1010 tussen verzoeker en Coöperatieve Rabobank U.A. te Utrecht.
Verzoeker heeft de wederpartij in de hoofdzaak gedagvaard en vordert in die procedure schadevergoeding met als grond dat de wederpartij verzoeker in 2013 ten onrechte heeft aangemeld bij het Bureau Krediet Registratie (BKR). Verzoeker stelt schade te hebben geleden omdat hij door de BKR registratie geen leningen kon aangaan voor beoogde bedrijfsactiviteiten.
2.2.
Verzoeker heeft blijkens het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 17 augustus 2023, het volgende aan zijn verzoek ten grondslag gelegd:
“De schijn van vooringenomenheid bestaat. De rechter gaat met grote stappen door het dossier. Ten aanzien van het bedrag van € 38.250,- dat als restant hoofdsom van de lening wordt genoemd op pagina 2 van de opzeggingsbrief van Rabobank van 5 september 2011 (productie 7 van de conclusie van antwoord) wordt een mening gevraagd aan Rabobank. De mening van de bank wordt zonder nadere motivering aangenomen. De rechter heeft ook gezegd dat het al te laat is. De rechter wil geen degelijke onderbouwing van zaken. Er zijn essentiële zaken onbesproken gelaten. Verzoeker wil weten waar de € 38.250,- vandaan wordt gehaald. Het is relevant, omdat het de hele noodzaak om de BKR te melden in een ander daglicht plaatst. We hebben onvoldoende gelegenheid gehad om dit voor het voetlicht te brengen.”.
In het aanvullende bericht van de zijde van verzoeker heeft verzoeker – verkort weergegeven – nog het volgende aangevoerd. De rechter heeft ten onrechte geen gelegenheid aan de advocaat van verzoeker geboden om zijn pleidooi voor te lezen. Dat steekt te meer omdat er eerder ook al geen tweede schriftelijke ronde werd gehouden. Ook zou de rechter een e-mail naar de advocaat van verzoeker gestuurd hebben, maar deze ontkent de ontvangst. Het onderzoek ter zitting werd zeer partijdig afgewikkeld, waarbij vooringenomenheid duidelijk bleek. De rechter had geen kritische houding naar de wederpartij en ook bleek uit haar houding dat zij de gegeven verklaring van de wederpartij voor waar aan nam. Verdere betwisting door verzoeker was niet mogelijk. Verzoeker had ten tijde van de BKR-melding door de bank geen betalingsachterstand maar kreeg van de rechter geen reële mogelijkheid dat te onderbouwen. Na 35 minuten gaf de rechter aan geen vragen meer te hebben, hetgeen in de regel betekent dat de zitting ten einde is. Uit de gehele houding van de rechter volgt dat sprake is van vooringenomenheid respectievelijk de schijn van partijdigheid.
2.3.
De rechter heeft laten weten niet in de wraking te berusten en heeft op het verzoek gereageerd. Die reactie wordt hierna voor zover nodig besproken.

3.De beoordeling

3.1.
Een rechter kan alleen gewraakt worden als zich omstandigheden voordoen waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarvan is sprake als de rechter jegens een procesdeelnemer vooringenomen is of als de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Daarbij is het uitgangspunt dat een rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn omdat hij of zij als rechter is aangesteld. Voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid toch schade lijdt, bestaat alleen grond in geval van bijzondere omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het aannemen van (de objectief gerechtvaardigde schijn van) partijdigheid. Uit de wet volgt dat de verzoeker die concrete omstandigheden moet aanvoeren en wel zodra deze aan hem of haar bekend zijn geworden.
3.2.
De wrakingskamer heeft, mede gelet op de toelichting door de advocaat van verzoeker ter zitting, vastgesteld dat in zijn bericht van 4 september 2023 geen nieuwe wrakingsgronden zijn aangevoerd. Dat bericht betreft alleen een nadere toelichting op de wrakingsgronden zoals ter zitting van 17 augustus 2023 aangevoerd. De wrakingskamer is, mede gelet op de verklaring die de advocaat van verzoeker heeft gegeven voor de datum van het (laat) indienen van het aanvullende bericht van 4 september 2023 en gelet op het feit dat de rechter op de inhoud van dit bericht heeft kunnen reageren, van oordeel dat dat bericht bij de beoordeling van de wraking moet worden betrokken.
3.3
Het gaat in deze zaak om de vraag of er sprake is van de schijn van vooringenomenheid of de schijn van partijdigheid.
3.4
Het grootste deel van de klachten van verzoeker betreft de (wijze van) vraagstelling van de rechter richting partijen, waaronder het niet stellen van bepaalde vragen, die volgens verzoeker wel gesteld hadden moeten worden. De wrakingskamer overweegt dat het aan de rechter is om te bepalen welke vragen ter zitting gesteld worden, net zo als het de rechter vrij staat om een partij kritisch te bevragen en méér vragen neer te leggen bij de ene partij dan bij de andere, als de rechter dit nodig vindt om tot een beslissing in de zaak te komen. Uit de vragen die de rechter ter zitting heeft gesteld, valt naar het oordeel van de wrakingskamer geen (schijn van) partijdigheid of vooringenomenheid af te leiden. Evenmin valt dit af te leiden uit het feit dat méér vragen zijn gesteld aan verzoeker dan aan de wederpartij. Verzoeker veronderstelt vanwege de vraagstelling van de rechter en het in zijn ogen gebrek aan kritisch (door)vragen, dat de rechter zich al een oordeel had gevormd over bepaalde onderwerpen. De wrakingskamer heeft in het proces-verbaal van de zitting geen aanknopingspunten gevonden die op dat laatste wijzen. Dat de zitting ‘slechts 35 minuten’ heeft geduurd, is daarvoor naar het oordeel van de wrakingskamer geen aanwijzing. Bovendien geldt ook dat al zou de rechter haar voorlopige oordeel over het bedrag van
€ 38.250,- al op zitting gegeven hebben, dat de inhoud van de hoofdzaak raakt, waar de wrakingskamer niet over gaat.
3.5
Dat verzoeker onvoldoende gelegenheid heeft gehad om het woord te voeren, vindt ook geen bevestiging in het proces-verbaal. Uit het proces-verbaal blijkt juist dat de rechter verzoeker meermaals in de gelegenheid gesteld heeft om naar voren te brengen wat hij belangrijk vond. Als er volgens verzoeker sprake was van het onderbelicht laten van een bepaald punt, had het op de weg van de advocaat van verzoeker gelegen om dat te benoemen, hetgeen bij uitstek de taak van een advocaat is. Hij heeft verklaard dit niet te hebben gedaan. De aanname van de advocaat van verzoeker dat de rechter hem daarvoor geen tijd of ruimte zou hebben gegeven, omdat hij voelde dat hij dan zou worden afgekapt, vindt geen steun in het proces-verbaal van de zitting, ook hij heeft tijdens de comparitie meermaals punten naar voren gebracht. Dat dit zou blijken uit de non-verbale communicatie van de rechter of uit haar houding, is door verzoeker onvoldoende concreet gemaakt. Voor zover de klachten van verzoeker moeten worden begrepen als klachten over de wijze waarop verzoeker door de rechter is bejegend, heeft te gelden dat de wrakingsprocedure niet voor dergelijke klachten is bedoeld. Concrete feiten en omstandigheden waaruit volgt dat in de bejegening door de rechter de schijn van partijdigheid of vooringenomenheid van de rechter besloten ligt, zijn overigens gesteld noch gebleken.
3.6
Uit de beslissing van de rechter om geen pleidooi toe te laten of de beslissing om na de conclusie van antwoord geen (extra) schriftelijke ronde in te lassen, kan evenmin de schijn van vooringenomenheid of partijdigheid worden afgeleid. Een oordeel over dergelijke beslissingen is voorbehouden aan de rechter die in geval van de aanwending van een rechtsmiddel belast is met de behandeling van de zaak.
3.7
Uit het voorgaande volgt dat het wrakingsverzoek zal worden afgewezen.

4.De beslissing

De wrakingskamer
4.1.
wijst het verzoek tot wraking af;
4.2.
bepaalt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek;
4.3.
beveelt dat (een afschrift van) deze beslissing met inachtneming van het bepaalde bij artikel 39, derde lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering wordt toegezonden aan:
• de verzoeker p/a zijn advocaat mr. C.P.R.M. Dekker;
• de advocaat van de wederpartij in de hoofdzaak mr. R.L. Louwen;
• de rechter.
Deze beslissing is gegeven door mr. M.P.M. Loos, mr. J.E. Bierling en mr. S.M. Westerhuis-Evers, in tegenwoordigheid van de griffier mr. A. Badermann en in het openbaar uitgesproken op 25 september 2023.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.